• No results found

Schalkwijk : sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied ten zuiden van Utrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schalkwijk : sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied ten zuiden van Utrecht"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J . d e R i j k N o . 2 . 1 2 2

SC H A L K W I J K

S o c i a a I - e c o n o m is c h e v e r k e n n i n g

v a n e e n r u i I v e r k a v e I i n g s g e b i e d

t e n z u i d e n v a n U t r e c h t

M a a r t 1 9 7 9

* * * * * *

^ "LM"

6

% SIGN* U t - l ^ t

S EX.NO: *

» BIBLIOTHEEK MLV :

L a n d b o u w - E c o n o m is c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g S t r u c t u u r o n d e r z o e k

3 o ( & ^

(2)

OVERZICHT VAN VERWANTE PUBLIKATIES

No. 282 Wonseradeel-Zuid

Sociaal-economische verkenning van een

ruilverkavelingsgebied in Friesland Uitverkocht J. de Rijk; augustus 1976

No. 2.84 Nispen-Schijf

Sociaal-economische verkenning van een

ruilverkavelingsgebied ten zuiden van ƒ 15,-Roosendaal

Th.L. van Berkel; november 1976 No. 2.89 Eemland

Sociaal-economische verkenning van een

ruilverkavelingsgebied in de provincie ƒ 10,-Utrecht

J. de Rijk; maart 1977 No. 2.90 Winterswijk-West

Sociaal-economische verkenning van een

ruilverkavelingsgebied in de Achterhoek Uitverkocht Th.L. van Berkel en J. de Rijk; juni 1977

No. 2.98 Laren '

Sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied in Gelderland J. de Rijk; september 1977

No. 2.108 Etten-Leur

Sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied tussen Breda en Roosendaal

Th.L. van Berkel; februari 1978 No. 2.110 Echtener en Groote Veenpolder

Sociaal-economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied in het Friese Veenweidegebied

B.M. Kamphuis; april 1978 No. 193 Een regionaal overzicht van enkele

sociaal-economische kenmerken van de land- en tuinbouw in Nederland

G.G. van Leeuwen;juni 1978

ƒ 12,50

f 1 5 ,

-ƒ 12,50

(3)

15,-OVERZICHT VAN VERWANTE PUBLIKATIES (vervolg)

No. 2.114 De landbouw op IJsselmonde-West ƒ 17,50 H.R. Oosterveld; juli 1978

No. 2.116 Eilandspolder

Sociaal-economische verkenning van een

ruilverkavelingsgebied in Noord-Holland ƒ 12,50 J. de Rijk; juli 1978

No. 2.117 De landbouw in het Zuidelijk

Wester-kwartier van Groningen ƒ 20,-B.M. Kamphuis; augustus 1978

No. 2.119 Helderslo

Sociaal-economische verkenning van een

ruilverkavelingsgebied ten noordwesten ƒ 15,-van Venlo

Th.L. van Berkel; augustus 1978 No. 2.121 De Marshoek, Hoonhorst-Wijthmen,

Salland-West

Sociaal-economische verkenning van drie In

bewer-gebieden in Overijssel king J. de Rijk

(4)

I n h o u d

Biz.

WOORD VOORAF 7 SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING 9

1. ALGEMENE SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN 17

1.1 Algemene oriëntatie 17 1.2 Bevolking 18 1.3 Beroepsbevolking en werkgelegenheid 21 1.4 Ruimtelijke ontwikkeling 23 2. AGRARISCH-STRUCTURELE ASPECTEN 30 2.1 Aantallen bedrijven 30 2.2 Bedrijfsoppervlakte 32 2.3 Wisseling van grondgebruiker 33

2.4 Bedrijfsomvang 35 2.5 Rechtsvorm van het grondgebruik 37

2.6 Verkaveling, ontsluiting en ligging van de

bedrijfsgebouwen 38 2.7 Arbeidsbezetting, leeftijd van de

bedrijfs-hoofden en opvolgingssituatie 40 3. BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN 42 3.1 Grondgebruik en produktie 42 3.2 Bedrijfstypen 43 3.3 Rundveehouderij 44 3.4 Intensieve veehouderij 50

3.5 Fruitteelt en overige tuinbouw 52 3.6 Produktieomvang per arbeidskracht 53

4. BEDRIJFSECONOMISCHE BESCHOUWING 56 5. VERWACHTINGEN TEN AANZIEN VAN DE TOEKOMSTIGE

STRUCTUUR VAN DE LANDBOUW 61 5.1 Voortgaande vermindering van het aantal bedrijven 61

5.2 Bedrijfsoppervlaktestructuur 63 5.3 Ontwikkeling van de produktieomvang 65

5.4 Bedrijfsstructuur 70 5.5 Verdere stijging van de produktieomvang per

arbeidskracht 72 5.6 De ontwikkeling in de deelgebieden 73

(5)

W o o r d v o o r a f

Ten behoeve van de voorbereiding van ruilverkavelingen wor-den door het Landbouw-Economisch Instituut sociaal-economische verkenningen samengesteld. Deze verkenningen worden verricht in opdracht van de Landinrichtingsdienst. Voor een bepaald gebied wordt vanuit de ontwikkeling in het recente verleden een beeld geschetst van de te verwachten toekomstige landbouwkundige struc-tuur. Hiermee verkrijgt men reeds in een vroegtijdig stadium van voorbereiding van de ruilverkaveling inzicht in de aanwezige en de te verwachten problematiek in de landbouw. In een later sta-dium worden deze gegevens ten behoeve van het ruilverkavelings-rapport (ex artikel 34) aangevuld met meer recente gegevens.

Het onderzoek ten behoeve van de ruilverkaveling Schalkwijk is uitgevoerd op de afdeling Structuuronderzoek. De analyse en rapportering zijn verzorgd door J. de Rijk.

(6)

S a m e n v a t t i n g en s l o t b e s c h o u w i n g

- Inleiding

Na een globale oriëntatie ten aanzien van de positie van het gebied, de ontwikkeling van de bevolking, de werkgelegenheid, het landschap, de recreatie en de plannen t.a.v. de toekomstige ruimte-lijke ontwikkeling, wordt in deze sociaal-economische verkenning van "Schalkwijk" ingegaan op de ontwikkeling van de landbouw in het ruilverkavelingsgebied in de afgelopen periode. Op basis hier-van en mede op grond hier-van informatie uit andere bronnen, wordt ver-volgens aangegeven, hoe de landbouw in dit gebied zich in de naaste

toekomst (tot 1987) naar verwachting zal ontwikkelen. Daarbij is uitgegaan van een trendmatige benadering (naar gelang een ander verloop is te voorzien werden de trends aangepast) en is geen re-kening gehouden met een eventuele ruilverkaveling. Wel is rere-kening gehouden met de plannen voor onttrekking van cultuurgrond voor de recreatie, hoewel over de realisering van deze plannen nog enige onduidelijkheid bestaat.

Algemene oriëntatie

Het ruilverkavelingsgebied Schalkwijk, gelegen ten zuiden van Utrecht in de gemeenten Houten en Nieuwegein, beslaat een op-pervlakte van circa 3600 ha. Het wordt grotendeels omsloten door waterwegen, namelijk het Amsterdam-Rijnkanaal, de Lek en het Lek-kanaal. Het gebiedsdeel dat niet door deze waterwegen wordt om-sloten (rond de Houtense Wetering) heeft slechte verbindingen met de rest van het blok.

Het aantal inwoners is er de laatste jaren nagenoeg constant op 3000 gebleven en verwacht wordt dat dit zo zal blijven. Dit in tegenstelling tot de verwachte bevolkingsontwikkeling in de nabije omgeving van het blok, waar de woonkernen Nieuwegein en Houten sterk zullen groeien.

De werkgelegenheid in het blok is aanzienlijk kleiner dan de beroepsbevolking. Velen gaan in de omliggende plaatsen (vooral Utrecht) werken. De landbouw levert de helft van de plaatselijke werkgelegenheid. Het aantal woonforensen neemt in verhouding

ge-leidelijk toe. Hoewel de werkgelegenheid nu nog vrij sterk in de stad Utrecht is geconcentreerd, kan de woonkern Houten bij de ver-dere uitbouw van deze plaats, voor de niet-agrarische beroepsbe-volking in het ruilverkavelingsgebied een belangrijke werkgelegen-heidsconcentratie worden.

Het ruilverkavelingsgebied is overwegend weidegebied. De be-bouwing is er, als gevolg van de in de twaalfde en dertiende eeuw

(7)

uitgevoerde ontginningen, nog grotendeels geconcentreerd langs de weteringen,van waaruit werd ontgonnen (strokenverkaveling). De oorspronkelijke verkaveling werd plaatselijk drastisch verstoord door de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal en de spoorweg Den Bosch-Utrecht. Uit het oogpunt van recreatie heeft het gebied tot nu toe een bescheiden betekenis. Alleen een gebied aan de Lek, waar naast uiterwaarden ook aangrenzende binnendijkse terreinen onder Tuil en 't Waal zijn, heeft meer betekenis voor (water- en oever-) recreatie. Voor dit gebied, in het streekplan 1) aangeduid als regionaal park, is een afzonderlijk bestemmingsplan in voorberei-ding. Recente ontwikkelingen wettigen de verwachting dat dit recreatieproject minder omvangrijk zal worden dan in een eerder plan was voorzien, en 200 ha inplaats van 300 ha zal omvatten

(hoofdzakelijk ten behoeve van dagrecreatie).

Voorts moet rekening worden gehouden met de aanleg binnen enkele jaren van het in het blok gelegen gedeelte van de rijksweg Vianen-Utrecht (A27). De gronden hiervoor zijn reeds onteigend. Voor de ontsluiting van het blok zal deze verbinding geen betekenis hebben. Wel zal de toch reeds vrij precaire ontsluiting van het blok binnen enkele jaren nog slechter worden als gevolg van de verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal.

Op grond van de gemeentelijke bestemmingsplannen kan er van worden uitgegaan dat de landbouw op 92% van de oppervlakte van het binnendijks gelegen gebied (+ 3100 ha) prioriteit zal hebben.

