• No results found

De invloed van de voersoort tijdens de zoog- en opfokperiode op de opfokresultaten van biggen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de voersoort tijdens de zoog- en opfokperiode op de opfokresultaten van biggen"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ir. C.M.C. van der

Peet-Schweering

Proefstation voor de

Varkenshouderij

8101 NB Raalte

(2)

Contents

pagina 1. 2. 2.1 2 2 213 2.4 2.5 2.6 3 . 31. 3 2 3’2 1. 3’2 2* . 4. 5 , 5.1 5.2 6 . SAMENVATTING SUMMARY 4 INLEIDING In troduction 5 MATERIAAL EN METHODEN

Materìal and methods

Proefdieren Proefindeling

Duur en omvang van de proef Huisvesting

Voeding en drinkwaterverstrekking

Verzameling en verwerking van de gegevens 7

RESULTATEN Results Uitval en gezondheidsstoornissen Technische resultaten Zoogperiode Opfokperiode 8 8 9 9 10 ECONOMISCHE EVALUATIE

Economìc evalua tìon 11

DISCUSSIE

Dìscussìon

Uitval en gezondheid

Technische en financiële resultaten

12 12 12 LITERATUUR References 13 BIJLAGEN Appendices 14

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

(3)

SA

Na het spenen van de biggen komen op vee bedrijven nogal eens problemen voor met speendiarree en slingerziekte. Na het spenen valt voor de biggen de zeugenmelk en daar-mee de maternale immuniteit weg en wordt de licht verteerbare zeugenmelk vervangen door moeilijker verteerbaar vast voer. Er zijn voor gespeende biggen diverse voersoorten met verschillende samenstellingen op de markt.

Om te kunnen vaststellen welke invloed de samenstelling van het voer heeft op de ge-zondheid van de dieren en op de technische resultaten tijdens de opfokperiode, is op het Varkensproefbedrijf te Raalte een proef uitge-voerd, waarin verschillende voersoorten met elkaar vergeleken zijn. Ook het voeren van meerdere voersoorten tijdens de opfokpe-riode is meegenomen in de vergelijking. Opzet van het onderzoek.

Tot één week voor spenen zijn alle dieren ge-voerd met biggenopfokkorrel. Op een leeftijd van ca. 5 weken zijn de biggen gespeend. Eén week voor spenen zijn de biggen inge-deeld in één van de 5 proefgroepen: zie tabel 1.

Tabel 1: Indeling proefgroepen

Speenkorrel bevat een hoger gehalte aan ont-sloten maïs en melkeiwitten en minder ta-pioca en sojaschroot dan de overige voer-soorten. De biggen zijn onbeperkt gevoerd. Wanneer zich echter problemen voordeden ten aanzien van diarree is overgegaan op be-perkte voedering en/of is er gemedicineerd voer versterkt.

Resultaten en discussie

In tabel I I I staat het aantal dieren per proefbe-handeling dat behandeld is wegens gezond-heidsstoornissen. Ook is de reden van behan-deling weergegeven. Daarnaast is het gemid-deld aantal dagen per hok dat als gevolg van diarree gemedicineerd voer is verstrekt, ver-meld.

De dieren, die vanaf 1 week voor het spenen tot aan het einde van de opfokperiode met speenkorrel zijn gevoerd en de dieren die t 2 weken na het spenen van speenkorrel zijn overgeschakeld op babybiggenkorrel had-den duidelijk minder problemen met diarree. Het voeren van speenkorrel in plaats van ba-bybiggenkorrel rond het spenen leidt tot een duidelijke verbetering van de gezondheid van de dieren. Wordt echter twee weken na het

Proefgroep 1 2 3 4 5

aantal één week voor spenen twee weken na spenen biggen tot twee weken na spenen tot I!I 23 kg

577 babybiggenmeel babybiggenmeel

563 babybiggenkorrel babybiggenkorrel

589 speenkorrel babybiggenkorrel

595 speenkorrel speenkorrel

343 speenkorrel startkorrel

De EWvan de voeders en de gehalten aan ruw eiwit, verteerbaar lysine en verteerbaar methio-nine staan vermeld in tabel ll.

Tabel II: Gehalten van de voeders

ruw eiwit v. lysine v. methionine

(g/kg) (g/kg) (g/kg > 173 10,5 60 9 173 105 60 1 165 10,4 64 1 176 85 ) 53 9 1

(4)

spenen van speenkorrel op startkorrel overge-schakeld dan ontstaan er alsnog problemen met diarree. Startkorrel bevat vrij veel tapioca, sojaschroot en graanbijprodukten, welke grondstoffen voor jonge biggen moeilijk te verteren zijn.

Hierdoor wordt de kans op het optreden van diarree vergroot. De proefbehandeling met

startkorrel is vroegtijdjg beëindigd vanwege het veelvuldig in ernstige mate voorkomen van diarree.Op bedrijven waar problemen met diarree voorkomen rond het spenen wordt wel geadviseerd om babybiggenmeel in plaats van babybiggenkorrel aan de big-gen te verstrekken. Van babybigbig-genmeel wordt minder opgenomen en dit heeft een gunstige invloed op het voorkomen van diar-ree.

In deze proef werden de dieren, onafhankelijk van de voersoort, beperkt gevoerd wanneer er zich problemen voordeden. Hiermee ver-valt het voordeel van het voeren van babybig-genmeel. Het voeren van babybiggenmeel in

plaats van babybiggenkorrel heeft dan ook niet geleid tot een verbetering van de gezond-heid van de dieren.

In tabel IVstaan de technische resultaten van de biggen tijdens de opfokperiode weergege-ven. De resultaten zijn gecorrigeerd naar een gelijk speengewicht en naar een gelijke lengte van de opfokperiode.

De proefbehandeling met startvoer is buiten de vergelijking gelaten. Doordat deze proef-behandeling vroegtijdig is beëindigd, is een goede vergelijking met de overige proefgroe-pen niet mogelijk.

