, n de buurt van het Vogelparadijs lag
.~iiiiïii
Dessa Owieri. Dit was, op het achtererf een "groote vlakte", dicht bedekt met weelderige, laag bij den grond groeiende struiken. Tusschen de bladeren speelde het zonnelicht schampert jes door, ~aar 't bleef er koel en schemeriO' onder 't l:> dichte lommer. Kippen, duiven en eenden kroelden er heerliJk in , 't zand, 't was er vol groote en kleine kuilen, en altijd kon men er een heel troepje vogels vinden. Vandaar de naam Het Vogelparadijs. Toen de kippenmama's vanuit de verteI r
I,''1
H1
49
't verbazend rumoer hoorden, en de stofwolken zagen, die de komst van het ~,Bestuur" aankondigden, wisten ze niet hoe gauw ze de kinderen om zich heen zouden verzamelen. Eenige families namen overhaast de vlucht (dat gaat makkelijk genoeg als je geen huisraad hoeft mee te spelen).
Maar andere hielden zich schuil in 't diepst van het bosch, en zagen door 't groen, met luid kloppende hartjes en bange kraaloogjes, hoe de geweldigde stoet onder een oorverdoovend lawaai voorbijjoeg.
"
Hier zit veel wild, toewan Controleur," merkte dekoetsier op, terwijl hij nijdig met zijn zweep naar een brutalen haan sloeg, die aan den wegkant durfde blijven staan. Even hield hij de paarden in, doch er was geen sprake van, dat er nu aan jachtvermaak kon worden gedacht. Voóruit maar weer, er viel geen tijd te verliezen.
Eindelijk kwam de dessa 111 't zicht aan de uiterste grens van de afdeeling, achter den reu 'achtigen waringboom.
De heeren stegen uit, en terwijl zij samen over-legden, brachten de koetsier en de looper de paarden op een holletje weg. Bij den boom werden ze haas~ig
afgetuigd, en toen gebeurden er geheimzinnige dingen
. . leder krijger droeg pijl en boog in de hand. (zie pag. 51)
51
achter den waringin die, met zIJn omvangrijken stam onbescheiden blikken weerde. Even later stonden daar zes dappere mannen, allen met maskers voor, waar-boven de hoofddoeken slordig waren heengevouwen.
leder krijger droeg pijl en boog in de hand.
Kromo was een echte goeierd, hij had netjes gezorgd, dat de (rieten) pijltjes, de maskers enz. enz. onder aan den boom gereed lagen.
Geen kwaad vermoedend, stonden de Regent en Controleur ernstig te beraadslagen, terwijl kleine oppas met waakzaam oog rondspiedde. Hij wist, dat er ge-vaar dreigde, en hield zijn kris (een houten pollepel) krampachtig omvat.
"Oppas," gelastte de Controleur, "roep het volk bijeen. Zeg, dat de "kompanie" met hen wil spreken."
Na het gebruikelijke eerbiedsbewijs, sloop oppa, zoo voorzichtig als een kat, in de richting der oproerige dessa. Ieder hoogtetje benutte hij om zich achter te verschuilen, af en toe kroop hij op den buik verder, deed, voortschûivelend 't gesis der slang, 't gebrul van den tijger na. (Net of dapper mannen zich daar-door van hun moorddadio- voornemen zouden laten afbrengen).
In 't gelid geschaard stonden ze gereed, wachtend
52
op den strijdkreet van hun voorganger om er op los te gaan.
Oppas was nu vlak bij den waringin, daar opeens trof zijn loerenden blik iets zeer verdachts, en met den kreet: "Verraad, verraad", vloog hij overeind, en rende zoo vlug als zijn voeten hem konden dragen, naar zijn heer terug. 't Was al te laat. Met oogver-blindende snelheid was de vijand opgerukt, en had zich op de arglooze "Companie" geworpen.