- Aantal bedrijven en arbeidskrachten

Het totale aantal agrarische bedrijven bedroeg in 1977 203. Hiervan werden er 135 geëxploiteerd als hoofdberoepsbedrijven en 68 als nevenbedrijven. Het totale aantal is de laatste jaren wei-nig veranderd. Wel heeft zich een verschuiving voorgedaan van

hoofdberoepsbedrijven naar nevenbedrijven. Verscheidene boeren die gingen rusten hebben hun bedrijf (grotendeels) aangehouden. Hier-door is de afgelopen jaren het aantal nevenbedrijven toegenomen, het aantal hoofdberoepsbedrijven verminderde daarentegen met 2% per jaar. Dit tempo is vrijwel gelijk aan dat in de gehele Kromme Rijnstreek (1,8%) en in de provincie (2,0%), terwijl het landelijk 2,6% bedroeg. De daling van het aantal bedrijven is hoofdzakelijk toe te schrijven aan beroepsbeëindiging door oudere bedrijfshoofden en voorts aan beroepsverandering door jongere bedrij fshoofden. Ook in de komende jaren zal het aantal hoofdberoepsbedrijven in het ruilverkavelingsgebied afnemen, maar er is weinig aanleiding om voor de komende jaren een versnelling van de vermindering van het aantal bedrijven te verwachten. Er zijn veel bedrijven met een jong bedrij fshoofd en op veel bedrijven met een bedrijfshoofd bo-1) Het in 1974 vastgestelde streekplan Midden- en

Zuidoost-Utrecht. 10

(8)

ven de 50 jaar zijn opvolgers. De structuur van de bedrijven is bovendien zodanig dat gemiddeld genomen een redelijk inkomen ver-diend moet kunnen worden. Er moet evenwel rekening worden gehouden met een extra vermindering door verwezenlijking van het recreatie-project 't Waal en de aanleg van weg A27 met + 9 bedrijven.

Ver-wacht wordt nu dat in 1987 het aantal hoofdberoepsbedrijven onge-veer 100 zal bedragen.

Het aantal arbeidskrachten op de bedrijven in Schalkwijk is in de afgelopen jaren sterker gedaald (met 3% per jaar) dan het aantal bedrijven. De gemiddelde arbeidsbezetting is nu reeds vrij laag. Naar verwachting zal het aantal arbeidskrachten in de komen-de jaren iets minkomen-der afnemen dan het aantal bedrijven. Een vermin-dering van het aantal arbeidsplaatsen van 168 in 1977 tot omstreeks

130 in 1987, ligt in de lijn der verwachtingen.

- Oppervlakte cultuurgrond

De totale oppervlakte van het ruilverkavelingsgebied bedraagt ongeveer 3600 ha. Hiervan is + 2850 ha (kadastrale maat) cultuur-grond en de rest open water, bebouwing, wegen, en dergelijke. De oppervlakte cultuurgrond (gemeten maat) in gebruik bij de geregis-treerde bedrijven in het gebied, bedraagt ongeveer 2800 ha. In de periode 1972-1977 is de oppervlakte cultuurgrond verminderd met circa 50 ha ofwel 0,4% per jaar. Landelijk bedroeg de afname van de oppervlakte geregistreerde cultuurgrond in deze periode even-eens 0,4% per jaar, terwijl dit in de Kromme Rijnstreek, in de pro-vincie Utrecht en óp de rivierkleigebieden het dubbele was. In

1977 hadden de 135 hoofdberoepsbedrijven samen 2300 à 2400 ha cul-tuurgrond in gebruik en de 68 nevenbedrijven ruim 400 ha.

De grondmobiliteit is vrij gering. Bij het proces van bedrijfs-overdracht, -verkleining en -opheffing was in de periode 1972-1977 omstreeks 650 ha betrokken, ofwel 23% van de totale oppervlakte in

1972. Dit percentage is vergeleken met andere ruilverkavelingsge-bieden vrij laag, vooral als gevolg van het feit dat een aantal boeren - onder wie verscheidene met vrij grote bedrijven - die gingen rusten hun bedrijf aanhield. Daardoor nam de gemiddelde be-drijf soppervlakte niet toe, maar bleef 17,5 ha 1). Deze is daarmee gelijk aan die in de gehele Kromme Rijnstreek, iets groter dan landelijk en belangrijk groter dan provinciaal.

Voor de periode 1977-1987 wordt verwacht dat de oppervlakte geregistreerde cultuurgrond in het gebied, mede door verwezenlij-king van het recreatieproject en de aanleg van weg A27, sterker zal afnemen dan in de afgelopen jaren. In 1987 zullen de hoofdbe-roepsbedrijven in het gebied gezamenlijk naar schatting ongeveer 2200 ha cultuurgrond in gebruik hebben, dit is gemiddeld 22 ha per

1) De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van de in de rundveehouderij gespecialiseerde bedrijven was in 1972 circa 20 ha en steeg tot 22 ha in 1977.

(9)

bedrijf. Het aantal bedrijven met minder dan 20 ha zal weliswaar sterk afnemen, maar toch moet er op worden gerekend dat in 1987 nog twee vijfde van de bedrijven tot deze categorie zal behoren.

Rechtsvorm van grondgebruik en infrastructuur land-bouw

Ruim een kwart van de cultuurgrond in het ruilverkavelings-gebied is gepacht, dat is aanzienlijk minder dan in de gehele Kromme Rijnstreek, in de provincie en landelijk. In het oostelijke deel van het blok is dit nog minder, namelijk amper een vijfde. Mede gezien de recente ontwikkelingen van de pacht- en koopprijzen,

zal in de nabije toekomst het aandeel van de gepachte grond moge-lijk nog verder afnemen.

In de verkaveling, de ontsluiting en de ligging van de be-drijfsgebouwen blijkt nog duidelijk de wijze waarop het gebied in cultuur is gebracht, namelijk vanuit de weteringen. De verkaveling en ontsluiting zijn verslechterd als gevolg van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal en de spoorlijn, waardoor bedrijven werden "doorsneden". Binnenkort komt daarbij nog de weg A27.

Het gebied heeft overwegend een zogenaamde ops trekkende kaveling. De bedrijven bestaan gemiddeld uit 2,7 kavels. In ver-gelijking met de rivierkleigronden (waartoe het blok behoort) is de verkaveling, maar aantal kavels en gemiddelde kavelgrootte ge-meten, gunstig, in vergelijking met in grootte overeenkomstige be-drijven in de provincie evenwel ongunstig. Het belang van een gun-stige verkaveling en ontsluiting is veel groter geworden, met name voor het moderne melkveehouderijbedrijf. Vooral de grootte van de huiskavel in relatie tot de totale bedrijfsoppervlakte is belang-rijk. We zien dan ook dat de bedrijven die tot de bouw van een mo-derne (ligboxen)stal - inmiddels reeds de helft - zijn overgegaan een veel grotere huiskavel hebben dan de bedrijven met een grup-stal. In sommige gevallen staan deze stallen reeds zo dicht bij el-kaar dat er nauwelijks nog mogelijkheden zijn voor de bedrijven met een oudere stal om ter plaatse te moderniseren. Niettemin is een 'verdere toename van het aantal bedrijven met een ligboxenstal te

voorzien. Er bestaat dan ook behoefte aan boerderijverplaatsing.

Bedrijfstype en produktieomvang

De rundveehouderij is met bijna twee derde van de totale pro-duktieomvang de belangrijkste produktietak. Op de tweede plaats komt de intensieve veehouderij, die de fruitteelt in de afgelopen vijf jaren in produktieomvang is voorbij gestreefd. De groei van de totale produktieomvang (3,2% per jaar) lag de laatste jaren bo-ven het niveau van de Kromme Rijnstreek (1,3%), de provincie (1,6%) en Nederland (2,4%). Deze relatief sterke groei was mogelijk door

(10)

een vrij goede structuur van vele rundveehouderijbedrijven: de op-pervlakte per bedrijf en de opop-pervlakte aan huis waren in vele ge-vallen voldoende. Ook de toeneming van de intensieve veehouderij heeft hiertoe bijgedragen.

Door deze groei en de afname van het aantal bedrijven is de gemiddelde bedrijfsomvang toegenomen van 143 sbe in 1972 tot 181 sbe in 1977. Het aantal bedrijven met minder dan 120 sbe is welis-waar in deze periode sterk afgenomen, maar toch behoorde in 1977 nog een kwart van de bedrijven tot deze categorie, terwijl 120 sbe ongeveer de minimumomvang is voor een modern bedrijf om voldoende produktieve werkgelegenheid te bieden aan één arbeidskracht. Verge-leken met het percentage bedrijven kleiner dan 120 sbe in de pro-vincie en landelijk, is de bedrijfsomvang in het gebied overigens gunstig.

Naar verwachting zal de groei in de naaste toekomst geringer zijn dan in de afgelopen jaren. Door onttrekking van grond voor andere bestemmingen (recreatieproject, weg) zal de oppervlakte in gebruik bij de rundveehouderij met +_ 8% verminderen. In de afge-lopen periode is de veedichtheid toegenomen van 2,01 grootveeëen-heden per ha in 1972 tot 2,43 g.v.e. in 1977. Een verdere stijging tot 2,7 g.v.e. per ha in 1987 ligt binnen de mogelijkheden. Een

aanwijzing hiervoor is de veedichtheid op de hoofdberoepsbedrijven met een ligboxenstal, die in 1977 reeds 3 g.v.e. per ha bedroeg. Van bedrijf tot bedrijf zullen er ook in 1987 ongetwijfeld nog grote verschillen in veedichtheid zijn. Een gemiddelde van 2,7 g.v.e. per ha in 1987 betekent bij de verwachte vermindering van de oppervlakte, dat de veestapel niet meer toeneemt, terwijl de toename voorheen nog 3,7% per jaar bedroeg. Mede dankzij het gras-land van de nevenbedrijven (door uitscharen, koop van "gras op stam", en dergelijke), zal de veedichtheid op de hoofdberoepsbe-drijven naar verwachting in 1987 op zijn minst 2,85 g.v.e. per ha bedragen en de melkveedichtheid 2,29 koeien per ha (in 1977 was dit 2,02 en op de bedrijven met een ligboxenstal reeds 2,42). De mogelijkheid dat de veedichtheid over tien jaar nog hoger zal zijn dan hier wordt geraamd, is zeker niet uitgesloten. Weliswaar zijn er in de EG wegens de overschotten aan melk en zuivelprodukten speciale maatregelen getroffen die de groei van de melkproduktie beogen af te remmen, maar vooralsnog is het effect hiervan gering. Zolang méér koeien méér arbeidsinkomen meebrengt, zullen de boeren geneigd zijn de produktie uit te breiden. De gemiddelde veebezet-ting op de bedrijven met melkvee zal in 1987 ongeveer 60 melkkoeien bedragen (in 1977 was dit 41). Het aantal bedrijven met minder dan 40 koeien zal daarbij afnemen van 52 tot ongeveer 16 en het aantal bedrijven met minstens 60 koeien toenemen van 20 tot ongeveer 39. Eind 1977 had reeds de helft van de rundveehouderijbedrijven een ligboxenstal. Gezien de voordelen die een ligboxenstal in verge-lijking met een grupstal biedt, ligt een verdere uitbreiding van

(11)

het aantal met 10 à 15 voor de hand 1). Wel zal van een aantal be-drijven de oppervlakte van de huiskavel te klein zijn om de voor-delen van het systeem ten volle te kunnen benutten.

