• No results found

Naar een samenhangend en uitvoerbaar programma van recidiveonderzoek

6.2 Uitsplitsingen naar regio, instelling of inrichting

De volgende toepassing van recidivecijfers doet zich voor op het niveau van organisaties. Het strafrechtelijke bedrijf kent een aantal schakels die zijn opgesplitst in regionaal werkende eenheden. De politie kent 25 dis-tricten, de rechterlijke macht 19 arrondissementen en de reclassering 10 regio’s. Daarnaast bestaan de drie sectoren van de DJI elk uit een aantal inrichtingen. Het gevangeniswezen telt 20 clusters met een totaal van meer dan 60 hvb’s en gevangenissen. Het JJI-veld gebruikt minstens 13 opvang- en behandelinrichtingen en de tbs-sector bestaat uit 12 klinieken en centra. Binnen elke schakel hebben de eenheden eenzelfde of in elk geval een soortgelijke taak. Dit maakt het mogelijk om de prestaties van deze organisatie-eenheden in een benchmark met elkaar te vergelijken. Camp (1989) omschrijft benchmarking als ‘the search and implementation of best practices’. Maar met minder neemt men ook genoegen; de bedoeling van een benchmark is dat de organisatieonderdelen door vergelijking en analyse van elkaar leren om zo tot betere prestaties te komen.

Door ze uit te splitsen naar regio of instelling kunnen recidivecijfers onderdeel uitmaken van een benchmark. Daar zit wel een gevaar aan vast.

169

Slotbeschouwing

Recidive wordt snel gezien als prestatie-indicator. De hoogte van de reci-dive laat zien ‘hoe goed men het heeft gedaan’. Voor een tbs-kliniek of een jeugdbehandelinrichting past dat wel in het beeld, maar andere organi-satieonderdelen werken toch vooral aan andere taken. Voor de overheid is het terugdringen van recidive een centrale doelstelling, maar dat betekent niet dat alle onderdelen van de organisatie daar in gelijke mate verant-woordelijk voor zijn. De kans dat een justitiabele recidiveert is bovendien van vele factoren afhankelijk. Vaak ligt slechts een deel daarvan binnen de invloedssfeer van de medewerkers in de instellingen. Het is dus zeker niet zo dat elk organisatieonderdeel simpelweg kan worden ‘afgerekend’ op de hoogte van de recidive. Dat hangt af van de mate waarin de reductie van de terugval expliciet tot de opdracht behoort.

Wel heeft het uitsplitsen van de cijfers altijd informatieve waarde. Het is goed om te weten hoe omvangrijk de terugval is, al was het maar om in te kunnen schatten welk deel van de ‘klanten’ men terug kan verwachten. En er gaat van de cijfers toch een zekere signaalwerking uit. Als de recidive relatief hoog is, zal men zich toch afvragen hoe dit komt en of men er iets aan kan doen. Een kaal recidivepercentage fungeert dus wel degelijk als ‘kengetal’. Het kan binnen de organisatie een discussie op gang brengen over de taakopvatting en de inrichting van de werkzaamheden. Als het recidivebeeld van een instelling sterk afwijkt van dat van haar soortgeno-ten uit andere regio’s, zal men daarvoor een verklaring willen hebben. Het probleem is dat de instellingen te maken hebben met instroomver-schillen. Het ene arrondissement krijgt andere verdachten te verwerken dan het andere en de ene inrichting herbergt zwaardere gedetineerden dan de volgende; niet alle justitiabelen hebben hetzelfde risicoprofiel. Dit probleem kan echter worden opgelost door gebruik te maken van een voorspellingsmodel. Per instelling wordt niet alleen gekeken naar de ruwe, geobserveerde recidive, maar ook naar het percentage recidivisten dat mocht worden verwacht afgaand op de achtergronden van de justitiabe-len die de instelling te verwerken kreeg. Figuur 6.1 illustreert het een en ander. We zien de geobserveerde en verwachte recidivepercentages in de groep personen waar één bepaalde instelling mee te maken kreeg. Het zou hier kunnen gaan om een politiedistrict, een arrondissement of een peni-tentiaire inrichting. De geobserveerde recidive is lager dan het gemiddelde voor alle soortgelijke organisatie-eenheden, maar hoger dan recidive die kon worden verwacht gelet op de samenstelling van de groep. In dit voor-beeld heeft de eenheid uiteindelijk dus een ongunstige ‘score’. Misschien ligt dit aan de groep die men te verwerken kreeg, maar misschien ook is het terug te voeren naar een factor binnen de eigen organisatie.

Men hoeft dit type analyse niet op de gehele populatie toe te passen. Desnoods beperkt men zich tot een deel van de cliënten of een deel van de instellingen binnen de sector. Zo zou de reclassering bijvoorbeeld speciaal geïnteresseerd kunnen zijn in regionale verschillen in de recidive van taakgestraften en de DJI in de verschillen tussen de inrichtingen die

uitvoering geven aan penitentiaire programma’s voor langgestraften. Afhankelijk van de vraag die voorligt, past men de analyse aan. In de tbs-sector, meer algemeen de forensische zorg, ligt een dergelijke benchmark sterk voor de hand. Het vraagstuk van de effectiviteit van de behandeling van terbeschikkinggestelden kan vanwege de lage aantallen alleen via een multicenter study worden aangepakt. De klinische gegevens van de instel-lingen kunnen worden gekoppeld aan de justitiële gegevens van de Reci-divemonitor. Het voorspellingsmodel kan dan worden uitgebreid, zodat de verwachte recidive nauwkeuriger kan worden vastgesteld en er nog beter rekening kan worden gehouden met instroomverschillen tussen de deel-nemende instellingen.

Figuur 6.1 Verwachte en geobserveerde recidive onder ex-cliënten van een regio of organisatieonderdeel

0 10 20 30 40 50 60 70 80 0 1 2 3 4 observatieperiode in jaren

landelijk beeld regio/inst. A verwacht regio/inst. A geobserveerd percen ta g e reci d ivisten

Zoals aangegeven ligt bij het gebruik van recidivecijfers in een bench-mark het gevaar van ‘over-interpretatie’ op de loer; men kan gemakkelijk te veel aan de cijfers aflezen. Een directeur van een organisatieonderdeel zal naar aanleiding van uitkomsten als in figuur 6.1 ter verantwoording worden geroepen. Daar is op zich niets mis mee, mits duidelijk is welke rol de cijfers spelen. Op voorhand moet duidelijk zijn hoezeer de hoogte van de recidive tot de verantwoordelijkheden behoort van de medewerkers in de verschillende schakels van het strafrechtelijke bedrijf. Belangrijk is bovendien dat de cijfers niet geïsoleerd worden beschouwd, maar worden ingebed in een systeem waarin meer en juist ook andersoortige output- en outcome-indicatoren zijn opgenomen. Ideaal zou zijn als men een dergelijke benchmark opbouwt vanuit een expliciet model waarmee de onderlinge verhouding tussen de verschillende indicatoren is vastgelegd

171

Slotbeschouwing

en wordt getoetst. Indien de recidivecijfers een goede plaats krijgen in het geheel, kan er sprake zijn van een zinvolle bijdrage. Essentieel is dat er binnen de organisatie helder wordt gecommuniceerd wat op dit punt de verwachtingen zijn.