• No results found

Tabel 5. Verdeling van gezinnen volgens bezit van personenwagens

Cumulative Cumulative

PERSWAGA Frequency Percent Frequency Percent ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ 0 664.9704 26.2 664.9704 26.2 1 1440.951 56.8 2105.921 83.0 2 384.3245 15.1 2490.246 98.1 3 36.7789 1.4 2527.025 99.6 4 6.935014 0.3 2533.96 99.9 13 0.856663 0.0 2534.816 99.9 14 0.778226 0.0 2535.595 99.9 23 0.856663 0.0 2536.451 100.0 36 0.99466 0.0 2537.446 100.0

26,2% van de huishoudens in het stadsgewest Antwerpen bezit geen personenwagen. Deze autoloze gezinnen zijn evenwel slechts betrekkelijk 'vervoersarm' omdat zij (zie vorige tabellen) relatief gemakkelijk toegang hebben tot het openbaar vervoer.

Tabel 6. Verdeling van gezinnen volgens fietsbezit

Cumulative Cumulative FIETSA Frequency Percent Frequency Percent ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ 0 926.4473 36.51 926.4473 36.51 1 562.3735 22.16 1488.821 58.67 2 531.3737 20.94 2020.195 79.62 3 204.6704 8.07 2224.865 87.68 4 189.6175 7.47 2414.482 95.15 5 69.60573 2.74 2484.088 97.90 6 29.72112 1.17 2513.809 99.07 7 9.834352 0.39 2523.644 99.46 8 7.093302 0.28 2530.737 99.74 9 0.882347 0.03 2531.619 99.77 10 1.691619 0.07 2533.311 99.84 11 0.882347 0.03 2534.193 99.87 13 0.712249 0.03 2534.905 99.90 18 0.99466 0.04 2535.9 99.94 20 0.712249 0.03 2536.612 99.97 43 0.833499 0.03 2537.446 100.00

Een vrij grote minderheid van de respondenten heeft geen fiets: bijna 37%. Verder zien we 2

groepen: één rond 1 of 2 fietsen en één froep rond 3 of 4 fietsen.

Tabel 7. Verdeling van gezinnen volgens bezit snorfietsen

Cumulative Cumulative SNORA Frequency Percent Frequency Percent ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ 0 2450.419 96.6 2450.419 96.6 1 53.07399 2.1 2503.493 98.7 2 19.08433 0.8 2522.577 99.4 3 5.667221 0.2 2528.245 99.6 4 7.076304 0.3 2535.321 99.9 5 1.493388 0.1 2536.814 100.0 6 0.631698 0.0 2537.446 100.0

Tabel 8. Verdeling van gezinnen volgens bezit bromfietsen

Cumulative Cumulative BROMA Frequency Percent Frequency Percent ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ 0 2441.175 96.2 2441.175 96.2 1 89.23778 3.5 2530.413 99.7 2 5.76991 0.2 2536.183 100.0 3 1.263395 0.0 2537.446 100.0

Tabel 9. Verdeling van gezinnen volgens motorbezit

Cumulative Cumulative MOTORA Frequency Percent Frequency Percent ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ 0 2439.561 96.1 2439.561 96.1 1 93.53175 3.7 2533.092 99.8 2 2.878394 0.1 2535.971 99.9 4 1.475258 0.1 2537.446 100.0

Ongeveer telkens 3% van de Antwerpse huishoudens bezit een snor-, een brom- of een motorfiets.

Tabel 10. Gemiddeld aantal vervoermiddelen per gezin

Variable Label Mean ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ PERSWAGA Aantal personenwagens 0.9557719 BESTELA Aantal bestelwagens 0.0392877 FIETSA Aantal fietsen 1.4823394 SNORA Aantal snorfietsen 0.0582502 BROMA Aantal bromfietsen 0.0412099 MOTORA Aantal motoren 0.0414549 ƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒƒ

Niet verwonderlijk dat het gemiddeld aantal personenwagens net niet 1 is. Zoals reeds hoger vermeld (zie Tabel 5) vinden we in Antwerpen veel huishoudens zonder wagen.