Ruim 21% van de totale produktieomvang in het ruilverkave-lingsgebied is afkomstig van de intensieve veehouderij. Evenals in de rundveehouderij is er in deze produktierichting sprake geweest van een sterke schaalvergroting. Het aantal bedrijven met een tak van intensieve veehouderij is bovendien minder afgenomen dan in andere gebieden veelal het geval is,terwijl het aantal dieren per bedrijf is toegenomen. Specialisatie in de intensieve veehouderij komt nog weinig voor. Verwacht mag worden dat het aantal bedrijven met een tak van intensieve veehouderij verder zal afnemen, dat het aantal gespecialiseerde bedrijven beperkt zal blijven, en het aan-tal gemengde bedrijven op het zelfde peil blijft. Gezien de toe-nemende marktverzadiging voor met name varkenshouderijprodukten, wordt verwacht dat de uitbreiding in de komende jaren kleiner zal zijn dan in het verleden. Ook voor dit gebied moet rekening gehou-den worgehou-den met een tragere groei dan in de afgelopen jaren.

Hoewel de sterkste inkrimping van het fruitteeltareaal reeds voor 1972 heeft plaatsgehad, is ook in de periode 1972-1977 het areaal sterk afgenomen. De concurrentiepositie van de Nederlandse appels en peren zal waarschijnlijk weinig verandering ondergaan. Mede gezien de vele kleine bedrijfsarealen, die er thans in deze sector nog voorkomen, is een verdere, zij het geringe,inkrimping te verwachten, met name op de hoofdberoepsbedrijven.

Uitgaande van de ontwikkelingen, zoals die hiervoor zijn be-schreven, zal de totale produktieomvang (gemeten in sbe) op de hoofdberoepsbedrijven in de komende jaren toenemen met slechts 0,7% per jaar. Dit betekent een sterke vertraging in de groei, die in de periode 1972-1977 nog ongeveer 3% per jaar bedroeg. Vooral de beperkte mogelijkheden tot een verdere opvoering van de veedicht-heid en de verwachte geringere groei van de intensieve veehouderij, zijn hiervan de oorzaak.

Doordat naar verwachting ongeveer 35 bedrijven zullen verdwij-nen, kan evenwel de gemiddelde bedrijfsomvang met 3,8% per jaar

toenemen. Dit is weliswaar iets minder dan in de afgelopen periode (4,8% per jaar), maar gelijk aan de stijging die voor het gehele land is voorzien, terwijl bovendien het huidige niveau van 181 sbe per bedrijf, reeds relatief zeer gunstig is. De gemiddelde be-drijfsomvang zal in 1987 iets boven de '250 sbe komen te liggen. Momenteel zijn er nog slechts 22 bedrijven met een omvang van 250 sbe of meer (vergeleken met 12 in 1972). Dit aantal zal naar ver-wachting in de komende tien jaren toenemen tot 50 à 60.

1) Bij verbetering van de verkaveling zou er naar schatting nog een tiental bedrijven méér op een moderne stal kunnen over-gaan.

(12)

Produktieomvang per arbeidskracht

De produktieomvang per arbeidskracht is in het ruilverkave-lingsgebied hoog, namelijk 146 sbe tegen in de gehele Kromme Rijn-streek 125 sbe en landelijk 107 sbe. Op grond van de verwachte ontwikkeling van de totale produktieomvang en van het aantal ar-beidskrachten, zal de produktieomvang per arbeidskracht in de na-bije toekomst verder toenemen tot ongeveer 200 sbe in 1987. Daar-mee zal de groei aanzienlijk minder zijn -.namelijk 3 à 3,5% per jaar - dan in de periode 1972-1977 (6% per jaar). Verwacht mag evenwel worden dat dit voldoende zal zijn om de relatief gunstige situatie in het gebied te handhaven.

- Rentabiliteit in de m e l k v e e h o u d e r i j

De veelal slechte inkomenspositie in de melkveehouderij in de afgelopen jaren is vooral het gevolg van het achterblijven van de opbrengstprijzen bij het sterk gestegen kostenpeil. Daar verre-weg het merendeel van de bedrijven eigendom van het bedrijfshoofd

is en in het algemeen weinig gebruik wordt gemaakt van vreemd ver-mogen, is de financiële positie van de boer doorgaans evenwel gun-stiger dan de relatief lage arbeidsopbrengsten doen vermoeden. Er blijken overigens grote verschillen te bestaan in de bedrijfsresul-taten van de melkveehouderijbedrijven. Deze verschillen kunnen in de eerste plaats worden verklaard uit het aantal koeien per be-drijf: naarmate het aantal koeien per bedrijf groter is, is in het algemeen ook de arbeidsopbrengst van de ondernemer hoger. Eerst bij ruim 40 koeien per arbeidskracht en een hoge melkproduktie per koe, wordt momenteel een arbeidsopbrengst verkregen, die op het peil van het CAO-loon ligt. Om over tien jaar in de melkveehoude-rij een paritair inkomen te halen, moet één arbeidskracht 55 à 60 koeien kunnen verzorgen.

Ook tussen bedrijven van gelijke grootte treden evenwel grote verschillen in het bedrijfsresultaat op. De belangrijkste oorzaak van slechte bedrijfsresultaten zijn te hoge bewerkingskosten, als gevolg van een te hoog arbeidsverbruik. Afgezien van de vakbekwaam-hied van de ondernemer, die van zeer grote betekenis is voor de bedrijfsresultaten, spelen hier ook de inrichting van de gebouwen en de verkaveling en ontsluiting een grote rol.

- De deelgebieden

Tussen de deelgebieden Houtense Wetering, Nieuwegein, Tuil en 't Waal, Schalkwijk-Noord en Schalkwijk-Zuid bestaan in menig opzicht verschillen.

Eerstgenoemd deelgebied wijkt reeds van de andere deelge-bieden af doordat het door het kanaal van de rest is gescheiden. De bedrijven aan de Houtense Wetering zijn relatief groot, zowel

(13)

naar oppervlakte als naar produktieoravang. De verkaveling van de bedrijven is hier echter relatief ongunstig. Met name de ontslui-ting van de kavels aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal vormt een probleem.

In het deelgebied Nieuwegein liggen slechts enkele bedrijven. Deze zijn gemiddeld het kleinst. De verschillen tussen de andere deelgebieden zijn niet groot.

In elk van de deelgebieden neemt de rundveehouderij verreweg de grootste plaats in. In Schalkwijk-Zuid komt relatief de meeste intensieve veehouderij voor (28%). Mede daardoor is hier de pro-duktie per arbeidskracht hoger dan in de andere deelgebieden.

Te verwachten is dat in de komende tien jaren het aantal be-drijven aan de Houtense Wetering, in Schalkwijk-Noord en in Schalkwijk-Zuid het minst zal afnemen en in Tuil en 't Waal - mede door realisering van het recreatieplan - mogelijk met de helft. In de drie eerstgenoemde deelgebieden bezitten de "blijvende" bedrij-ven reeds minstens vier vijfde van alle hier geregistreerde cul-tuurgrond. Dit doet vermoeden dat de grondmobiliteit in deze ge-bieden ongeveer gelijk zal zijn en vrij gering blijft. Een ver-schil is daarbij evenwel dat de "blijvende" bedrijven aan de Hou-tense Wetering reeds gemiddeld 26 ha zijn tegen in Schalkwijk-Noord en in Schalkwijk-Zuid !8 à 19 ha.

(14)

1. A l g e m e n e s o c ia a l - e c o n o m i s c h e a s p e c t e n

1.1 Algemene oriëntatie

De oppervlakte van het onder de rook van Utrecht gelegen ruilverkavelingsgebied Schalkwijk bedraagt ongeveer 3600 ha. Van dit gebied, tussen de woonkern Houten en de rivier de Lek, ligt ruim negentiende in de gemeente Houten en bijna eentiende in de gemeente Nieuwegein. Ongeveer 400 ha is uiterwaard. Aan de noord-en oostzijde wordt het blok begrnoord-ensd door het Amsterdam-Rijnkanaal, de Koedijk, de Houtense Wetering, alweer het Amsterdam-Rijnkanaal, de Beusichemseweg en de denkbeeldige verlenging hiervan tot aan de Lek. Aan de zuidzijde wordt het blok begrensd door de Lek en aan de westzijde door het Lekkanaal. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar kaart 1. 1 ) .

Het gebied heeft nog in sterke mate een agrarisch karakter. Grotere woonkernen liggen er niet in; de grootste in Schalkwijk met +_ 1500 inwoners. Daarnaast liggen er nog enkele kleine kernen. Overigens is de nabijheid van de stad Utrecht, met haar vele ver-keersverbindingen, wel waarneembaar. Het gebied wordt doorsneden door het Amsterdam-Rijnkanaal en de spoorweg Den Bosch-Utrecht. In aanleg is voorts rijksweg A27 (Vianen-Utrecht-Hilversum).

Bossen of natuurgebieden komen niet voor. De blokoppervlakte wordt voor 80 à 85% voor de landbouw gebruikt, terwijl de overige

15 à 20% hoofdzakelijk wegen en open water betreft. De bodem be-staat uit jonge rivierkleigronden, voornamelijk lager gelegen kom-gronden en hoger gelegen stroomrugkom-gronden. De komkom-gronden beslaan de grootste oppervlakte en liggen in hoofdzaak ten westen van de spoorlijn in het midden van het blok, in het uiterste westen en ten noorden van het kanaal. Het zijn zware kleigronden, die voor ander gebruik dan grasland minder geschikt zijn. De stroomruggron-den (voornamelijk ten oosten van de spoorlijn en langs de Lekdijk) bestaan grotendeels uit zware zavel en lichte klei; daardoor en door de hogere ligging zijn deze gronden ook voor de fruitteelt geschikt.

In de loop van de tijd zijn een vijftal aanvragen tot ruil-verkaveling ingediend, de eerste in 1955 en de laatste in 1976. De huidige inrichting van het gebied is deels terug te voeren op de ontginningen uit de twaalfde en dertiende eeuw. Deze ontginningen vonden vanuit de weteringen plaats (open strokenverkaveling). De bebouwing concentreerde zich langs de weteringen in de vorm van

langgerekte weteringdorpen. Zo is de kern Schalkwijk over een

1) Opgenomen met toestemming van de Topografische Dienst; repro-duktie is niet toegestaan.

(15)

lengte van meer dan 5 km gesitueerd langs de Schalkwijkse wetering en de kleinere kern Tuil en 't Waal op soortgelijke wijze gesi-tueerd langs de Waalse wetering.