De dieren die vanaf één week voor het spenen tot aan het einde van de opfokperiode met speenkorrel zijn gevoerd en de dieren die eerst met speenkorrel en daarna met baby-biggenkorrel zijn gevoerd, hebben een signifi-cant gunstigere voederconversie en EW-con-versie en zijn sneller gegroeid dan de dieren uit de overige proefgroepen.

De slechtere voederconversie en

EW-conver-Tabel I I I Gemondheidsstoornissen tijdens de opfokperiode

aantal dieren

aantal behandelde dieren % van de dieren behandeld aantal behandelingen oorzaak behandelingen: - diarree

- diversen

gemiddeld aantal dagen gemedicineerd voer per hok

BBM 577 172 29,8 279 BBK SPK/BBK 563 589 179 108 31,8 18,3 244 147 274 234 142 5 10 5 1,96 2,29 -l,56

Tabel IV: Technische resultaten tijdens de opfokperiode

aantal dieren speengewicht (kg) eindgewicht (kg) aantal dagen groeisnelheid (g/dag) voederconversie EW-conversie voeropname (kg/dag) financieel voordeel/ nadeel t.o.v. BB BBM BBK 577 9 4 23’0 34’01 401 1,79 1,90 0,71 - f 0,52 + f 0,16 - f 3,32 563 9 4 23’2 34’0 410’ 1,70 1,81 0,69 SPK 595 102 17,l 154 149 5 1,17 SPK/BBK 589 94 23’6 34’0 420’ 1,64 -l,76 0,68 SPK/STK 343 110 32,l 151 145 6 2,38 SPK 595 94 23’8 34’0 426’ l,60 1,76 0,638

(5)

sie van de met babybiggenmeel en babybig-genkorrel gevoerde dieren is waarschijnlijk deels een gevolg van de slechtere verteer-baarheid van deze voersoorten in vergelijking met speenkorrel en deels een gevolg van de slechtere gezondheid van deze dieren. Het verschil in voederconversie tussen babybig-genmeel en babybiggenkorrel is waarschijn-lijk te verklaren doordat van babybiggenmeel meer vermorst wordt.

Het voeren van babybiggenmeel in plaats van babybiggenkorrel leidt tot een financieel na-deel van f 0,63 per afgeleverde big.

Bij beperkte voedering na het spenen verdie-nen korrels dan ook de voorkeur boven meel. Het voeren van speenkorrel rond het spenen vermindert de problemen met diarree en ver-betert de technische resultaten. Vanwege de hoge prijs van dit voer is het echter niet raad-zaam om speenkorrel door te voeren tot aan het einde van de opfokperiode.

Het voersysteem waarbij rond het spenen speenkorrel wordt verstrekt en daarna baby-biggenkorrel blijkt het beste te voldoen van de onderzochte systemen en dient dan ook aanbevolen te worden, zeker op probleembe-drijven.

(6)

su

At the Experimental Pig Husbandry Farm for pig production at Raalte an experiment was conducted to investigate the effect of the feed mixture around and after weaning on the health and performance of piglets during the rearing period (from 9 to about 23 kg). Piglets were weaned at about 5 weeks of age. There were 5 experimental groups.

experimental group number of piglets 1 577 2 563 3 589 4 595 5 343

one week before weaning til1

two weeks after weaning rearing meal

rearing pellets weaning pellets weaning pellets weanino pellets

two weeks after weaning to about 23 kg rearing meal rearing pellets rearing pellets weaning pellets starter pellets

The weaning pellets contained modified maize-starch and were more expensive than the other feed mixtures. The characteristics for the various feed mixtures were as fellows:

energy crude digesti ble digestible methionine value protein lysine (g/kg) + cystine (glkg)

(g/kg)

rearing meal 1,07 173 10,5 6 01

rearing pellets -l,o7 173 10,5 6 0l

weaning pellets 1,ll 165 10,4 6 4l

starter pellets 1,03 176 8 59 5 33

Experimental group 5 was stopped earlier because of severe problems with diarrhoea in this group, when the starter pellets were fed. In experimental group 3 and 4 were signifi-cantly fewer problems with diarrhoea than in the other groups, the piglets grew faster and the feed conversion was much better. Economically however it is not attractive to feed weaning pellets to about 23 kg, because this feed mixture is to expensive. Feeding weaning pellets untill two weeks after weaning followed by rearing pellets to about 23 kg ap-peared to be the best of the tested feeding systems for pigle ts.

(7)

1

l ING

In troduc tion

Na het spenen van de biggen komen nogal eens problemen met de gezondheid voor. Dit zijn vooral diarree en slingerziekte. Bij het ont-staan van diarree na het spenen speelt naast infectiedruk en andere bedrijfsfactoren, voe-ding een belangrijke rol. Na het spenen valt voor de biggen de zeugenmelk en daarmee de maternale immuniteit weg en wordt de licht verteerbare zeugenmelk vervangen door moeilijker verteerbaar vast voer. Deze ingrij-pende veranderingen zorgen er voor dat de pH van de maaginhoud zich wijzigt, dat er een verschuiving in de darmflora van de dunne darm optreedt en dat er een wijziging in het enzymsysteem optreedt (Van de Kerk, 1982; Aumaitre, 1983). Doordat het enzymsys-teem nog steeds in ontwikkeling is, is het be-langrijk om de samenstelling van het voer zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de verte-ringsmogelijkheden van de big. De consump-tie van vast voer na het spenen dat minder snel en minder goed verteerbaar is, heeft tot gevolg dat meer verteringsresiduen in de darm aanwezig zijn, waardoor de kans op het optreden van diarree vergroot wordt (van der Aar, 1987).

