• No results found

2.4 Kalibratie

3.1.1 Typering van de vegetaties

Er werd voor deze toepassing gekozen de vegetaties te typeren met twee classificaties: de Habitattypen van de Bijlage 1 van de Habitatrichtlijn en een ecotoop/ecoserietypenstelsel. Voor de beschrijving van de habitattypen die in Vlaanderen voorkomen kan verwezen worden naar Decleer (ed.) , 2007.

Het ecotoop/ecoserietypenstelsel is speciaal voor deze toepassing ontwikkeld om te kunnen voorzien in een indeling met een gebiedsdekkend karakter.

Er wordt van uitgegaan dat elke locatie voor (minstens) één ECOTOOPTYPE een abiotische kansrijkdom heeft. Een ecotooptype wordt hier beschouwd als één of meer natuurtype(s) die gebonden is/zijn aan een ECOTOOP = een ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van vegetatiestructuur, successiestadium en de voornaamste abiotische standplaatsfactoren die voor de plantengroei van belang zijn (Stevers et al., 1987a). Het is toepasbaar in een schaalbereik van 1:5.000 tot 1:25.000 (Klijn & de Haes, 1990).

Ecotooptypen zijn per definitie door milieukenmerken begrensd. De keuze van de begrenzing is echter vegetatiekundig gebaseerd. Hiertoe is het nodig dat een ecotooptype kan

geassocieerd worden met een of meer types van reeds bestaande vegetatiekundige indelingen. Niet alleen kan de gebruiker zich zo een duidelijker beeld vormen wat een ecotooptype nu juist inhoudt. Het is ook een noodzakelijk middel, wil men de

modelresultaten kunnen evalueren.

Het ecotoop/ecoserietypenstelsel maakt deel uit van een hiërarchisch

ecosysteem-classificatiesysteem. Ecotooptypen die door een verschillend landgebruik onderling slechts verschillen in successiestadium of vegetatiestructuur kunnen gegroepeerd worden tot ECOSERIETYPEN = een groep ecotooptypen die gebonden zijn aan een ECOSERIE.Een ecoserie is een ruimtelijke eenheid die homogeen is voor wat betreft de belangrijkste abiotische standplaatsfactoren die voor de plantengroei van belang zijn (Klijn & de Haes, 1990). De indeling van ecoserietypen kan o.a. gebruikt worden bij systeembeschrijvingen.

Ecoseries kunnen op hun beurt veralgemeend worden tot ecodistricten en deze tot ecoregio’s.

Dit hiërarchisch systeem heeft als belangrijke eigenschap dat een milieukenmerk zich maar op één niveau als onderscheidend kan gedragen. Zo zullen bv. klimaatsfactoren zich vooral op hogere niveaus doen gelden dan bv. bodemfactoren (Willis & Whittaker, 2002). Een interessant gevolg is dat door de informatie van verschillende niveaus te combineren, men een accurater beeld krijgt van het natuurtype. Zo kan een ecotooptype ‘droge heide’ gelegen in de Kempische ecoregio tot een ander natuurtype gerekend worden als hetzelfde

In dit rapport is naast een indeling van ecotooptypen ook een indeling van ecoserietypen gemaakt. Voor de indeling van ecodistricten en ecoregio’s wordt verwezen naar Sevenant et al. (2002b).

A. Ecotooptypenstelsel

Stevers et al. (1987b) hebben voor Nederland een ecotooptypenstelsel samengesteld. Vooral om twee redenen werd afgezien om het Nederlandse ecotopenstelsel in de PotNat-toepassing over te nemen:

 Nederlandse ecotooptypen zijn gedefinieerd op basis van plantensoorten(groepen) i.p.v. vegetatietypen

 Er is geen eenduidig verband tussen een Nederlands ecotooptype en een Vlaams natuurtype

In PotNat wordt een ecotooptype gedefinieerd op basis van één vegetatiestructuurkenmerk en van negen milieukenmerken (zie 3.1.2 A). Als vegetatiestructuurkenmerk werd de FORMATIE gekozen. Met de negen milieukenmerken wordt vooral een toepassing op

terrestrische typen beoogd. Om een abiotische kansrijkdom voor aquatische ecosystemen

in te schatten zou het aantal factoren aanzienlijk moeten uitgebreid worden. Sommige van de aquatische standplaatsfactoren zijn variabel in de tijd en daarenboven vaak door interne processen gereguleerd, waardoor de abiotische kansrijkdom niet of zeer moeilijk a priori te bepalen is (Denys et al., 2000).