In de tabellen in bijlage (Tabel 34 tot en met Tabel 37) is het bezit van het aantal vervoermiddelen uitgezet tegenover vier verschillende variabelen: geslacht en leeftijd van het gezinshoofd, aantal gezinsleden en totaal netto-inkomen van het gezin. Deze tabellen leggen als dusdanig geen verband tussen de vier variabelen in kwestie en het vervoermiddelenbezit, waardoor er verkeerde interpretaties kunnen ontstaan. We vinden bijvoorbeeld dat het aantal wagens bij mannelijke gezinshoofden 1.12 is, en bij vrouwelijke 0.58. Dat zou kunnen zijn omdat vrouwen niet graag rijden, en dus minder auto’s willen, maar dat zou ook kunnen zijn omdat vrouwen gemiddeld minder verdienen, en dus minder wagens kunnen betalen, of omdat gezinnen met vrouwelijke gezinshoofden meer kinderen hebben, en dat de kosten in dergelijke gezinnen naar andere zaken gaan dan naar wagens. Dat is aan de tabellen in de bijlage niet te zien. We kunnen dit wel analyseren met regressie.

Voor details over de interpretatie van een regressie verwijzen we naar de bijlage 7.1. De resultaten

van de analyse mbt. het bezit van personenwagens tonen we hieronder.

Tabel 11. Lineaire regressie van het aantal personenwagens per gezin

Zie voor nadere toelichting: bijlage 7.3 (Lijst van de betekenis van de variabelennamen in regressies).

Dependent Variable: PERSWAGA Aantal personenwagens

In Tabel 11 geven we het aantal wagens in het gezin als functie van geslacht en leeftijd van het gezinshoofd, en van het leden aantal en totale netto-inkomen van het huishouden. We hebben geen gegevens gebruikt over de winkel-en woonfuncties in de omgeving van de woning, noch over de ruimtelijke ordening in de wijde omtrek van het huis, noch over de werkzaamheden van de ganse familie. Aangezien elk van deze gegevens het wagenbezit ook beïnvloedt, moeten we onze reslutaten wel enigszins relativeren.

De betekenis van deze tabel is de volgende:

Het aantal wagens van een gezin is

= 0.91 + 0.01*(gezinshoofd vrouw) - 0.29*(1 lid) + 0.31*(3 leden) + 0.25*(4 of meer leden) - 0.28*(inkomen<30.000) + 0.39*(inkomen 75.000-125.000) + 0.81*(inkomen > 125.000) - 0.16*(gezinshoofd 25-44 jaar) + 0.05*(gezinshoofd 65+) - 0.33*(vrouw > 65 jaar) + 0.17*(persoon alleen 25-45 jaar).+ 0.34*(3 gezinsleden met inkomen > 125.000).

Interpretatie: het referentiegezin is een gezin van 2 leden met een mannelijk gezinshoofd tussen 45 en 64 jaar met een gezinsinkomen tussen 30.001 en 75.000 BEF. Dit zijn voor elk van de variabelen immers de meest voorkomende waarden. Zulk gezin heeft gemiddeld 0.91 wagens (versta: 1 wagen).

Alle andere getallen zijn correcties op deze 0.91. Indien op de variabele (telkens weergegeven tussen haakjes) ‘ja’ wordt geantwoord, dan wordt dat getal bij de waarde 0.91 opgeteld of afgetrokken.

Bijvoorbeeld, indien het gezinshoofd geen man is maar een vrouw, dan is het aantal wagens 0.91 + 0.01=0.92. De correcties zijn cumulatief: elke correctie wordt opgeteld bij de vorige. Stel dat het gezin niet alleen afwijkt van het ‘standaardgezin’ door een vrouwelijk gezinshoofd, maar ook doordat er maar 1 gezinslid is i.p.v. 2, dan is het aantal wagens = 0.91 +0.01 - 0.29= 0.63. Bemerk dat sommige combinaties nooit kunnen voorkomen: we kunnen nooit én de correctie hebben voor 3 gezinsleden én de correctie voor 4 of meer leden.

Schijnbare verschillen die uit de vier tabellen zouden blijken, maar die niet in deze regressie

opgenomen zijn, zijn te beschouwen als toeval (op basis van de huidige steekproef). In feite

'overschrijft' deze regressie dus de vier tabellen uit de bijlage.

Bespreking van het regressiemodel.

Indien het gezinshoofd een vrouw is, stijgt het aantal wagens met 0.01 (versta: dit maakt geen verschil). Het in Tabel 34 genoemde effect is dus inderdaad niet te wijten aan het feit of een gezinshoofd nu vrouw is of niet. Het is te wijten aan andere factoren.

Indien er maar 1 persoon is dan daalt het aantal wagens met 0.29. We hadden als standaard 0.91.