Er zijn bedrijven waar vanaf 1 à 2 weken na de geboorte tot 1 week voor het spenen

biggenopfokkorrel aan de biggen wordt ver-strekt Vervolgens wordt overgeschakeld op babybiggenkorrel. Babybiggenkorrel bevat echter al vrij veel tapioca en sojaschroot. Big-gen, jonger dan 6 à 7 weken, kunnen deze grondstoffen nog moeilijk verteren, waardoor de kans op het optreden van diarree en/of slingerziekte wordt vergroot. De laatste jaren

wordt ter bestrijding van slingerziekteproble-men door de veevoederindustrie een speen-of dieetvoer op de markt gebracht, dat be-stemd is voor biggen vanaf een week voor spenen tot $_ 2 weken erna. Speenvoer bevat een hoger gehalte aan ontsloten mais en melkeiwitten dan babybiggenkorrel, maar minder tapioca en sojaschroot. Daarnaast is het ruw eiwitgehalte in speenvoer relatief laag, hetgeen ook gunstig is ten aanzien van het voorkomen van diarree. Geadviseerd wordt om & 2 weken na het spenen van speenkorrel over te schakelen op babybig-genkorrel. Er zijn echter bedrijven die dan overschakelen op startkorrel en er zijn ook bedrijven die speenkorrel door blijven voeren tot het einde van de opfokperiode.

Op bedrijven met slingerziekteproblemen wordt ook wel geadviseerd om in plaats van babybiggenkorrel, babybiggenmeel te ver-strekken aan de biggen. Van meel wordt na-melijk minder opgenomen en het wordt meer gespreid over de dag opgenomen.

Op het Varkensproefbedrijf te Raalte is een proef uitgevoerd waarin het voeren van baby-biggenkorrel, speenkorrel en babybiggen-meel rond het spenen met elkaar vergeleken werde?. Tevens zijn het t 2 weken na spenen van speenkorrel overschakelen op startkorrel of op babybiggenkorrel en het doorvoeren van speenkorrel aan de biggen tot opleg voor de mesterij meegenomen in de vergelijking. De technische en economische resultaten van deze proef staan in dit proefverslag weer-gegeven

(8)

2 *

Material and methods

2.1. Proefdieren

Het onderzoek is uitgevoerd met biggen van de kruisingstypen Y(YN) en Y(DN). Op een leeftijd van 2 à 3 weken zijn de beerbiggen gecastreerd. De biggen zijn gespeend op een gemiddelde leeftijd van 5 weken. Op een gewicht van $_ 23 kg zijn de biggen opgelegd voor de mesterij en is de proef beëindigd. 2.2. Proefindeling

De biggen zijn ingedeeld in 5 proefgroepen: zie tabel 1.

De voersamenstellingen van de vier proefvoe-ders staan weergegeven in bijlage I.De EW

Tabel 1: Indeling in proefgroepen

van de voeders en de gehalten aan ruw eiwit, verteerbaar lysine en verteerbaar methionine + cystine staan vermeld in tabel ll.

Tot een week voor spenen is de behandeling voor alle biggen hetzelfde geweest. Eén week voor spenen zijn de biggen ingedeeld in een van de vijf proefgroepen. Bij de indeling is rekening gehouden met het kruisingstype van de biggen, de toomgrootte en het gemiddeld geboortegewicht. Bij het spenen zijn de to-men zoveel mogelijk bij elkaar gehouden. Het is echter voorgekomen dat binnen proefgroe-pen, biggen uit verschillende tomen bij elkaar zijn gelegd.

2.3. Duur en omvang van de proef

De proef is gestart in april 1984 en beëindigd in augustus 1986. In tabel 1 staat een over-zicht van het aantal dieren in de proef.

Proefgroep

vanaf 10 dagen leeftijd tot 1 weekvoor spenen

vanaf 1 week voor spenen tot 2 weken na spenen

2 weken na spenen tot -t 23 kg

1 2

BOK BOK

BBM BBK

BBM BBK

3 4 5

BOK BOK BOK

SPK BBK SPK SPK SPK STK BOK = BBM = BBK = Biggenopfokkorrel Babybiggenmeel Babybiggenkorrel SPK = Speenkorrel STK = Startkorrel

Tabel II: Voersamenstellingen van de proefvoeders

E W ruw eiwit v. lysine v. methionine

babybiggenmeel 1,07 babybiggenkorrel 1,07 speenkorrel IJ1 startkorrel Ij03

W!J)

173 173 165 176

wkg)

-lo,5 105 10,4 8 5! +cystine (g/kg) 6 0I 60 1 6 4 53 Tabel 1: Aantal biggen in de verschillende proefgroepen

Table 1: The number of piglets in the different treatment groups

aantal biggen in de zoogperiode aantal biggen in de opfokperiode 1 2 BBM BBK 637 585 594 579 proefgroep 3 SPK/BBK 577 600 4 SPK 572 606 ~~ 5 SPK/STK 364 353

(9)

In proefgroep 3 en 4 zijn door omstandighe-den van enkele ingedeelde tomen geen gege vens verzameld in de zoogperiode. In de op-fokperiode zijn wel gegevens verzameld van deze dieren. Dit heeft ertoe geleid dat in deze beide proefgroepen, het aantal dieren in de opfokperiode groter is dan het aantal dieren in de zoogperiode. De behandeling waarbij vanaf 2 weken na het spenen startkorrel is gevoerd aan de biggen is vanwege het veel-vuldig in ernstige mate voorkomen van diar-ree vroegtijdig beëindigd.

2.4. Huisvesting

Het merendeel van de biggen is opgefokt in biggenopfokhokken met een verhoogde roos-tervloer en een klein aantal biggen is opgefokt in grondhokken met een overdekte ligruimte. De biggenopfokhokken met een verhoogde roostervloer waren ondergebracht in twee ge-lijke afdelingen met tien hokken per afdeling. Elke afdeling bestond uit een voerpad met aan weerszijden vijf hokken. De hokken waren 1,50 m breed en 1,50 m diep en aan de voor-zijde voorzien van een trog. Er werd mecha-nisch geventileerd.