Het onderzoek betreft een oppervlakte van 2775 ha cultuur-grond in 1977, zijnde het cultuur-grondgebruik van de in het blok wonende geregistreerden met een bedrijfsomvang die een bepaald minimum (10 sbe) te boven gaat. De gegevens over grondgebruikers en grond-gebruik zullen naar vijf deelgebieden worden bezien (zie kaart 1), te weten Houtense Wetering, Nieuwegein, Tuil en 't Waal, Schalkwijk-Noord en Schalkwijk-Zuid.

1.2 Bevolking

Het blok ligt hoofdzakelijk in de voormalige gemeenten Schalkwijk en Tuil en 't Waal. Per 1 januari 1962 werden deze twee gemeenten opgeheven en bij Houten gevoegd. De gemeente Houten telt thans ongeveer 8000 inwoners. Ze wordt omgeven door - met de klok mee - de gemeenten Utrecht, Bunnik, Cothen, Wijk bij Duurstede, Beusichem, Culemborg, Everdingen, Hagestein, Vianen en Nieuwegein. Het verloop van de bevolking hier is in tabel 1.1 weergegeven.

Tabel 1.1 Bevolkingsverloop Gemeente(n) 2)

en gebied Houten

Bunnik en Cothen Wijk bij Duurstede Beusichem en Culemborg Everdingen en Hagestein Vianen Nieuwegein Utrecht Provincie Utrecht Nederland

0

ZO

Z

ZW

W

W

N

In-wonertal 1-1-1977 7723 15834 8015 20928 3131 13799 25212 245290 874 d. 13814 d. Indic 1962-1967 112 120 103 113 111 126 121 106 109 107 :es per 1967-1972 107 123 140 115 121 150 143 100 109 106 periode 1972-1977 105 114 129 113 105 135 178 89 106 104

O

1962-1977 127 169 186 147 140 257 308 95 125 118 1) Waarbij het aantal in het begin op 100 is gesteld.

2) Met richting ten opzichte van Houten.

Afgezien van de stad Utrecht, waar het aantal inwoners reeds lange tijd terugloopt, behoort Houten met Everdingen en Hagestein (aan de andere kant van de Lek) tot de tot nu toe minder snel

groeiende gemeenten in deze omgeving. De groei houdt er ongeveer gelijke tred met die van de provincie Utrecht, welke maar weinig hoger is dan de landelijke. Ook in de allerlaatste jaren is de

(16)
(17)

volking van Houten (met Everdingen en Hagestein) niet sterker toe-genomen dan gemiddeld in de provincie. In deze jaren was er nog steeds een - zij het gering - negatief vestigingsoverschot, ter-wijl de nieuw-gevormde gemeente Nieuwegein zeer sterk groeide. De - relatief dus vrij geringe - groei van de gemeente Houten is grotendeels buiten het ruilverkavelingsgebied tot stand gekomen en wel in de woonkern Houten, waar - zoals in vele plaatsen rondom de stad Utrecht - zich op deze stad georiënteerde woonforensen vestigden. Het aantal inwoners van het ruilverkavelingsgebied is naar schatting de laatste jaren nagenoeg constant op ongeveer 3000 gebleven.

1.3 Beroepsbevolking en werkgelegenheid

In het algemeen mag worden gesteld dat naarmate de werkgele-genheidsstructuur in een gebied eenzijdiger is, de werkgelegenheid kwetsbaarder wordt. Heeft een gebied daarentegen een goed gespreide structuur, dan zijn enerzijds de consequenties van een ontwikke-ling in een bepaalde bedrijfstak relatief minder ingrijpend en zullen anderzijds compenserende ontwikkelingen in andere bedrijfs-takken gemakkelijker voor een herstel van het evenwicht kunnen zorgen. Naast de stabiliteit van de werkgelegenheidsstructuur is de groeikracht daarvan een essentieel criterium om de huidige en mogelijke toekomstige situatie in een gebied te kunnen beoordelen.

Een methode om de mate van eenzijdigheid van een structuur vast te stellen is het berekenen van een diversificatie-index. In tabel 1.2 is de werkgelegenheidsstructuur van de provincie Utrecht als standaardstructuur gekozen, waaraan gerelateerd wordt. Tot de in deze tabel veel voorkomende "overige diensten" behoren zakelijke diensten, overheid, onderwijs alsook medische, sociale en culturele d iens tverlening.

Tabel 1.2 Diversificatie-index werkgelegenheidsstructuur in 1973

Gemeente Houten Gemeente Nieuwegein Gemeente Utrecht Midden- en Z.O.-Utrecht 1) Diversi- ficatie-index 57 75 87 91 Sterkst over-vertegenwoordigde Landbouw Handel Overige Diensten Handel, Overige Diensten Sterkst onder-bedrijfstak (ken) Overige Diensten Overige Diensten Landbouw Landbouw, Metaal

1) Streekplangebied, omvattende Utrecht, IJsselstein, Nieuwegein, Vleuten-De Meern, Wijk bij Duurstede, Bunnik, Houten, Cothen en Langbroek.

Bron: Jaarverslag 1974 ETI voor de provincie Utrecht.

(18)

Houten heeft een vrij lage diversificatie-index. Alleen in Cothen en Langbroek (die eveneens in het streekplangebied Midden-en Zuidoost-Utrecht liggMidden-en) is deze nog lager. Het streekplange-bied heeft in zijn totaliteit gezien een relatief onvangrijke werk-gelegenheid in de "overige diensten" en een geringe in de landbouw. Dit is overigens uitsluitend het gevolg van het feit dat de stad Utrecht er in ligt. Het aandeel in de werkgelegenheid van de "ove-rige diensten" is namelijk hoog in de grote gemeenten en van de landbouw in de kleine gemeenten.

De groeikracht van de werkgelegenheid is een essentieel cri-terium om de situatie in een bepaald gebied te beoordelen. In dit verband is per gebied een gewogen gemiddelde groeiverwachting be-paald. Het zijn de verschillen in structuur van de werkgelegenheid die tot verschillende groei-indices per gebied aanleiding geven

(de groeifactor in een bedrijfstak wordt voor ieder gebied gelijk verondersteld).

Gemeente of gebied Groei-index 1)

Houten 60 Nieuwegein 99

Utrecht 1JJ

Midden- en Zuidoost-Utrecht 108 Utrechtse Vallei en Eemland 93

Utrechtse Heuvelrug 102 Vecht- en Plassengebied 86 Westelijk Weidegebied 68

1) Waarbij het provinciaal gemiddelde op 100 is-gesteld. Bron: Jaarverslag 1974 ETI voor de provincie Utrecht.

In het streekplangebied Midden- en Zuidoost-Utrecht ligt de groei-index zeer hoog. Dit blijkt te zijn veroorzaakt door een

groeikrachtige structuur in de gemeente Utrecht. Lage groei-indides worden in dit gebied gevonden in Langbroek (37), Cothen (56) en

Houten (60).

Houten is dus een kleine gemeente met een lage groei-index, hetgeen wil zeggen een werkgelegenheidsstructuur met een groot aandeel van de niet-expansieve bedrijfstakken (met name de land-bouw en toe- en afleveringsbedrijvigheid). Toch bedraagt het aan-deel van de agrarische beroepsbevolking in de totale beroepsbevol-king naar schatting maar amper een vijfde (in 1947 nog meer dan de helft en in 1960 met ruim een derde). Dit wijst er derhalve op dat de gemeente in toenemende mate een forensenwoonplaats is geworden. In Schalkwijk (en ook in het blok) is het aandeel van de niet-ex-pansieve bedrijfstakken nog weer aanzienlijk groter dan in de ge-hele gemeente. Naar schatting wordt ongeveer de helft van de in het blok aanwezige arbeidsplaatsen ingenomen door de agrarische sector en is ook hier het aandeel van de woonforensen in de totale beroepsbevolking toegenomen.

(19)

1.4 Ruimtelijke ontwikkeling

Gedachten over de ruimtelijke ontwikkeling zijn te vinden in de Verstedelijkingsnota uit 1976 en de Nota Landelijke Gebieden uit 1977 (delen van de Derde Nota over de Ruimtelijke Ordening). Nadere gegevens ontlenen we voornamelijk aan het in 1974 vastge-stelde streekplan Midden- en Zuidoost-Utrecht, publikaties van het ETI voor de provincie Utrecht en het in 1976 vastgestelde bestem-mingsplan "Buitengebied-Zuid" van de gemeente Houten in combinatie met het ontwerpplan (in herziening) 't Waal van het Recreatieschap Rijn- en Lekoevers.

1.4.1 Nationaal en regionaal niveau

De ruimtelijke ontwikkeling van het gebied hangt nauw samen met die van de omgeving. Het gebied ligt dicht bij de stad Utrecht. Het beleid op nationaal niveau is er op gericht de

bevolkingsover-loop uit de steden, in dit geval Utrecht, te beperken en de stad zelf te versterken (stadsvernieuwing). Daar op deze wijze bij lange na niet voldaan kan worden aan de woningbehoefte 1 ) , zullen voor de uitbreiding plaatsen worden benut die in directe relatie met Utrecht staan. Deze bundeling van de groei blijft noodzakelijk om te voorkomen dat de uitbreiding zich blijft verspreiden over tal-loze kleine kernen, waardoor op den duur een sterke toeneming van de mobiliteit gaat ontstaan en vele van deze kleine kernen hun spe-cifiek karakter gaan verliezen. Na realisering van de bestaande plannen voor Nieuwegein zal de bouw zich in de jaren tachtig vooral gaan concentreren op Houten. In overeenstemming met het gevoelige karakter van het landschap zal in hoofdzaak in betrekkelijk lage dichtheden kunnen worden gebouwd. Voor de verbinding van Houten met Utrecht zal naast de spoorlijn ook de weg A27 van belang zijn.

Hoewel het streekplan enkele jaren eerder tot stand kwam dan de twee nationale nota's, waaraan het voorgaande is ontleend, komt het vrijwel overeen met wat het landelijke beleid voor ogen staat. Nieuwegein zal kunnen groeien tot maximaal 50000 inwoners en de planning voor Houten wordt zodanig opgezet dat het in 1985 rond

25000 inwoners zal tellensmet de mogelijkheid om in de toekomst

tot maximaal 60000 inwoners te kunnen uitgroeien 2 ) . Voorts is als

1) Als gevolg van stadsvernieuwing treedt er een woningverlies op, bovendien is er behoefte aan een uitbreiding van de wo-ningvoorraad.