Voor de terrestrische niet-bosformaties was het uitgangspunt dat elk type uit de Vlaamse natuurtypologie (Vandenbussche et al., 1998-2004) eenduidig moet gerelateerd zijn aan een ecotooptype. Voor de bosformaties werd een eenduidig verband met de typologie van de Vlaamse bosplantengemeenschappen (Cornelis et al., 2007) vooropgesteld.

Twee ecotooptypen onderscheiden zich abiotisch van elkaar doordat voor minstens één milieukenmerk de klasse optima verschillen. Bij de uitwerking van het stelsel werd vastgesteld dat voor een behoorlijk groot aantal typen de milieukenmerken binnen de vooropgestelde klassenindeling onvoldoende discriminerend zijn. Men heeft dan de keuze om de klassenindeling te verfijnen ofwel om een hiërarchisch niveau toe te voegen (het

ECOTOOPSUBTYPE) waarbij deze voorwaarde niet meer geldt. Bij ecotoopsubtypen overlappen de klasse optima van al de geselecteerde milieukenmerken, maar is voor minstens één milieukenmerk deze overlap niet volledig. Er werd voor deze toepassing voor een extra hiërarchisch niveau gekozen vooral doordat de nauwkeurigheid van beschikbare velddata gelimiteerd is en soms ook omdat de huidige kennis over de standplaats van natuurtypen nog geen duidelijke scheiding toelaat. Hiermee wordt ook duidelijker aangegeven welk onderscheidend vermogen met de toepassing haalbaar is en welke niet.

Voor elk Vlaams natuur/bostype werd een ecotoop(sub)type gedefinieerd. Het ecotooptypenstelsel is opgenomen in Bijlage 1.

Voor elk ecotooptype werd nagegaan met welke type(n) van andere typologieën het kan geassocieerd worden. Deze relaties zijn steeds gestoeld op een deskundigenoordeel (Bijlage 3).

 Bosplantengemeenschappen van Vlaanderen (Cornelis et al., 2007)

 Vlaamse natuurtypen (Vandenbussche et al., 1998-2004)

 Natura 2000 – habitattypen (European Commission - DG Environment, 2003)

 Typologie van de Biologische waarderingskaart (Vriens et al., 2011)

 Eunis-typologie, versie 2007 (European Environment Agency, 2007)

B. Ecoserietypenstelsel

Ecotooptypen kunnen op basis van hun abiotische kenmerken in ecoserietypen gegroepeerd worden. De bij een ecoserietype horende begroeiingen vertonen een samenhang die als een ontwikkelingsreeks kan worden voorgesteld (Bijlage 2).

Het clusteren van ecotooptypen tot ecoseries gebeurde op basis van drie criteria: – Een ecoserietype kan slechts 1 climaxstadium7 bevatten

– Een ecoserietype kan slechts 1 ecotooptype van een zelfde formatie bevatten – Binnen een ecoserietype moeten de ecotooptypen voor alle milieukenmerken

minstens 1 klasse-optimum gemeenschappelijk hebben. De clustering resulteerde in 13 terrestrische ecoseries (Tabel 3). Tabel 3 Lijst van ecoseries

Ecoserie Abelenbos Ecoserie Wilgen(vloed)bos Ecoserie Elzenbroek Ecoserie Essen-Elzenbos

Ecoserie overstroombaar Essenbos Ecoserie basenrijk Essenbos Ecoserie zuur Essenbos

Ecoserie droog Eiken-Beukenbos Ecoserie vochtig Eiken-Beukenbos Ecoserie Elzen-Eikenbos

Ecoserie Berken-Elzenbroek Ecoserie Zilt grasland Ecoserie Getijdegrasland