De verse lucht werd aangevoerd via de cen-trale gang en kon, indien nodig, zowel in de centrale gang als in de afdeling verwarmd worden. Bij opleg is in de afdelingen een tem-peratuur aangehouden van -t 26OC. Deze temperatuur werd geleidelijk verlaagd tot

+- 21OC bij afleveren (+ 23 kg).

De grondhokken waren ondergebracht in één afdeling met 12 hokken van l,25 m breed en 2,80 m diep. Vanaf het voerpad gezien be-stond de vloer uit 1,40 m metalen rooster, 1,00 m dichte betonnen vloer en 0,40 m beton-nen rooster, afgedekt met een asbestplaat. Er werd mechanisch geventileerd vanuit de centrale gang. Zowel de centrale gang als de afdeling werden niet verwarmd. Per hok wer-den 10 à 12 biggen opgelegd.

2.5. Voed ing en dri nkwaterverstrekki Vanaf een leeftijd van 10 dagen is begonnen met het verstrekken van vast voer aan de big-gen Tot anderhalve week voor spenen heb-ben alle biggen onbeperkt de beschikking gehad over biggenopfokkorrel. Daarna is ge-leidelijk overgeschakeld op één van de proef-voeders. Tijdens de opfokperiode zijn de big-gen eveneens onbeperkt gevoerd. Het voer is

verstrekt via droogvoerbakken. Wanneer zich problemen voordeden ten aanzien van diar-ree, is overgegaan op beperkte voedering en/of is er voer verstrekt waaraan medicijnen waren toegevoegd.

Gedurende de hele proef konden de biggen on beperkt water opnemen via nippels op lage druk.

2.6. Verzameling en verwerking van de gege-vens.

De dieren zijn gewogen bij de geboorte, bij het spenen en aan het einde van de opfokpe-riode. De groeisnelheid en de voeropname zijn zowel tijdens de zoogperiode als tijdens de opfokperiode berekend. De voederconver-sie is alleen tijdens de opfokperiode bere-kend. Het hokgemiddelde is steeds aange-houden als kleinste proefeenheid.

Tijdens de opfokperiode is het optreden en het verloop van ziekten en/of gebreken en de behandeling ervan per hok en per dier geregi-streerd.

Tijdens de zoogperiode is dit niet gebeurd. Tijdens de opfokperiode is tevens per proef-groep het gemiddeld aantal dagen per hok, dat gemedicineerd gevoerd werd als gevolg van diarree berekend. Dit kenmerk is bere-kend door per proefgroep het aantal dagen dat gemedicineerd gevoerd werd in alle hok-ken bij elkaar op te tellen en te delen door het totaal aantal hokken in die proefgroep. Van de uitgevallen dieren is het gewicht en de uitvalsoorzaak genoteerd. Uitgevallen dieren zijn niet in de berekeningen meegenomen. De kenmerken groei/dag, voeropname, EW-opname, voederconversie, EW-conversie en aantal dagen gemedicineerd voer zijn wiskun-dig geanalyseerd met behulp van variantie-analyse, om vast te stellen of verschillen al dan niet op toeval berusten. Tijdens de zoog-periode zijn de resultaten gecorrigeerd naar een gelijk begingewicht en naar een gelijke lengte van de zoogperiode. Tijdens de opfok-periode zijn de resultaten gecorrigeerd naar een gelijk speengewicht en naar een gelijke lengte van de opfokperiode. Met behulp van de X2-toets is getoetst of er tussen de proef-groepen duidelijke verschillen bestonden in het aantal uitgevallen dieren en het aantal die-ren dat behandeld is wegens gezondheids-stoornissen.

Tot slot is onder andere aan de hand van de resultaten van het onderzoek een economi-sche evaluatie opgesteld.

(10)

3 s

ES

N

Results

3.1. Uitval en gezondheidsstoornissen

Vanaf het moment van indelen van de tomen tot aan spenen zijn slechts enkele dieren uit-gevallen. De exacte gegevens zijn hier niet weergegeven omdat deze niet meer te achter-halen zijn.

Tijdens de opfokperiode zijn in totaal 65 die-ren uitgevallen. De verdeling van de uitgeval-len dieren over de verschiluitgeval-lende proefgroe-pen staat weergegeven in tabel 2. Tevens is de reden van uitval vermeld.

Uit de tabel blijkt dat van de 65 uitgevallen dieren er 50 zijn uitgevallen ten gevolge van diarree. Er bestaat geen duidelijk verschil in uitval tussen de 5 proefgroepen.

Tabel 2: Uitval gedurende de opfokperiode. Table 2: Culling dwing the rearing period.

In tabel 3 is het aantal dieren weergegeven dat individueel behandeld is wegens gezond-heidsstoornissen. Tevens is de reden van handeling vermeld. Naast de individuele be-handelingen hebben nog enkele groepsbe-handelingen plaatsgevonden.

Van de groepsbehandelingen staat het ge-middeld aantal dagen per hok dat gemedici-neerd voer is verstrekt als gevolg van diarree, weergegeven in tabel 3. Wanneer tussen de proefgroepen duidelijke verschillen bestaan, dan wordt dit in de tabel aangegeven met een verschillende letter. Hebben meerdere proef-groepen voor een bepaald kenmerk dezelfde letter, dan betekent dit dat ze niet significant van elkaar verschillen.