2) De belangrijkste randvoorwaarde voor Houten is dat bij de fa-sering rekening gehouden wordt met een tussentijdse beëindi-ging van het plan. Gesteld is dat beëindibeëindi-gingen moeten kunnen plaatsvinden bij het bereiken van een inwonertal van 25000 omstreeks 1985 en later bij een eventueel inwonertal van 60000. Als een afronding plaatsvindt bij 25000 of 60000 in-woners, moet er geen disproportie zijn qua omvang en milieu-karakter .

(20)

een van de hoofdlijnen van dit streekplan vastgelegd dat in Mid-den- en Zuidoost-Utrecht niet méér verstedelijking mag plaatsvin-den dan onvermijdelijk is. Deze beleidsstandpunten vormen - uiter-aard samen met een aantal gegevenheden van het gebied, zoals de omvang van de reeds aanwezige bevolking en de bestaande en reeds goedgekeurde woningbouwplannen - het kader waarbinnen de raming van de toekomstige bevolkingsontwikkeling is opgezet.

Tabel 1.3 Raming van de bevolkingsontwikkeling tot 1985 In en om het blok

Gemeente Houten Gemeente Bunnik Gemeente Cothen Gemeente Wijk bij Duursi Gemeente Culemborg Gemeente Vianen Gemeente Nieuwegein Gemeente Utrecht Totale streekplangebied tede

0

Aantal 1977 7723 13546 2288 8015 18030 13800 25212 245290 336770 inwoners raming 1985 25000 13600 2400 17800 19600 13800 50600 234800 381250 Index 324 100 105 222 109 100 200 96 113 1) Omvattende de gemeenten Utrecht, IJsselstein, Nieuwegein,

Vleuten-De Meern, Wijk bij Duurstede, Bunnik, Houten, Cothen en Langbroek.

Bron: Streekplan Midden- en Zuidoost-Utrecht.

In de gemeenten Houten en Nieuwegein, die tot respectievelijk 25000 en 50000 inwoners kunnen uitgroeien, kan voldoende ruimte aanwezig worden geacht om zowel een belangrijk deel van de afnemen-de natuurlijke groei in het gebied op te vangen als om huisvesting te bieden voor de uit de stad Utrecht wegtrekkende bevolking.

De geplande stedelijke uitbouw van de kern Houten, samenhan-gend met de aanwijzing als groeigemeente, zal volgens het streek-plan geheel buiten het ruilverkavelingsgebied plaatsvinden en bo-vendien in tegengestelde richting van dit gebied, namelijk ten noorden van Houten.

Ten aanzien van de werkgelegenheid wordt door het nationale beleid met name beperking van de verplaatsingsbehoefte (afneming van de groei van de mobiliteit) nagestreefd. Het uitgangspunt dat de ontwikkeling van de woon-werkafstanden en van de mobiliteit moet worden beheerst, betekent onder meer dat er een relatie moet bestaan tussen de werkgelegenheid en de woningbouwmogelijkneden in een zeker gebied. Dit hout in dat in het stadsgewest Utrecht, met zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheden, ieder behoud van werk-gelegenheid welkom is, maar in beginsel niet moet worden gestreefd

(21)

naar een verdere groei. Hiermee in overeenstemming wordt door de provinciale overheid, in het kader van de voorbereiding van de rijksnota "Regionaal Beleid" gepleit voor een versterkt stimule-rend (vestigings)beleid gericht op concentratie van wonen en wer-ken in de groeikernen. Een dergelijk beleid zou betewer-kenen dat

Nieuwegein en Houten niet alleen een belangrijker woonfunctie,doch ook een belangrijker werkgelegenheidsfunctie krijgen toebedeeld dan tot nu toe het geval was.

1.4.2 Lokaal niveau

Het in 1976 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied-Zuid" van de gemeente Houten sluit nauw aan op het streekplan. Dit

be-stemmingsplan heeft betrekking op het gehele zuidelijke deel van het gemeentelijke grondgebied, gelegen tussen het Amsterdam-Rijn-kanaal en de Lek, met uitzondering van een te ontwikkelen recrea-tiegebied 't Waal. Voor laatstgenoemd gebied, in het streekplan aangegeven als "Regionaal park", zal een afzonderlijk bestemmings-plan worden opgesteld. Voor de gronden in het ruilverkavelingsge-bied die behoren tot de gemeente Nieuwegein (ten westen van de aan te leggen weg A27), is een bestemmingsplan landelijk gebied in voorbereiding.

Het aantal inwoners van het ruilverkavelingsgebied bedraagt naar schatting thans ongeveer 3000; te verwachten is dat dit aan-tal er in de komende tien jaren niet zal worden overschreden 1). Voor de woonkern Schalkwijk dient met een zeer beperkte toename of - in verband met de dalende gemiddelde woningbezetting - zelfs met een afname van het inwonertal rekening te worden gehouden. Het

streekplan wijst nieuwbouw in Tuil en 't Waal af. Bij naderhand gevoerd overleg met de gemeente werd gesteld dat de inwoners van dit dorp in de - beperkte - nieuwbouw van Schalkwijk terecht zou-den kunnen. Een in een later stadium uitgevoerd leefbaarheidsonder-zoek wees uit dat het volledig bevriezen van woningbouw in deze kleine kernen rampzalige gevolgen heeft voor de leefbaarheid. Als het vertrek van de jongeren zich in dezelfde mate zou voortzetten als in de laatste jaren, wordt de situatie van de scholen, de mid-denstand en het verenigingsleven namelijk uitermate somber. Onder invloed van dit onderzoek en in afwijking van het streekplan,

houdt het inmiddels door de gemeenteraad vastgestelde bestemmings-plan dan ook rekening met de nieuwbouw van veertig huizen in Tuil en 't Waal en honderd in Schalkwijk voor de komende tien jaren.

In de genoemde plannen zijn de bestemmingen: agrarisch ge-bied I, agrarisch gege-bied II, regionaal park en natuurgege-bied gegeven

(zie kaart II). Het blok heeft sterk overwegend de bestemming agra-risch gebied I; ongeveer 3100 ha van het 3200 ha binnendijks ge-1) Bij een aantal inwoners van 25000 in de gehele gemeente,

wordt voor 1985 het aantal inwoners van de kern Houten op 21500 geraamd en van het overige gebied (overige kernen en buitengebied) op 3500.

(22)

legen gebied (97%) en van de 3600 ha die het gehele blok beslaat (86%), behoort tot deze categorie. Binnen het als zodanig aange-geven gebied zal de landbouw zich moeten kunnen ontplooien en moe-ten gewenste ontwikkelingen gestimuleerd worden 1). Het oostelijke deel van de uiterwaarden langs de Lek is aangegeven als "Agrarisch gebied II". Dit gebied (ongeveer 225 ha ofwel 6% van de blokopper-vlakte) heeft eveneens primair en agrarische functie, doch daar-naast visueel landschappelijke kwaliteiten en

natuurwetenschappe-lijke" waarde.

Uit het voorgaande is op te maken dat globaal circa 3325 ha van de circa 3600 ha in het blok (92%) primair voor een agrarische functie is bestemd. Bovendien is hiervan slechts een zeer klein gedeelte agrarisch gebied II en mag in een zone van geringe omvang waar verblijfsrecreatie is toegestaan 2 ) , de landbouw in haar ont-wikkeling niet door deze recreatie worden belemmerd.

De oppervlakte die het recreatieproject 't Waal zal beslaan, wordt voorlopig op 200 ha geschat (6% van de totale

blokoppervlak-te), waarvan ongeveer de helft uiterwaard. Dit plan zal zowel een bijdrage dienen te leveren ten behoeve van de dagrecreatie als ten behoeve van de verblijfsrecreatie. Een eerder ontwerp 't Waal hield rekening met ruim 300 ha. Recente ontwikkelingen wettigen de ver-wachting dat de opzet van dit plan minder omvangrijk zal worden. Met name gaan de gedachten uit naar kanalisering van de

activitei-ten van de dagrecreatie in de uiterwaarden door concentratie, ge-combineerd met een zorgvuldige bescherming van de overige uiter-waarden. Voorts is een zeer bescheiden ontwikkeling van de ver-blijfsrecreatie in het binnendijks gelegen gebied niet uitgesloten. Wanneer dit plan vaste vormen aanneemt, zal worden nagegaan of de blokgrens eventueel wijziging behoeft.

Daarnaast hebben enkele zones met in natuurwetenschappelijk opzicht belangrijke elementen de aanduiding "natuurgebied" gekre-gen. Deze bestemmingen hebben het fort Honswijk en in aansluiting daarop een zone langs - en samenvallend met - het zuidelijk deel van het Inundatiekanaal en in het uiterste oosten van het blok een smalle strook gronden ten zuiden van de Lekdijk. De bestemming natuurgebied heeft naar schatting 50 ha.

1) In het westen van dit "agrarisch gebied I" (tussen de Schalk-wijkse en de Waalse weteringen tegen de gemeentegrens met Nieuwegein aan) bevindt zich overigens een waterwingebied van ongeveer 150 ha, dat is opgenomen in het facet-streekplan ter bescherming van de waterwinplaatsen. Een wet op de veront-reiniging van de bodem, waarbij ook het grondwater is betrok-ken, is in voorbereiding. Mede gezien ook de gecombineerde bestemming van agrarisch gebied I met waterwingebied heeft dit waarschijnlijk geen belangrijke consequenties voor de agrarische bedrijfsvoering alhier.

2) Namelijk een zone tussen het dorp Schalkwijk en het Amsterdam-Rijnkanaal aan de westzijde van de spoorlijn.

(23)
(24)

Voorts moet rekening worden gehouden met de aanleg binnenkort van het in het blok gelegen weggedeelte van de A27 (Vianen-Utrecht), De gronden hiervoor (ongeveer 25 ha) zijn reeds onteigend en de aansluitende brug over de Lek is reeds gerealiseerd. Voor de ont-sluiting van het blok betekent deze verbinding geen verbetering. De toch reeds vrij precaire ontsluiting van het blok wordt binnen enkele jaren nog slechter doordat de verbinding over de zogenaamde Plofsluis door verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal komt te vervallen 1).

1) Vervanging zal plaats vinden door een noordelijker over het kanaal gelegen brug dicht bij Utrecht.

(25)

2 . A g r a r i s c h - s t r u c t u re Ie a s p e c t e n

Onder de agrarische structuur van een gebied verstaan we het geheel van met elkaar samenhangende kenmerken van de land- en tuin-bouw in het gebied, die in de loop der tijd slechts geleidelijk veranderingen ondergaan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling in de afgelopen jaren van het aantal bedrijven, de cultuurgrond, de produktieomvang, het aantal personen dat op de bedrijven werkzaam is, de leeftijd van de bedrijfshoofden en de opvolgingssituatie 1). Ook komen de eigendom-pachtverhouding en de verkaveling aan de orde.

