• No results found

DEEL III: Van beleidsvoornemens naar actie en verandering

In dit deel geven wij aan hoe de aanbevelingen uit deel II op een goede manier verder kunnen worden uitgewerkt en gerealiseerd. Nadrukkelijk is niet aan de orde dat de inspecties vanuit de aanbevelingen de implementatie uitvoeren. Wel vinden wij het belangrijk dat onze aanbevelingen zo operationeel mogelijk worden

geformuleerd. Het gaat immers bij aanbevelingen altijd om enerzijds de wat-vraag en anderzijds de hoe-vraag. Daarbij leggen wij ook de relatie naar eerdere en lopende plannen en aanbevelingen. Het is namelijk van belang om te voorkomen dat gelijksoortige verbeterlijnen naast elkaar lopen. We beogen verbeterslagen voor respectievelijk:

● Het systeem van kengetallen

● Het onderwijs

● Het wettelijke en financiële systeem waarbinnen het onderwijs functioneert

De werkgroep beschouwt deel III niet zozeer als een sluitstuk van haar adviezen maar als een kernpunt. Er is, zoals eerder beschreven, namelijk al sprake van uitgebreide planvorming op allerlei terreinen, maar een vertaling naar concrete, navolgbare actie ontbreekt veelal of is onvolledig. Een samenhangende aanpak met een duidelijke regie, waarin duidelijk is wie (eind)verantwoordelijk is, wie betrokken is bij de implementatie van verbeteringen, welke tussen- en eindresultaten moeten wanneer bereikt worden, welke criteria hierbij worden gehanteerd en wat de financiële implicaties zijn, zijn steeds niet of zeer onvolledig aanwezig.

De werkgroep wil in deze nulmeting een stap verder gaan dan gebruikelijk in eerdere exercities. Wellicht belangrijker dan de wat-vraag (aanbeveling 11 in deel II) is de vraag hoe deze verbeteringen kunnen worden gerealiseerd in de specifieke Curaçaose context. Dit laatste deel van het rapport biedt hiervoor de handvatten en is tevens de opmaat naar de vervolgactiviteiten van de werkgroep die in het najaar van 2022 tot ons eindrapport zal leiden. Het hoofdstuk sluit af met een voorstel voor fasering en enkele financiële aandachtspunten.

Van plan naar aanpak

Een aantal van deze aanbevelingen is niet nieuw en heeft in eerdere rapporten ook aandacht gekregen. Daarom wil de werkgroep in deze nulmeting een stap verder gaan dan gebruikelijk in eerdere exercities. Wellicht belangrijker dan de wat-vraag (de 13 hiervoor aangegeven punten) is de vraag hoe deze verbeteringen kunnen worden gerealiseerd in de specifieke Curaçaose context. Deel III van dit rapport geeft een eerste inkleuring van deze hoe-vraag voor bovengenoemde aanbevelingen op een drietal manieren:

Aanbeveling kengetallen

Voor het zicht krijgen op kengetallen (aanbeveling 1) haken we aan bij reeds lopende initiatieven op dit punt op Curaçao.

92

Aanbevelingen onderwijs en systeem

Voor de meest urgente onderwijsaanbevelingen (2 t/m 7) en de

systeemaanbevelingen (8 t/m 13) richten wij voor het vervolg van deze

tussenrapportage twee implementatie-agenda’s in. Een implementatie-agenda bevat alle elementen die nodig zijn om daadwerkelijke veranderingen te bewerkstelligen.

Naast de voor de realisatie verantwoordelijke partij wordt aangegeven welke organisaties en personen betrokken zijn bij de implementatie van verbeteringen, welke resultaten wanneer moeten worden bereikt en welke criteria daarbij

gehanteerd worden. Dit alles wordt gegoten in strakke periodieke rapportages die met het advies van de inspectie naar de minister worden doorgegeven. Daar waar verbeterpunten eerder zijn geïnventariseerd of in uitvoering genomen, zal de werkgroep met de betrokken partijen afspraken maken hoe deze in de agenda een plek kunnen krijgen en concreet en meetbaar (‘SMART’) gemaakt kunnen worden.