In proefgroep 3 en 4 zijn duidelijk minder die-ren wegens gezondheidsstoornissen

behan-aantal gespeende biggen aantal uitgevallen biggen reden van uitval:

- diarree - diversen 1 2 BBM BBK 594 579 17 16 15 10 2 6 proefgroep 3 SPK/BBK 600 11 8 3 4 5 SPK SPK/STK 606 353 11 10 7 10 4

-Tabel 3: Gezondheidsstoornissen tijdens de opfokperiode. Table 3: Veterinary treatments dwing the rearing period.

aantal dieren

aantal behandelde dieren % van de dieren behandeld aantal behandelingen oorzaak behandelingen: - diarree

- kreupel - diversen

gemiddeld aantal dagen per hok gemedicineerd voer

1 BBM BBK 577 563 1 72a 1 7ga 29,8 3-l,8 27ga 244a SPK/BBK 589 1 08b 18,3 147b 274 234 142 3 5 -2 5 5 1 ,96ab 2,2ga 1 ,56bC 2 proefgroep 3 4 SPK 595 1 OLlb 17,l 1 54b 149 5 -1,17c 5 SPK/STK 343 llOa 32,l 151a 145 6 -2,38a a, b, c: Dezelfde letter betekent, dat er geen significant verschil tussen de proefgroepen

(11)

deld dan in de overige proefgroepen. Ook het aantal behandelingen is duidelijker lager. Tus-sen de overige proefgroepen bestaan geen duidelijke verschillen in het aantal behan-delde dieren en het aantal behandelingen. In alle proefgroepen is het meerendeel van de behandelingen uitgevoerd tengevolge van problemen met diarree. Het gemiddeld aantal dagen per hok dat gemedicineerd voer is ver-strekt is in proefgroep 3 en 4 duidelijk lager dan in de proefgroep waar gedurende de ge-hele opfokperiode babybiggenkorrel is ver-stt.ekt en in de proefgroep waar startkorrel is verstrekt.

Het voeren van babybiggenmeel in plaats van babybiggenkorrel leidt niet tot een verminde-ring van het aantal dagen dat gemedicineerd voer wordt verstrekt en niet tot minder veteri-naire behandelingen ten gevolge van diarree.

3.2. Technische resultaten. 3.2.1. Zoogperiode

De technische resultaten zijn berekend over de gehele zoogperiode en staan weergege-ven in tabel 4. De resultaten zijn gecorrigeerd naar een gelijk begingewicht van 1544 gram en naar een gelijke lengte van de zoogpe-riode van 34,9 dagen.

Uit de tabel blijkt dat de biggen die tijdens de laatste week van de zoogperiode met baby-biggenmeel zijn gevoerd, duidelijk minder voer opgenomen hebben dan de biggen die met babybiggenkorrel of speenkorrel zijn ge-voerd.

Tussen de overige proefgroepen is geen ver-schil in voeropname aangetoond. De biggen uit proefgroep 3 zijn duidelijk sneller gegroeid dan de biggen uit proefgroep 1.

Verder bestaan er geen significante verschil-len in groei tussen de proefgroepen.

Tabel 4: Technische resultaten tijdens de zoogperiode. Table 4: Performance dwing the suckling period.

aantal tomen aantal dieren speengewicht (kg) lengte zoogperiode totale opname per big van BOK (kg)

totale opname per big van proefvoer (kg) groeisnelheid (gldg) BBM 63 57 637 585 8 8 34’9 9 0 I 34’99 0,l 3a 0,16a 0,21 a 207a 0,31 b 21 gab 2 BBK proefgroep 3 SPK 56 577 9 3 34’91 0,l 8a 0,30b 223b 4 SPK 57 572 91 34’99 0,15a 0,30b 21 gab 5 SPK 36 364 9 0 34’9! 0,16a 0,33b 21 qab

a, b : Dezelfde lettter betekent, dat er geen significant verschil tussen de proefgroepen be-staat.

(12)

3.2.2. Opfokperiode

De opfokresultaten van de biggen, vanaf spe-nen tot opleg voor de mesterij, staan weerge-geven in tabel 5. De resultaten zijn gecorri-geerd naar een gelijk speengewicht van 9,4 kg en naar een gelijke lengte van de op-fokperiode van 34 dagen.

De dieren uit de proefgroepen 3 en 4 zijn dui-delijk sneller gegroeid en hebben een signifi-cant gunstigere voederconversie en EW-con-versie dan de dieren uit de proefgroepen 1 en 5. De voeropname in de proefgroepen 3 en 4 is duidelijk lager dan de voeropname van de dieren die met startkorrel gevoerd zijn. Er be-staat echter geen verschil in EW-opname tus-sen deze proefgroepen.

Tussen de dieren die met babybiggenmeel zijn gevoerd (proefgroep 1> en de dieren die met babybiggenkorrel zijn gevoerd (proef-groep 2) bestaan geen verschillen in voerop-name, EW-opname en groeisnelheid. De voe-derconversie en EW-conversie daarentegen zijn bij de dieren die met babybiggenmeel zijn gevoerd duidelijk ongunstiger.

De biggen die met babybiggenkorrel zijn ge-voerd (proefgroep 2) verschillen in voerop-name en EW-opvoerop-name niet significant van de dieren uit de proefgroepen 3 en 4. De voeder-en EW-conversie daarvoeder-entegvoeder-en zijn bij de met babybiggenkorrel gevoerde dieren duidelijk ongunstiger. De dieren uit proefgroep 2 zijn significant langzamer gegroeid dan de dieren uit proefgroep 4. Tussen proefgroep 2 en 3 bestaat geen duidelijk verschil in groeisnel-heid.