2.1 Aantallen bedrijven

De bedrijven worden onderscheiden in hoofdberoepsbedrijven A- en B-bedrijven) en nevenbedrijven (C-, D- en S-bedrijven). In bijlage 1 wordt deze indeling nader omschreven. De hoofdberoeps-bedrijven vormen de belangrijkste categorie. Op deze hoofdberoeps-bedrijven hangt het bestaan hoofdzakelijk (vaak uitsluitend) van het eigen landbouwbedrijf af. In 1977 maakte deze categorie 67% van de be-drijven uit (in 1972 74%), terwijl 85% van de geregistreerde cul-tuurgrond (in 1972 92%) bij deze bedrijven behoorde.

In de periode 1972-1977 is het aantal hoofdberoepsbedrijven in het ruilverkavelingsgebied afgenomen van 149 tot 135, ofwel met gemiddeld 2% per jaar 2 ) . Dit is een vrijwel gelijk tempo als gemiddeld in de Kromme Rijnstreek (1,8%) en in de provincie (2,0%), terwijl dit voor geheel Nederland hoger (2,6%) is geweest.

1) De gegevens in dit en het volgende hoofdstuk zijn gebaseerd op de meitellingen van de landbouw. Deze gegevens hebben be-trekking op alle geregistreerde bedrijven in het blok en op de cultuurgrond die zij in gebruik hebben. De oppervlakte cultuurgrond van het blok is hiermee niet bepaald. Bij de

meitellingen worden namelijk kleine bedrijfjes buiten beschou-wing gelaten en komt ook het grondgebruik in het blok van

buiten het blok wonenden niet aan de orde. Anderzijds is wel meegeteld het grondgebruik buiten het blok van degenen die in het blok wonen.

2) In de twee naar oppervlakte zowel als naar aantal bedrijven

verreweg belangrijkste deelgebieden, varieerde dit percentage van 3,8% in Tuil en 't Waal tot 0,3% in Schalkwijk-Zuid.

(26)

Tabel 2.1 Bedrijven naar beroepsgroep Hoofdberoepsbedrijven Nevenbedrijven Alle bedrijven Aantal 1972 149 53 202 bedr Ü v e n 1) 1977 135 68 203 1) Van minstens 10 sbe.

In tegenstelling tot de hoofdberoepsbedrijven zijn de neven-bedrijven in aantal toegenomen. Deze categorie bestaat voorname-lijk uit bedrijven in de C-beroepsgroep (niet-agrariërs). In de periode 1972-1977 nam evenwel het aantal bedrijven in de D-beroeps-groep het meest toe. De aantalsverhouding tussen hoofdberoeps- en nevenbedrijven loopt streeksgewijze vrij sterk uiteen. In het blok is het percentage nevenbedrijven (in 1977 33%) iets hoger dan in de Kromme Rijnstreek (waartoe het behoort) en aanzienlijk hoger dan in de provincie en landelijk.

De verandering van het aantal hoofdberoepsbedrijven kwam tot stand door een vermindering met 17 (waarvan er 13 nevenbedrijf werden en er 4 werden opgeheven), terwijl er nog 3 hoofdberoeps-bedrijven bijkwamen. Deze vermindering was voornamelijk (in 10 van de 17 gevallen) het gevolg van beroepsbeëindiging door oudere be-drijf shoofden (het natuurlijke verloop). Dit verklaart ook de toe-name van het aantal-bedrijven in de D-beroepsgroep. Beroepsver-andering door jongere bedrijfshoofden leidde in veel minder ge-vallen (slechts 5) tot vermindering van het aantal hoofdberoeps-bedrijven.

Tabel 2.2 De mutaties in de bedrijfsleiding van hoofdberoepsbe-drijven naar oorzaak en gevolg

Mutatieoorzaak Beroepsbeëindiging 2) Beroepsverandering Overige oorzaken Totaal To-taal aant. 24 6 4 34

Aantal voortgezet als hoofdberoeps- neven-bedrijf 1) neven-bedrijf 14 1 2 17 10 3 13 Aant. opge-heven 2 2

4

1) In alle gevallen door een familielid 2) Van oudere bedrijfshoofden.

(27)

Van de 24 oudere bedrijfshoofden die hun beroep beëindigen

werd een meerderheid (58%) opgevolgd, wat vergeleken met landelijk

vrij veel is. Daarentegen is het beroepsveranderingspercentage

(0,7% per jaar) vrij laag (landelijk lag dit rond de 1% per jaar).

Tabel 2.3 Aantalsontwikkeling hoofdberoepsbedrijven in relatie tot

de bedrijfsgrootte

Hoofdberoepsbedrijven Aant. Gemidd. per bedr.

bedr. ha sbe

Alle bedrijven in 1972 149 17,4 143

Verdwenen bedrijven als gevolg van:

beroepsbeëindiging, situatie in 1972 10 21,6 137

beroepsverandering, situatie in 1972 5 11,4 106

overige oorzaken, situatie in 1972 2 10,0 120

Door een opvolger voortgezette

bedrijven, situatie in 1972 17 19,8 176

Overige voortgezette bedrijven,

situatie in 1972 U 5 17^ 1 140

Alle voortgezette bedrijven,

situatie in 1977 132 17,8 183

Gestichte bedrijven, situatie in 1977 3 3_,7 1J_7

Alle bedrijven in 1977 135 17,5 181

Uit tabel 2.3 blijkt dat de bedrijven die als

hoofdberoeps-bedrijf verdwenen als gevolg van beroepsverandering, gemiddeld

klein waren (zowel naar bedrijfsoppervlakte als naar

bedrijfsom-vang). Wat er met het bedrijf gebeurde bij beroepsbeëindiging lijkt

in geen verband te staan met de bedrij fsoppervlakte.

2.2 B e d r i j f s o p p e r v l a k t e

Gezamelijk hadden de in het blok wonende geregistreerden in

1977 2775 ha cultuurgrond (gemeten maat) in gebruik, dat is 53 ha

minder dan de in 1972 geregistreerden in gebruik hadden 1 ) . Deze

oppervlakte is derhalve in deze periode met jaarlijks gemiddeld

0,4% afgenomen (in de Kromme Rijnstreek, in Utrecht, op de

rivier-kleigronden met 0,8 à 0,9% en landelijk met 0,4 à 0,5%.

Bij hoofdberoepsbedrijven hoorde in 1977 2356 ha cultuurgrond

(dat is 239 ha minder dan in 1972). De bedrijfsgrootteverdeling

is weergegeven in tabel 2.4. Uit het oogpunt van de

bedrijfsopper-Dit houdt geen verband met de aanleg van de A27: de

feite-lijke onttrekking van cultuurgrond voor deze weg had in 1977

nog niet plaatsgehad.

(28)

vlakte is het blok een middenschalig gebied. De oppervlakte per bedrijf bedroeg in 1977 gemiddeld 17,5 ha en is ten opzichte van

1972 in het geheel niet toegenomen.

Tabel 2.4 Bedrij fsoppervlakte van de hoofdberoepsbedrijven

Tot 5 ha 5 - 10 ha 10 - 15 ha 15 - 20 ha 20 - 30 ha Vanaf 30 ha Totaal Aantallen 1972 11 18 30 38 38 14 149 1977 11 16 25 35 34 14 135 Percentaees 1972

! »

1 20 26 26

9

100 1977

1

20

19 26 25 10 100 Index 100 89 83 92 89 100 91

2.3 Wisseling van grondgebruiker

Wat betreft de wisseling van grondgebruiker wordt onderscheid gemaakt tussen overdracht van gehele bedrijven (aan een familielid of aan een "buitenstaander") enerzijds en verkleining/vergroting en opheffing/stichting van bedrijven anderzijds. Aangezien alleen de oppervlakten van 1972 en 1977 bekend zijn, valt een klein

-deel van de wisseling buiten de waarneming, namelijk de mutaties per bedrijf die elkaar binnen deze periode opheffen 1).

De totale oppervlakte cultuurgrond die in de periode 1972— 1977 van gebruiker wisselde, is circa 650 ha ofwel ongeveer 23% van de cultuurgrond. Dit is als een vrij laag percentage te beschou-wen 2 ) . Van deze circa 650 ha was + 400 ha (ruim 60%) betrokken

bij bedrijfsoverdracht, behoudens in een incidenteel geval over-dracht aan een naaste familielid. Behalve bij overover-dracht tussen familieleden, bestaat er bij het overige grondverkeer in een aan-tal gevallen voor ieder de mogelijkheid om de hierbij betrokken grond in gebruik te verwerven. Dit grondverkeer wordt daarom ook wel het "vrije" grondverkeer genoemd. In het ruilverkavelingsgebied Schalkwijk bedroeg dit in deze periode 9%, hetgeen in vergelijking met andere gebieden laag is (Echtener en Groote Veenpolder en Wonseradeel-Zuid in Friesland 15%, resp. 11%, Winterswijk-West en Laren in Gelderland 13%, resp. 8%, Etten-Leur in Noord-Brabant 16%, Driebruggen in Zuid-Holland 11%).

1) Een onderzoek in Achtkarspelen heeft aangetoond dat op deze wijze + 10% van het grondverkeer niet zichtbaar wordt. 2) Vergelijkbare cijfers zijn slechts voor een aantal

ruilver-kavelingsgebieden beschikbaar, deze lopen uiteen van 20% tot 27%.

(29)

Tabel 2.5

Veranderingen in de oppervlakte cultuurgrond m.b.t. de

bedrijven naar beroepsgroep 1972-1977

To-taal

ha

Hoofdberoeps-bedrij ven

bedr.

ha

Neven-bedrijven

bedr.

ha

In Jj)72 2828 149

Verkleiningen in de groep 1) - 91 37

Verkleiningen,uit de groep 2) - 63 7

Splitsingen - 4 4 3

Opheffingen - 87 - 4

Beroepsgroep-verander ingen ._ ZJ3_

Stichtingen +51 + 3

Vergrotingen in de groep 1) +168 38

Vergrotingen, uit de groep 2) ,+_l_3 1

In 1977 2775 135~

_2595_

- 75

- 63

- 44

_-±°

+ 11

+ 162

_J-J_3

2356"

53_

"16

233

_2l_2 - 47_

_+lJ +203

+14 + 4 0

5 + 6

68

419

1) De bedrijven zijn in dezelfde beroepsgroep gebleven.

2) De bedrijven zijn tot de andere beroepsgroep overgegaan.