Wel vloog trouwe oppas te hulp, en sloeg er met zijn kris (pollepel) op los, dat het een aard had.
Helaas I wat kon de grootste dapperheid baten tegen-over zulk een overmacht.
In minder dan geen tijd lagen Controleur, Regent en Oppas gekneveld aan den voet van den warin1{in. Over hun lot zou nader worden beslist, en boosaardi1{ fluis-terde een der oproermakers den ander toe: ,,'k Zie 't hee1e Bestuur al aan dezen boom bengelen, dat zit ze niet glad, die leelijke geldafzetters."
Nu verwijderde de vijand zich om over 't lot der gevangenen nader te beraadslagen, een schildwacht ter hun!1er bewaking achterlatend.
Hun arme slachtoffers waren intusschen aan de grootste folteringen overgeleverd. De zon brandde onduldbaar
fel, een onleschbare dorst kwelde hen, met daarenboven de gruwbare angst straks te worden opgehangen.
De Regent zuchtte, de controleur keek zoo zwart als de nacht.
Maar wat deed oppas?
Opeens zagen de beide anderen hem niet meer. Hoe had hij zich van zijn knellende banden kunnen be-vrijden? Waar was hij heen?
Een sprankje licht gloorde weer aan den duisteren horizon; de gevangenen vatten weer moed. Niet te vergeefsch.
Want, wat klonk daar in de verte? Wie kwamen daar aangemarcheerd met versnelden pas en onder heftig tromgeroffel?
Trouwe oppas vonraan, achter hem: Mevrouw Wedono, Neneh, baboe Lous, terwijl 't leger nog versterkt werd door Tidjem, in der haast onderweg geprest .
In een oogwenk waren de gevangenen bevrijd, en nu bleken de bordjes verhangen. Na een verwoed dapperen strijd, werden de oproerlingen overmeesterd, en gevankelijk meegevoerd.
Neneh was de eenige, die zich zeer laf gedroeg.
Zoo gauw toen ze er kans toe zag, had ze den vijand
54
den rug gekeerd, en was zoo hard ze loopen kon, naar huis terug gerend. Oppas had haar nog nagezet, doch werd teruggefloten, omdat de strijdmacht toch al sterk gedund werd door de vlucht van Neneh.
Die kreeg dan ook volstrekt geen medaille, welke de controleur de anderen op de borst speldde, wegens de bewezen Moed, Beleid en Trouw. Oppas kreeg er nog een Ster bij, omdat hij zoo bizon der moedig en beleidvol was geweest. De oproerkraaiers moesten den waterdood sterven en dus werd 't heele troepje veroordeelden met de beulen de badkamer ingedreven.
"En maakt als je belieft wat voort met baden en verdrinken," verzocht tante Let je, "want kok ki is klaar met 't eten, en wie niet gauw komt, krijgt niks meer."
Nel en Lous waschten en verkleedden zich in Nel s kamer, en toen allen verfrischt en opgewekt, met reuzehonger aan de rijsttafel kwamen, zou niemand 't gezelschap hebben aangezien, dat het straks zoo moorddadig gevochten had. Met mond, lepel en vork konden ze echter ook best terecht. 't Was maar goed, dat kokki op een flinken eetlust had gerekend.
Na de rijsttafel ging men in de koele binnengalerij gezellig spelletjes doen om de tafel, en tante zorgde al weer, dat er wat "gepueselteerd" werd, want die
55
rol, haar door Poekie toebedeeld, vervulde ze met hart en ziel.
Tegen vijf uur, toen de grootste warmte achter den rug was, liep alles weer naar buiten, en nu kwamen de dieren aan de beurt. TiJ1a, Nels hertje, ging met Lax overal mee, die beide waren groote vrinden. Tilla wilde alleen aan Nel gehoorzamen, was haar even trouw, als Lax aan Dolf.