Tabel 5: Technische resultaten tijdens de opfokperiode. Table 5: Performance dwing the rearing period.

aantal dieren eindgewicht (kg) aantal dagen

groeisnelheid (g/dag) voeropname (kgldag) EW-opname per dag voederconversie EW-conversie BBM 577 23,0 34,0 401a 0,71 ab 0,76a 1 ,7ga 1 ,90a 2 BBK 563 23,2 34,0 41 oab 0,6gab 0,74a 1 ,70b 1,81b proefgroep 3 SPK/BBK 589 23,6 34,0 420bC 0,68b 0,74a 1 ,64c 1 ,76c 4 SPK 595 23,8 34,0 426C 0,68b 0,75a 1 ,60c 1 ,76C 5 SPK/STK 343 22,9 34,0 40Za 0,7Za 0,75a 1 ,80a 1 ,87a a, b, c : Dezelfde letter betekent, dat er geen sjgnjtjcant verschil tussen de proefgroepen

(13)

Economie evalua tion

In de economische berekening zijn de techni-sche resultaten en de kosten voor veterinaire behandelingen en gemedicineerd voer mee-genomen. De kosten van uitgevallen dieren zijn niet meegenomen omdat er geen duide-lijk verschil in uitval is aangetoond tussen de proefgroepen. De factor arbeid is eveneens niet meegenomen in de economische bereke-ning, omdat deze factor moeilijk te kwantifice-ren IS.

In tabel 6 zijn de resultaten van de economi-sche berekening weergegeven per afgele-verde big. De resultaten zijn uitgedrukt als financieel voordeel respectievelijk nadeel ten opzichte van proefgroep 2. De uitgangspun-ten voor de economische berekening staan vermeld in bijlage ll. De behandeling waarbij vanaf 2 weken na het spenen startkorrel is gevoerd (proefgroep 5) is vroegtijdig beëin-digd. De resultaten van deze proefgroep zijn hierdoor niet meer goed vergelijkbaar met de resultaten uit de overige proefgroepen. Proef-groep 5 is daarom niet meegenomen in de economische berekening.

Uit de tabel blijkt dat het gedurende de ge-hele opfokperiode voeren van speenkorrel onder deze proefomstandigheden tot de slechtste economische resulaten leidt. Het gedurende de eerste 2 weken na spenen voe-ren van speenkorrel en daarna babybiggen-korrel levert onder deze omstandigheden de beste economische resultaten op. De ver-schillen in de economische resultaten worden vooral veroorzaakt door de verschillen in voer-kosten.

Tabel 6: Table 6:

Financieel voordeel/nadeel per afgeleverde big ten opzichte van proefgroep 2.

Profit or /OSS per piglet reared in comparison with experimental treatment 2.

financieel voordeel/ nadeel in guldens 1 BBM -f0,52 2 BBK - -1 proefgroep 3 SPK/BBK + f O,l6 4 SPK -

f

3,32 11

(14)

5

l

Discussion

5.1. Uitval en gezondheid

Tijdens de opfokperiode zijn 65 dieren uitge-vallen Van deze dieren is -t 80% uitgeuitge-vallen ten gevolge van diarree. Er bestaat tussen de proefgroepen geen significant verschil in het aantal uigevallen dieren.

De dieren die vanaf 1 week voor het spenen tot aan het einde van de opfokperiode met speenkorrel gevoerd zijn en de dieren die t 2 weken na het spenen van speenkorrel zijn overgeschakeld op babybiggenkorrel heb-ben duidelijk de minste problemen gehad met diarree. Op het Varkensproefbedrijf komen nogal eens problemen voor met diarree rond het spenen Het voeren van speenkorrel in plaats van babybiggenkorrel rond het spenen leidt tot een duidelijke verbetering van de ge-zondheid van de dieren. Het aantal behan-delde dieren is duidelijk lager en het aantal dagen per hok dat gemedicineerd voer werd verstrekt is duidelijk lager. Het doorvoeren van speenkorrel tot aan het einde van de op-fokperiode zorgt, ten opzichte van het 2 we-ken na spenen overschakelen van speenkor-rel op babybiggenkorspeenkor-rel, niet tot een verdere verbetering van de gezondheid van de die-ren. Wordt 2 weken na het spenen van speen-korrel op startspeen-korrel overgeschakeld dan ont-staan er alsnog problemen met diarree. In deze proefgroep zijn namelijk duidelijk meer dieren behandeld en is langer gemedicineerd gevoerd dan in de twee andere proefgroe-pen, waar rond het spenen speenkorrel is ge-voerd. Startvoer bevat veel tapioca, soja-schroot en graanbijprodukten. Deze grond-stoffen zijn slechter verteerbaar voor jonge biggen waardoor de kans op diarree wordt vergroot. In dit onderzoek is de behandeling waarbij de dieren startvoer kregen vroegtijdig beëindigd vanwege het veelvuldig in ernstige mate voorkomen van diarree. Deze proef-groep is door de kortere proefperiode niet meer volledig te vergelijken met de overige proefgroepen.

Op grond van het bovenstaande is het dus niet aan te raden om de biggen startvoer te voeren tijdens de opfokperiode.

Op bedrijven met diarreeproblemen rond het spenen wordt vaak geadviseerd om babybig-genmeel in plaats van babybiggenkorrel aan de biggen te verstrekken. Van meel wordt min-der opgenomen en meel wordt geleidelijker,

in meer maaltijden, opgenomen.

Zowel voerbeperking als een meer geleide-lijke voeropname hebben een gunstig effect op het voorkomen van diarree.

In deze proef heeft het voeren van babybig-genmeel in plaats van babybiggenkorrel niet geleid tot minder veterinaire behandelingen of tot een vermindering van het aantal dagen dat gemedicineerd voer werd verstrekt. Een verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat de biggen toch al, onafhankelijk van de voer-soort, beperkt gevoerd werden wanneer er zich problemen voordeden ten aanzien van diarree. De opname van babybiggenkorrel en van babybiggenmeel is dan ook vrijwel gelijk geweest. Het gunstige effect van de la-gere opname van babybiggenmeel ten op-zichte van babybiggenkorrel valt dus weg. Bij eenzelfde voerniveau wordt meel slechter ver-teerd dan korrels (Van der Aar, 1987), waar-door de kans op het optreden van diarree bij meel dus zelfs vergroot wordt. Het gunstige effect van de meer geleidelijke voeropname bij babybiggenmeel blijft echter wel bestaan. Dit resulteert er uiteindelijk in dat er tussen de twee proefgroepen geen duidelijke verschil-len bestaan in het aantal behandelde dieren en het aantal dagen dat gemedicineerd voer werd verstrekt.