Van de 241 ha cultuurgrond die betrokken is geweest bij

ver-kleining en opheffing van bedrijven is circa 180 ha aangewend voor

vergroting van bestaande bedrijven. Uit de tabel blijkt dat per

saldo maar liefst 200 ha door beroepsbeëindiging of

beroepsveran-dering van bedrijfshoofden grond behorende bij nevenbedrijven is

geworden 1 ) . Hoewel ook de nevenbedrijven na betrekkelijk korte

tijd grond hebben afgestoten, is dit relatief gering geweest.

Bo-vendien is er ten behoeve van nevenbedrijven (voor stichting en

vergroting) grond verworven. Hierdoor was er voor vergroting van

de hoofdberoepsbedrijven, ondanks dat er betrekkelijk weinig grond

voor niet-agrarische doeleinden werd onttrokken, slechts 162 ha

beschikbaar (ofwel 1% van de totale blokoppervlakte per jaar,

ter-wijl dit in de reeds genoemde ruilverkavelingsgebieden ongeveer

2% bedroeg).

Meer dan de helft (56%) van de bedrijven die

hoofdberoepsbe-drijven bleven, had in 1977 dezelfde oppervlakte als in 1972. Een

drietal bedrijven werd gesplitst 2 ) . De overige bedrijven die

hoofdberoepsbedrijf bleven zijn enerzijds met tezamen 75 ha

ver-kleind en anderzijds met tezamen 162 ha vergroot. Een vast patroon

is in dit grondverkeer niet te onderkennen: in alle

bedrijfsopper-vlakteklassen werden bedrijven verkleind en bedrijven vergroot.

1) Deze grond is men voornamelijk voor de vetweiderij of voor

inscharen gaan gebruiken.

2) De "afgesplitste" bedrijven zijn maar ten dele in het blok

geregistreerd.

(30)

Verkleining van bedrijven (in totaal met 75 ha) deed zich voor ongeveer de helft van de oppervlakte voor bij een drastische wij-ziging van het bedrij fstype en voor de helft op bedrijven die als zogenaamde wijkende bedrijven zijn te beschouwen. Vergroting van bedrijven (in totaal met 162 ha) had voor ruim twee derde van de oppervlakte plaats op bedrijven waar een ligboxenstal is gebouwd. Tabel 2.6 Vergroot Verkleind Vergrotingen Aantal bedr. 1) 33 22

en verkleiningen van hoofdberoepsbedrijven Aant. vergroot c.q. verkleind met....ha

1-2 2-4 4-6 6-10 10 e.m. ! 16 11 2 3 10 7 2 2 1 1) Totaal 132 bedrijven, waarvan 74 zonder verandering van 1 ha

en meer en 3 welke werden gesplitst.

Uit de spreiding in omvang van de bedrijfsvergrotingen in tabel 2.6 blijkt dat het in hoofdzaak om betrekkelijk kleine ver-anderingen gaat. Slechts een drietal bedrijven werd met minstens 10 ha vergroot.

2.4 Bedrijfsomvang

In de bedrijfsomvang tellen naast de bedrijfsoppervlakte ook mee de intensiteit van het grondgebruik en de omvang van de inten-sieve veehouderij. De bedrijfsomvang wordt uitgedrukt in standaard-bedrijf seenheden, kortheidshalve sbe genoemd 1).

Tabel 2.7 De ontwikkeling van de totale produktieomvang (in sbe)

Hoofdberoepsbedr. Nevenbedrijven Totaal Aantal sbe 1972 21240 2370 23610 1977 24490 3190 27680 Gemiddeld per bedr. 1972 143 45 117 1977 181 47 136 Gemiddeld x) per ha 1972 1977 6,9 8,2 9,5 6,6 7,1 8,0 x) Exclusief de intensieve veehouderij

1) Zie voor een toelichting bijlage 1.

(31)

De produktieomvang per hoofdberoepsbedrij f bedroeg in 1977 181 sbe 1). Dit zal ongeveer gelijk zijn aan het cijfer voor de

Kromme Rijnstreek, hoger dan landelijk en aanzienlijk hoger dan provinciaal. In 1972 was de produktieomvang per bedrijf gemiddeld 143 sbe. De groei bedroeg dus circa 5% per jaar, wat meer is dan in de Kromme Rijnstreek of Utrecht en ongeveer gelijk aan de lan-delijke groei.

Voor slechts een klein gedeelte wordt deze toename veroor-zaakt doordat de bedrijven die verdwenen kleiner waren (in 1972 gemiddeld 126 sbe) dan de bedrijven die werden voortgezet. De be-drijven die werden voortgezet waren in 1972 gemiddeld 145 sbe en in 1977 gemiddeld 183 sbe. Deze stijging met 5% per jaar was voor bijna twee derde het gevolg van intensivering van het grondgebruik

(verzwaring van de veedichtheid) en voor ruim een derde van uit-breiding van de intensieve veehouderij.

Tabel 2.8 De omvang van de hoofdberoepsbedrijven

Tot 70 sbe 70-110 sbe 110-150 sbe 150-190 sbe 190-250 sbe 250 sbe e.m. Totaal Aantal bedrijven 1972 13 38 42 29 15 12 149 1977

5

24 30 25 29 22 135 Percentage bedr 1972

9

26 28 19 10

8

100 n v e n 1977

4

18 22 19 21 16 100 Percentage cultuurgr. 1972

5

19 26 23 14 13 100 1977

1

10 19 18 26 26 100

Nog ongeveer een kwart van de bedrijven had in 1977 minder dan 120 sbe (zie tabel 2.8), terwijl dit volgens berekeningen van het LEI ongeveer de minimumomvang is voor een modern bedrijf om voldoende produktieve werkgelegenheid te bieden voor één arbeids-kracht 2) .

1) Evenals ten opzichte van de oppervlakte per bedrijf zijn de verschillen tussen de deelgebieden in de omvang per bedrijf groot. Zo was het gemiddelde aan de Houtense Wetering 217 sbe en in Schalkwijk-Zuid 197 sbe, terwijl dit in Nieuwegein slechts 97 sbe was.

2) Bron: Landbouw-Economisch Bericht 1977.

(32)

Tabel 2.9 Bedrijfsomvang naar niet-grondgebonden produktie en naar cultuurgrond in 1977 Bedrijfs-omvang Tot 110 sbe 110-150 sbe 150-190 sbe 190-250 sbe 250 sbe e.m. Totaal Aantal bedrij-ven 29 30 25 29 22 135 Pers.sbe voor intensieve veehouderij 11 15 17 18 31 21 Oppervlakte cu' ha tot. 269 449 414 607 617 2356 ha ge-middeld 9,3 15,0 16,6 20,9 28,0 17,5 1 tuur grond percen-tage 11 19 18 26 26 100

De bedrijven met een grotere produktieomvang blijken meer in-tensieve veehouderij te hebben dan de bedrijven met een kleinere produktieomvang. Ruilverkaveling, die zich richt op de grondge-bonden produktietakken, zou - zoals bleek uit tabel 2.8 en is over-genomen in de laatste kolom van tabel 2.9 - in meerdere mate aan de grotere dan aan de kleinere bedrijven ten goede komen. Men moet evenwel het nut van een ruilverkaveling voor de kleinere bedrij-ven niet onderschatten: zij zijn immers voor een groter deel af-hankelijk van de grondgebonden produktie dan de grotere bedrijven.

Op de nevenbedrijven is het percentage niet-grondgebonden produktie aanmerkelijk lager (13%) dan op de hoofdberoepsbedrijven

(21%).

2.5 Rechtsvorm van het grondgebruik

Ondanks dat de schaarste op de grondmarkt het gebruiksrecht betreft en niet zozeer de eigendom als zodanig, loopt het verpachte areaal regelmatig terug. Dit is mede het gevolg van het feit dat de pachtprijs in verhouding tot de koopprijs van onverpachte grond, slechts weinig is gestegen. Bovendien worden potentiële verpach-ters door de mate waarin de pacht van overheidswege is beschermd, afgeschrikt. Het percentage van het areaal cultuurgrond dat door de gebruikers wordt gepacht, is bijvoorbeeld landelijk gedaald van 53% in 1959, 49% in 1970, 44% in 1975 tot 42% in 1977.

Tabel 2.10 Eigendom-pachtverhoudingen bij het grondgebruik

Percentage eigendom Percentage pacht 1) Gemeente Houten Kromme Rijnstreek Utrecht Rivierkleigronden 1970 59 55 54 48 1977 66 60 60 51 1970 41 ( 8) 45( 8) 46(10) 52( 5) 1977 34(3) 40(3) 40(6) 49(5) 1) Tussen haakjes pacht van (schoon)ouders.

(33)

In het ruilverkavelingsgebied Schalkwijk is het percentage land dat gepacht wordt in vergelijking zeer laag, namelijk slechts 27% 1). Bovendien valt hieronder nog een klein gedeelte dat van familieleden wordt gepacht. Vier vijfde van het gepachte land is eigendom van particulieren en een vijfde van instanties.

De verschillen tussen de deelgebieden in percentage dat ge-pacht wordt, met name dat gege-pacht wordt van niet-familie, zijn groot. Het percentage van de cultuurgrond dat van vreemden wordt gepacht is het laagst in Schalkwijk-Noord en Schalkwijk-Zuid (ge-middeld 16%) en het hoogst in Nieuwegein (57%) en aan de Houtense Wetering (43%).

2.6 V e r k a v e l i n g , ontsluiting en ligging van de bedrijfs-gebouwen

Het gebied is voornamelijk vanuit de weteringen ontgonnen en heeft overwegend een zogenaamde opstrekkende verkaveling. De hui-dige verkavelingssituatie lijkt op het eerste gezicht niet uit-gesproken ongunstig, met name wanneer vergeleken wordt met de ri-vierkleigronden, waartoe het blok behoort. Bij vergelijking met de provincie is weliswaar het aantal kavels gemiddeld iets meer, maar als gevolg van een gunstige bedrijfsoppervlaktestructuur -de gemid-del-de kavel iets groter. De verkaveling van in grootte overeenkomstige bedrijven is in het blok evenwel ongunstiger (meer kavels, kleinere kavelgrootte) dan gemiddeld in de provincie.

Tabel 2.11 Gemiddeld(e) aantal kavels en kavelgróotte in 1976 x) Gemiddelde pei 5- 10- 15- 20- 5-: klasse •10 •15 •20 •30 •30 ha ha ha ha ha Blok Schalkwijk aant. ha 2,1 2,4 2,5 3,1 2,6 3,3 5,1 6,9 7,6 6,3 Provinc Utrecht aant. 2,0 2,3 2,4 2,7 2,3 ie ha 3,6 5,4 7,2 8,9 6,1 Rivierkli ïigronden in Nederland aant. 3,9 4,9 5,9 5,6 4,9 ha 1,9 2,5 2,9 4,3 2,8 x) Volgens de CBS-telling.