Eerst ging 't naar de paarden. Ter eere van den feestdag, kregen ze een extra pisang, die ze met hunne fluweelachtige lippen zoo voorzichtig van Nel's vlakke hand namen, alsof ze alles eerder wilden, dan 't vrouwtje zeer doen. Coco, 't kleinste aapje pakte Glory zijn pisan<Y voor den neus weg, en kroop boven in den stal om zijn buit daar veilig te verorberen. De jongens lachten om de onversto rbare kalmte waarmee Coco de vrucht schilde, en gulzig in zijn wangzakken wegstopte, maar Glory hinnikte zeer verontwaardigd. Jan liet zijn "kroppers" bewonderen. 't Was een meer eigenaardig dan mooi gezicht die reuzekroppen . De vogels konden er niet overheen kijken, zoo puilden ze uit. Git je wou met de duiven gaan spelen en ont-worstelde zich aan Fritsje's armen. De kroppers moesten van die familiariteit niks hebben en vlogen
koerend weg. "De twee mooiste, spierwitte met een zwart kuifje, heb ik in mijn kamer," vertelde Jan,
"anders werden ze me gestolen. Ze loeren er op."
"Ik niet," zei Geurt, "een gewone duif heb ik veel liever. Deze zien er uit of ze nog eens zullen barsten.
Gezellig toch, dat jullie zooveel dieren moogt houden.
Wij hebben alleen maar de paarden en die ouwe Mop, Duiven vindt pa een smeerboel, omdat we zoo'n klein erf hebben zie je."
"Vraag een badjing," (eekhoorn) stelde Jan voor,
"Dat is ook wel een leuk beest, en je kunt hem in een kooi houden. Maar heelemaal tam kan je hem niet krijgen."
"Of neem dansmuizen," vond Nel. "Ik heb snoe-pertjes, wil je er wat? Ze zijn pas geboren, net vieze wormpjes, maar eenig leuk. We kunnen er uren naar zitten kijken, hé Poekie, als ze dansen en . . ."
Laat 's kijken," riep Fré, en de heeJe bende holde naar de achtergalerij, waar Nel een groote glazen kooi had staan met een dikke laag zemelen op den bodem.
In een rondetje zaten haar lieverdjes om een dik moedertje, en telkens vloog er een paartje uit den kring, en danste heel bevallig een vroolijk tourtje, maar ze hielden elkaar niet omvat, ze dansten op hun eentje. Een ander moedertje zat in een hoekje, en om
en over haar, kropen kleine rose, blinde wurmen, die mooie dansmuizen moesten worden in de toekomst.
Wou Geurt ze hebben met de moeder? Hij kon het zoodje in zijn pet meenemen. Maar Geurt wilde liever eerst eens vragen thuis. Hij vond de zaak nou nog erg griezelig.
't Was intusschen al over achten geworden. Tante Let je riep de jongelui binnen aan de avondtafeJ, waaraan, zooals eig~nlijk wel te begrijpen was, weinig eer werd bewezen tot tante Letje's teleurstelling, die zich scheen te verbeelden, dat jongens onverzadigbare schepsels zijn.
Maar 't dessert viel bizonder in den smaak. er was van alles, vruchten, chocolade, bonbons, koekjes, ge-confijte gember enz. De inhoud der schoteltjes werd verdeeld, en iedereen mocht zijn portie meenemen.
Dolf stelde nu geestdriftig voor de gezondheid te drinken, met een glas ganzewijn, van tante Let je, die er slag van had een jongen zijn verjaardag prettig te vieren. "Hoera dus voor tante Let je, en dat ze nog lang gezond mocht verder leven."
't Bezoek aan de bioscoop besloot den dag op een interessante, waardige wijze, en tante Let je vond zich meer dan beloond, toen Dolf haar bij 't naar bed
58
gaan dankbaar verzekerde, dat hij nog nooit, zoo lang ze op Soerabaia woonden, zoo'n prettigen jaardag had gehad.