Bij beperkte voedering na het spenen verdie-nen, mede op grond van de technische resul-taten, korrels de voorkeur boven meel.

5.2 Technische en financiële resultaten. De dieren, die vanaf één week voor het spe-nen tot aan het einde van de opfokperiode met speenkorrel zijn gevoerd en de dieren, die rond het spenen met speenkorrel en daarna met BBK zijn gevoerd, zijn duidelijk sneller gegroeid en hebben een significant gunstigere voederconversie en EW-conversie dan de dieren die met babybiggenmeel of . met startvoer gevoerd zijn. De slechtere voe-derconversie en EW-conversie bij babybig-genmeel en startvoer zijn deels een gevolg van de slechtere verteerbaarheid van deze beide voersoorten voor biggen en deels een gevolg van de slechtere gezondheid van de dieren.

De dieren die met babybiggenmeel zijn ge-voerd hebben een ongunstigere voedercon-versie en EW-convoedercon-versie dan de dieren die vanaf één week voor het spenen tot aan het einde van de opfokperiode met babybiggen-korrel zijn gevoerd. Dit is waarschijnlijk te

(15)

ver-klaren aooraar van babybjggenmeee meer vermorst wordt.

Er bestaat geen duidelijk verschil in groei tus-sen deze twee proefgroepen.

De biggen die gedurende de gehele opfokpe-riode met babybiggenkorrel zijn gevoerd, hebben een ongunstigere voederconversie en EW-conversie en een lagere groei dan de dieren die steeds met speenkorrel gevoerd zijn en de dieren die eerst met speenkorrel en daarna met babybiggenkorrel zijn gevoerd. De verklaring moet waarschijnlijk gezocht worden in de slechtere verteerbaarheid van babybiggenkorrel in vergelijking met speen-korrel en in de slechtere gezondheid van de met babybiggenkorrel gevoerde dieren.Het voeren van speenkorrel rond het spenen en na $I 2 weken overschakelen op babybiggen-korrel leidt tot een financieel voordeel van f O,l6 per afgeleverde big ten opzichte van het alleen maar babybiggenkorrel voeren. Het voeren van babybiggenmeel in plaats van babybiggenkorrel leidt tot een financieel na-deel van f 0,63 per afgeleverde big. Bij be-perkte voedering na het spenen verdient ba-bybiggenkorrel dan ook de voorkeur boven babybiggenmeel. Wanneer beperking echter niet mogelijk is op een bedrijf dan kan beter babybiggenmeel gegeven worden omdat de dieren zichzelf dan enigszins beperken. Het voeren van speenkorrel rond het spenen vermindert de problemen met diarree en ver-betert de technische resultaten. Vanwege de hoge prijs van dit voer is het echter niet raad-zaam om speenkorrel door te voeren tot aan het einde van de opfokperiode. Het voersys-teem waarbij rond het spenen speenkorrel wordt gevoerd en daarna babybiggenkorrel blijkt het beste te voldoen van de ondezochte systemen en dient dan ook aanbevolen te wor-den, zeker op probleembedrijven. Op bedrij-ven waar geen problemen voorkomen met diarree is het echter mogelijk dat het gedu-rende de gehele opfokperiode voeren van babybi~~enkorrel ook ooed zal voldoen.

6. LITE

References

Aar, P.J. van der, 1987

De SIingerziekte/speendiarreeproblematiek bij biggen

Slingerziekte, speendiarree en voeding Dier.en.arts8

Aumaitre, A., 1983

Die Entwicklung der Verdauungsfunktionen beim Ferkel sowie Probleme des Absetzens Übers. Tierernährung, 11, 103-132

Kerk, l? van de, 1982

Varkensvoeding in de Praktijk. Groene Reeks.

(16)

BIJLAGE I

Appendix

I :

Composition of the diets

Grondstof (%) Speenkorrel Maïs Tarwe Gerst Erwten Mai’sglutenvoermeel

Sojaschroot Braz. (465% RE)

U.S.A. maïsvoermeel Tarwegries Tapioca (68% zetmeel) Ontsloten maïs Mervo Mix Rietmelasse

Ged. mag. melkpoeder B Ged. mag. melkpoeder IK Borcilac Vismeel Vee Voedervet Synth. lysine Synth. methionine Vit. + sporenelementen Koper.* Krijt Monocalciumfosfaat zout

Berekende gehalten per kg

39

5’

34,9 26) 62$

27

80 413 59I 1 07 0'75, 0,45 011 Speenkorrel Energiewaarde Ruw vet (g) Ruw eiwit(g) Lactose + zetmeel (g) Vert. lysine (g)

Vert. meth. + cyst. (g) Calcium (g) Fosfor(g) Koper (mg) 1,ll 41 165 494 10,4 64 1o:o 66 175' 3abybiggenkorrel/ Babybiggenmeel 10 33,9 15,o 13,6 10,8 295 669 2 5 1:4 1 071 05I 071 06! 02l 3abybiggenkorreY Babybiggenmeel 1,07 38 173 413 10,5 609 93! 63 173' Startvoer 25 75 5:o 19,9 67 1:7 21,2 253 309 33? 139 021 05 013 09l 079 033 Startkorrel 1,03 31 176 370 859 53I 869 621 168

(17)

BIJLAGE II

Appendix II

:

Economie evalua tion

Uitgangspunten Opbrengstprijs

Bij de berekening van de opbrengstprijs van de biggen is er van uitgegaan dat biggen met hogere resp. lagere gewichten dan 23 kg per kg afwijking f 2,35 meer resp. minder opbren-gen (Bron: “Toelichting richtprijs voor bigopbren-gen Landbouwschap 1986/1987”). Voerkosten Speenkorrel

: f

95,- per 100 kg. Babybiggenkorrel

: f

74,- per 100 kg. Babybiggenmeel

: f

72,- per 100 kg. Startkorrel

: f

58,25 per 100 kg.