1) In verband hiermee wordt gewezen op de toename in de afge-lopen periode van het nevengrondgebruik (met name door het "vasthouden" van de grond bij beroepsbeëindiging inplaats van deze te verpachten).

(34)

Gemiddeld bestaan de bedrijven in het blok uit 2,7 kavels (de rundveehouderijbedrijven uit 2,8 kavels). Relatief het ongunstigst is de verkaveling van de bedrijven aan de Houtense Wetering (ge-middeld 4,1 kavels van 5,9 ha), relatief het gunstigst in Tuil en

't Waal (gemiddeld 2,2 kavels van 7,3 h a ) .

De voorgaande gegevens over de verkaveling (aantal kavels en de daaruit voortvloeiende gemiddelde kavelgrootte) geven evenwel een onvolledig beeld. Andere belangrijke aspecten van de verkave-ling (zoals de grootte van de huiskavel mede in verhouding tot de totale bedrijfsoppervlakte, de ligging en ontsluiting van de an-dere kavels, de kavelvorm en dergelijk) blijven immers buiten be-schouwing. Dit klemt te meer daar op het rundveehouderijbedrijf

(het voornaamste bedrijfstype) een gunstige verkaveling voor een moderne bedrijfsvoering van zeer groot belang is en tevens een goede uitgangspositie vormt voor verdere bedrijfsontwikkeling. De verkavelingssituatie van een bedrijf is immers van grote invloed op de benodigde arbeids- en machine-uren, die voor transport- en veldwerkzaamheden nodig zijn. Omdat juist de arbeidskosten sterk stijgen, is het noodzakelijk dat de hoeveelheid arbeidstijd per ha verminderd wordt. De verkavelingssituatie in het blok is dan ook in vele gevallen ongunstiger dan uit het aantal kavels zou kunnen worden afgeleid. Zo heeft het merendeel van de aan de Hou-tense Wetering gelegen bedrijven 1) als gevolg van de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal tevens grond aan de overkant (zuidzijde) van dit kanaal. Om deze gronden te bereiken moeten grote omrij-afstanden (van 3 tot 6 km) worden afgelegd, terwijl bovendien bin-nen enkele jaren de omrij nog ongunstiger wordt 2 ) . In andere delen van het blok worden bedrijven (voornamelijk langs de Schalkwijkse wetering gelegen in het deelgebied Schalkwijk-Zuid) doorsneden door de spoorlijn 3 ) . De aanleg van de weg A27 zal bovendien bin-nen enkele jaren een doorsnijding van de cultuurgrond op de grens tussen de deelgebieden Nieuwegein en Tuil en 't Waal tot gevolg hebben.

Het zal duidelijk zijn dat deze doorsnijdingen de betreffende bedrijven grote schade berokkenen. De omvang daarvan kan evenwel door de beperkte ter beschikking staande gegevens niet worden aan-getoond. De signalering van deze belemmeringen in de bedrij

fsvoe-1) Namelijk 8 van de 15 bedrijven en 7 van de 10 rundveehoude-rijbedrijven.

2) Doordat de tweede omrijmogelijkheid naast de langs de spoor-lijn Utrecht-Den Bosch gelegen verkeersbrug over het

Amsterdam-Rijnkanaal, namelijk over de zogenaamde Plofsluis, door verbreding van het kanaal binnen enkele jaren vervalt en wordt vervangen door een veel verderaf gelegen brug. De derde mogelijkheid, namelijk met het pontje tussen de polder De Hoon en de polder Vuylcop, werd reeds opgeheven.

3) Dit betreft 8 bedrijven waaronder 5 rundveehouderijbedrijven. 39

(35)

ring moet overigens niet de indruk wekken dat de bedrijven die hierdoor worden getroffen reeds achterblijvende bedrijven zijn. Het tegendeel is eerder waar 1).

In de ligging van de bedrijfsgebouwen is nog duidelijk de wijze te onderkennen waarop het gebied in cultuur is gebracht, na-melijk vanuit de weteringen. De ligging is daardoor grotendeels geconcentreerd in lintbebouwingen langs wegen grenzend aan de Houtense wetering, de Schalkwijkse wetering en de Waalse wetering. Een minderheid ligt meer verspreid langs de Honswijkse wetering en langs de Lekdijk.

Het belang van de ligging van de bedrijfsgebouwen geldt met name de rundveehouderijbedrijven. In 1977 was men reeds op de helft van deze bedrijven tot de bouw van een ligboxenstal overgegaan 2 ) . Een verdere toename is te verwachten. Gezien het voorgaande be-tekent dit dat deze boerderijen vaak te dicht bijeen zijn gelegen, niet de gewenste huiskavel kunnen hebben (op zijn minst wat be-treft de kavelvorm) en deze situatie geen goede uitgangspositie vormt voor verdere bedrijfsontwikkeling. Er is derhalve een grote behoefte aan boerderijverplaatsing.

2.7 A r b e i d s b e z e t t i n g , leeftijd van de bedrij fshoofden en opvolgingssituatie

Het aantal hoofdberoepsbedrijven nam in de periode 1972-1977 met gemiddeld 2% per jaar af, het aantal regelmatig op deze be-drijven werkende mannelijke arbeidskrachten met gemiddeld 3% per jaar, waardoor de gemiddelde arbeidsbezetting per 100 bedrijven daalde van 131 tot 124 man.

Tabel 2.12 Aantalsontwikkeling naar categorieën arbeidskrachten x)

Bedrij fshoofden Zoons Overige gezinsleden Niet-gezinsleden Totaal 1972 aantal 153 31

2

1

9 1

195

%

78 16

6

100 1977 aantal 139 20 4

\

5 ) 168

%

83 12

5

100 Index 91 65 200 55 86 x) Regelmatig op de bedrijven werkzame mannelijke arbeidskrachten.

1) Zo hebben alle 7 rundveehouderijbedrijven aan de Houtense Wetering met grond over het kanaal een ligboxenstal, bij een gemiddelde bedrijfsgrootte van ruim 32 ha en 250 sbe en een "arbeidsproduktiviteit" van 160 sbe per man (vergelijkbare cijfers voor het blok: de helft met ligboxen, 20 à 21 ha en 170 sbe per bedrijf, 144 sbe per man).

2) Bovendien nog op een zestal zogenaamde gemengde bedrijven. 40

(36)

Het aantal werknemers met een vast dienstverband is relatief

het sterkst verminderd. Dit aantal was echter in 1972 reeds zeer

gering, slechts incidenteel zijn er nog bedrijven met een vaste

werknemer. Van meer belang is de vermindering van het aantal

mee-werkende zoons. In 1972 werkten 31 zoons op de bedrijven mee: 11

van hen deden dit in 1977 nog, 17 werden boer en 3 verlieten de

land- en tuinbouw. Sedertdien zijn er 9 zoons op het ouderlijk

bedrijf gaan meewerken, waardoor er in 1977 nog 20 zoons op de

be-drijven meewerkten.

De leeftijdsopbouw van de bedrijfshoofden is sedert 1972

enigszins gewijzigd. In 1972 was namelijk 4 0 % minstens 50 jaar en

in 1977 37%. Dit betekent dat in dit gebied (met name is dit het

geval aan de Houtense Wetering) jongere bedrijfshoofden relatief

sterker zijn vertegenwoordigd dan doorgaans 1 ) . Het percentage b e

-drijf shoof den van minstens 55 jaar - waar globaal bezien de

komen-de tien jaren komen-de opvolging aan komen-de orkomen-de komt - steeg daarentegen

iets (van 23% tot 2 5 % ) .

Ruim de helft van de bedrijfshoofden van minstens 55 jaar

heeft een opvolger in eigen kring (zoon of schoonzoon).

Tabel 2.13 Leeftijdsopbouw en opvolgingssituatie

Leeftijd Bedrij fshoofden Aantal bedrijfshoofden van

1972 1977 minstens 55 jaar in 1977

aant. % aant. % met op- opvolging zonder

volger onbekend opvolger

Tot 40 jaar 45 30 39 29

40-50 jaar 44 .30 46 34

50-55 jaar 26 17 16 12

55-60 jaar 19 13 22 16 10 2 10

60 jaar e.o. 15 10 12 9 7 - 5

Totaal 149 100 135 100 17 2 15

De opvolgingssituatie is daarmee in de afgelopen vijf jaren

weinig veranderd. In deze periode werd namelijk 58% van de ouderen

bij beroepsbeëindiging door een zoon of schoonzoon opgevolgd. Aan

onderzoek van Tjoa ontlenen wij dat in 1976 het overeenkomstige 2)

opvolgingspercentage voor de provincie Utrecht 42%, voor de

rivier-kleigronden 40% en landelijk eveneens 40% was. Het

ruilverkave-lingsgebied heeft dus een hoog opvolgingspercentage.

Een ten opzichte van het blok laag opvolgingspèrcentage wordt

aangetroffen in de deelgebieden Nieuwegein en Tuil en 't Waal, een

uitgesproken hoog opvolgingspercentage in Schalkwijk-Zuid.

1) Zo was in de Kromme Rijnstreek in 1977 6 0 % , in Utrecht 55% en

in Nederland 50% minstens 50 jaar. .

2) Bedrijfshoofden van minstens 55 jaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omschrijving De verkoopspecialist elektrotechnische detailhandel doet voorstellen voor de verzorging van de presentaties, de verkoopruimte en -omgeving aan zijn leidinggevende om

Een punt dat niet op de agenda voorkomt kan slechts besproken worden indien daartoe bij het begin van de vergadering wordt besloten met gewone meerderheid van de geldig

Het veldwerk voor de zevende Nederlandse Bosinventarisatie is nu halverwege. Deze meerjarige inventarisatie levert belangrijke gegevens op om te kunnen voldoen aan nationale

Pulmonale pest [longpest (primaire pest opgelopen door inhalatie van geïnfecteerde druppeltjes of secundaire vorm door hematogene verspreiding vanuit een bubo)].. Fulminante,

zich geleidelijk over de Veenstreek verspreid, hoewel eerstgenoemde ge- meenten nog steeds de belangrijkste centra zijn. De tuinbouw in deze streken ontstond na het verdwijnen van het

Deze eigenschap verklaart misschien ten dele zijn langdurige en enthousiaste participatie in het studentenleven, zijn liefde voor het toneel, zijn grote be- langstelling voor

I, Verdeling van de algemene kosten van het gehele "bedrijf Deze moeten v/orden verdeeld over de oppervlakte, waarop de vier, hij het kostprijsonderzoek "betrokken

V Plow MSf DRUPP3IBSVLOSIHTG BIJ PLATOLASKOMKOMMBBS (1958). Er waren tier behandelingen. Bij één behandeling werd er water gegeven met de alang en bij de overige