Verminderd met 0.29 geeft dit 0.62 (versta: bij alleenstaanden heeft gemiddeld 2 op 3 een auto). Bij gezinnen met 3 personen stijgt het aantal wagens met 0.31 tot 0.91+0.31=1.22. Het aantal wagens stijgt minder indien er nog meer gezinsleden zijn.

De invloed van het inkomen is evident: voor netto-inkomens < 30.000 BEF/maand daalt het aantal wagens met 0.28 tot 0.63, voor inkomens boven 75.000 stijgt het aantal met 0.39 tot 1.30 en met inkomens boven 125.000 stijgt het aantal tot 1.70.

Indien het inkomen groter is dan 125.000, en er bovendien 3 gezinsleden zijn, geeft deze financieel gunstige situatie aanleiding tot nog een stijging met 0.34 tot 0.91+ 0.31+ 0.81 + 0.34 =2.37. Een bemiddeld koppel met één kind heeft zo hoogstwaarschijnlijk 2 wagens, en vaak nog één voor het kind ook.

De leeftijd van het gezinshoofd bepaalt eveneens het aantal wagens, soms in combinatie met andere variabelen.

Voor gezinshoofden tussen 25 en 45 jaar daalt het aantal met 0.16, maar indien deze gezinshoofden alleenstaand zijn stijgt dit aantal weer met 0.17. Dit heft elkaar dan volledig op.

Indien een gezinshoofd ouder is dan 65 heeft dit zo goed als geen effect op het aantal wagens (+0.05) tenzij het een vrouw is, dan daalt het aantal wagens met 0.33. Het is hier dat het effect

‘vrouwelijk gezinshoofd’ speelt. Het zijn niet de vrouwelijke gezinshoofden die minder wagens hebben, het zijn de vrouwelijke gezinshoofden ouder dan 65 jaar, die minder wagens hebben. En dat is logisch. Een redelijk aantal vrouwelijke gezinshoofden van die leeftijd zijn weduwen die nooit hebben leren rijden, en dus weinig met een wagen kunnen doen.

Enkele typische situaties:

(a) Een alleenwonende werkloze van 23 jaar met een inkomen < 30.000 heeft gemiddeld 0.91 –0.29 –0.28 = 0.34 wagens. Anders geformuleerd

3

: ongeveer een derde van deze personen hebben een wagen.

(b) Een koppel van 30 jaar met 1 kind en een gezinsinkomen tussen 30.000 en 75.000 heeft gemiddeld 0.91 + 0.31– 0.16 = 1.06 wagens. Zowat elk gezin van dit type heeft een wagen, sommigen hebben twee wagens, maar evenveel hebben er geen.

(c) Een koppel van 47 met drie nog in huis wonende kinderen, waarbij beide ouders en een kind werken met een inkomen van 170.000 hebben gemiddeld 0.91 + 0.25 + 0.81 = 1.97 wagens. Meestal twee wagens, sommigen een, anderen drie of vier.

(d) Een gepensioneerde weduwe van 70 jaar met een inkomen van 42.000 heeft 0.91+ 0.01 – 0.29 + 0.05 - 0.33 = 0.44 auto’s. Bijna de helft heeft een wagen.

3 Deze herformulering is statistisch gesproken niet helemaal correct. We moeten ook rekening houden met de mogelijkheid dat sommige meer dan 1 wagen kunnen hebben. Maar het is een goede benadering om een beeld te krijgen op de situatie.

Tabel 12. Overzicht van de impact van variabelen op het aantal wagens Gezinsseigenschap Parameter estimate

3 leden en inkomen > 125.000 1,455

inkomen > 125.000 0,81

inkomen 75.000-125.000 0,39

3 leden 0,305

4 of meer leden 0,252

leeftijd gezinshoofd > 65 jaar 0,05

Gezinshoofd = vrouw 0,012

leeftijd gezinshoofd 25-44 jaar -0,156 Gezinshoofd vrouw en > 65 jaar -0,272 1 lid en gezinshoofd 25 - 44 jaar -0,275

inkomen < 30.000 -0,279

1 lid -0,289

In Tabel 12 geven we een overzicht van de variabelen in volgorde van de impact die ze hebben op het aantal wagens van een huishouden. Inkomen heeft het meeste impact op het wagenpark, gevolgd door het aantal gezinsleden en dan door de leeftijd van het gezinshoofd. Het geslacht van het gezinshoofd op zich heeft enkel effect in combinatie met 65-plus.

4. Verdeling van de gezinnen volgens vervoermiddelenbezit-index