Kosten gemedicineerd voer 20 gram medicijnen/10 kg voer prijs medicijnen: f 2500 per kilo Kosten veterinaire behandelingen

Per injectie wordt gemiddeld 2cc chlooram-phenicol ingespoten.

Prijs chlooramphenicol

f

20,- per 100~~.

afwijkende opbrengst t.o.v. 23 kg

voerkosten

kosten medicijnen bij gemedicineerd voeren kosten veterinaire behandelingen

financieel voordeel/nadeel t.o.v. proefgroep 2

per afgeleverde big

1 Proel 2 I BBM BBK -

f

0,09 +

f

0,56

f

17,35

f

17,47

f 07

f 0908

f 033

f 033

- f

052 -- I Dep 3 4 SPK/BBK SPK +

f

1,60 +

f

1,60

f

18,46

f

21,95

f

0,05

f om

f 0910

f OJO

+ f

0,16 -

f

3,32 15

(18)

S EE

Published research reports

Proefverslag P 1.1

“Toepassing van een onderkomen in de Velu-westal”

Proefverslag P 1.2

“Mogelijkheden tot verbouwing van volledig roostervloerstallen tot gedeeltelijk rooster-vloer- en kistenstallen voor mestvarkens” Proefverslag P 1.3

“Vergelijking van de kistenstal en de volledig roostervloerstal voor mestvarkens”

Proefverslag P 1.4

“De Turbomat voerautomaat in vergelijking met de droogvoerbak bij mestvarkens” Proefverslag P 1.5

“Het effect van speenkorrel en babybiggen-korrel (vanaf I!I 2 weken na spenen) op de opfok- en mestresultaten”

Proefverslag P 1.6

“De systematische verschillen in bedrijfsre-sultaten op varkenshouderijbedrijven” Proefverslag P 1.7

“Wel of geen verwarming in halfroostervloer-stallen”

Proefverslag P 1.8

“De invloed van één- of tweemaal insemine-ren in dezelfde bronstperiode op de vrucht-baarheid van zeugen”

Proefverslag P 1.9

“Vergelijking van drie luchtinlaatsystemen bij mestvarkens”

Proefverslag P 1.10

“Verloop van groei en voederconversie tijdens de mestperiode”

Proefverslag P 1.11

“De invloed van de volgorde van onbeperkt en beperkt voeren op de mesterijresultaten van vleesvarkens”

Proefverslag P 1.12

“Vergelijking van brijvoedering m.b.v. een vol-automatische brijvoerinstallatie met droog-voedering via de droogvoerbak”

Proefverslag P 1.13

“Methode voor een economische evaluatie van bedrijfsaanpassingen in de varkenshou-derlj”

Proefverslag P 1.14

“Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van zeugen in combinatie met een krachtvoer-station”

Proefverslag P 1.15

“Het voeren van Corn-Cob-Mix in brijvorm aan mestvarkens”

Proefverslag P 1 .16 “Het mesten van beren” Proefverslag P 1 .17

“Vergelijking van twee brijvoersystemen en twee water/voerverhoudingen voor mestvar-kens”

Proefverslag P 1.18

“Het effect van direct beercontact bij gelten” Proefverslag P 1.19

“Ervaringen met grondbuisventilatie in een kraamafdeling”

Proefverslag F? 1.20

“Huisvesting van gespeende biggen buiten het kraamopfokhok”

Proefverslag f? 1.21

“De invloed van de voersoort tijdens de zoog-en opfokperiode op de opfokresultatzoog-en van biggen”

Exemplaren van proefverslagen kunnen wor-den verkregen door f 750 per verslag over te maken op postgirorekeningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij,

Lunerkampweg 7’5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van het gewenste verslag-nummer.

(19)

U kunt zich ook abonneren op het periodiek PRAKTIJKONDERZOEK VARKENSHOUDE-RIJ. U ontvangt dan 6 keer per jaar een perio-diek met daarin de resultaten van het zoek. U heeft dan de mogelijkheid om onder-zoeksverslagen gratis te bestellen. Boven-dien ontvangt u de jaarverslagen van de re-gionale proefbedrijven en het Proefstation gratis. U kunt zich hierop abonneren door f 35,- over te maken op postgirorekening-nummer 51.73.462 ten name van het Proefsta-tion voor de Varkenshouderij,

Lunerkampweg 7,5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van periodiek Praktijkon-derzoek Varkenshouderij.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De twee benthosmonsters worden samengevoegd en alle monsters worden zo snel mogelijk aan boord van de Luctor gebracht voor verdere

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

Alleen.bij een beperkte beregeningscapaciteit (50 m3/uur) blijkt een vrij grote oppervlakte conservenerwten en suikerbieten te worden opgenomen. Bij onbeperkte

Voor zover er wel werd geadviseerd door de ouders, werden de ambachtelijke beroepen het meest aangeraden (31%)« Het landarbeidersberoep werd veel min- der vaak aangeraden (11%).

Voor de beide tuigklassen is voor de doelsoorten tong en schol, voor de twee meest aangelande bijvangst soorten schar en bot en voor de rest-aanlandingen, de gemiddelde

De week van de Openbare Ruimte bestaat uit 5 kennis- en inspiratiedagen voor iedereen die betrokken is bij de sectoren groen, spelen, ontwerp & inrichting, openbare verlichting

ren zich voor de winter zouden terug- trekken in het hoofdnest, maar vorig jaar werd in Wageningen voor het eerst een nest onder stenen gevonden dat in de winter nog bewoond bleek

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the