Fasering en haalbaarheid van aanbevelingen, keuze voor twee gefocuste implementatie-agenda’s

In dit rapport zijn handvatten geboden om het gesprek tussen partijen over de kwaliteit van het onderwijs en de verbinding daarvan met de behoeften van de Curaçaose samenleving verder te voeren. De Minister is daarbij aan zet om uiteindelijk vanuit de gedane aanbevelingen en de verdere uitwerking en dialoog daarover aanpassingen door te voeren in het onderwijs(systeem). De werkgroep geeft daarbij als belangrijk aandachtspunt mee dat de beschikbare menskracht om aanbevelingen te realiseren beperkt is. Dit geldt met name voor de aanbevelingen in de sfeer van voldoende gekwalificeerd personeel, benodigde deskundigheden voor goed bestuur en toezicht en specialismen als het gaat om modernisering van wetgeving. Niet alles kan tegelijk, en het rapport biedt ook op dit punt handvatten voor fasering, maar uiteindelijk zullen hierin door de Minister ook keuzes moeten worden gemaakt. We gaan er daarbij wel van uit dat de komende 4 jaar op alle genoemde onderdelen betekenisvolle stappen gezet kunnen worden.

Naast fasering is het goed om te kijken naar mogelijkheden voor samenwerking en expertisedeling in de regio en tussen de landen van het Koninkrijk. Kibrahacha, het partnerschap Samen Opleiden Caribisch gebied, is een mooi voorbeeld van een dergelijke samenwerking. Ook ‘twinning’ tussen instellingen in de regio en binnen het Koninkrijk kan goede resultaten opleveren. De werkgroep heeft hiervan mooie voorbeelden gezien tijdens haar onderzoek.

Op een tweetal punten ziet de werkgroep tenslotte mogelijkheden om,

voortbordurend op de bevindingen in dit rapport, de aanbevelingen nog verder aan te scherpen. In de vorm van een tweetal implementatie-agenda’s zullen we in ons eindrapport nader focussen op; 1) (bestuurlijke) schaalvergroting,

vermindering/clustering van het aantal scholen en vierkante meters en

2) verbeteringen van goed bestuur en naleving van wet- en regelgeving. Dat laatste betreft de herziening van de bekostiging van het V&V-stelsel, het realiseren van actuele wetgeving, de herpositionering van DOS en de ministeriële

bevoegdheden en het besturen van scholen via medezeggenschapsraden en raden van toezicht. Dit moet de effectiviteit en efficiëntie van het onderwijs ten goede komen.

Financiële consequenties van aanbevelingen

De financiële consequenties van de aanbevelingen zijn nog niet precies omschreven.

Toch valt er over de financiële dekking van de in dit rapport voorgestelde maatregelen al het volgende te zeggen.

Allereerst kost niet elke verbetering geld. Wat dat betreft is de aanbeveling om tot een professionele organisatiestructuur te komen met sterke besturen, goed intern

93

toezicht en een volwassen medezeggenschap cruciaal. Wanneer een bestuur bijvoorbeeld valt onder de verantwoordelijkheid van de minister en zijn ambtelijke organisatie, is de afstand naar de scholen te groot voor een optimale afweging over de inzet van beschikbare middelen. Denk hierbij aan beslissingen over (beperking van) de overhead bij scholen, de noodzaak om in opleiding en begeleiding van docenten te investeren, het onderhoud van de gebouwen, et cetera. Daarbij hoort evenzeer dat verantwoording wordt afgelegd aan het intern toezicht en de

medezeggenschap, waarbij zichtbaar wordt gemaakt hoe deze besluiten bijdragen aan goed onderwijs. Zo kan het geld veel doelmatiger worden besteed, en dit is een enorme stap vooruit voor het Curaçaose onderwijs.

Daarnaast is het belangrijk dat als – bijvoorbeeld vanuit de landspakketten – geld beschikbaar komt, dit voor een deel ook naar noodzakelijke investeringen in het onderwijs vloeit. Een nauwkeurige onderbouwing in de implementatie-agenda’s is noodzakelijk, het geld ‘zomaar’ in het onderwijs pompen leidt onvoldoende tot gewenste resultaten.

Ten slotte is het van belang de meerjarige financiële effecten van de demografische ontwikkeling goed in kaart te brengen en te benutten. Enerzijds is dit beschreven in aanbeveling 11 wat betreft het effect op aantallen scholen en benodigde vierkante meters. Anderzijds kan de bekostiging, die de resultante is van aantallen leerlingen (q) en het bedrag per leerling (p), in de meerjarenramingen stabiel worden

gehouden. Een dalend aantal leerlingen resulteert dan in een hoger bedrag per leerling. Ook hier geldt weer: dit is alleen effectief als tegelijk de in dit rapport voorgestelde verbetermaatregelen worden gerealiseerd.

94