• No results found

5. Discussie

5.3. Tegenstrijdigheden literatuur en resultaten

Naast bovenstaande overeenstemming tussen de bekomen resultaten binnen het huidig onderzoek en de besproken literatuur, kunnen er ook een aantal tegenstrijdigheden worden vastgesteld. Deze tegenstrijdigheden worden zowel tussen de literatuur en de resultaten, als binnen de resultaten onderling opgemerkt. Ten eerste blijkt uit de interviews dat er een verloop is binnen de poule, aangezien de werklast en de inhoud van de taken niet altijd compatibel zijn met het vrijwilligersstatuut. Deze stelling wordt weerlegd door de projectcoördinator. De reden van het verloop zou namelijk te wijten zijn aan de additionele carrièremogelijkheden. Zo starten sommige vrijwilligers met een opleiding als doel door te kunnen groeien binnen de gezondheidszorg. Anderen vinden uiteindelijk een job of stoppen als vrijwilliger omwille van persoonlijke redenen (bijvoorbeeld een psychische problematiek of een onevenwichtige ‘work-life balance’). Vanuit het perspectief van de coördinator wordt een te hoge werklast eerder ervaren door het feit dat CHW’s hun eigen grenzen niet goed kunnen bewaken. Hierbij kan ook een contradictie binnen de bekomen resultaten worden opgemerkt. Enerzijds wordt

gesteld dat de hoge werklast en de taken die niet in overeenstemming zijn met het vrijwilligersstatuut, leiden tot een verloop binnen de poule. Anderzijds wordt vermeld dat er een beperkt verloop is door de intrinsieke motivatie en zelfstandigheid van de CHW’s. Er kan bijgevolg geconcludeerd worden dat de motivatie van de CHW’s een grote rol speelt, maar dat het toch belangrijk blijft om bepaalde grenzen te stellen en ook op voorhand duidelijke verwachtingen te communiceren.

Ten tweede blijkt uit de interviews dat CHW’s aanvoelen dat ze soms de taak van

professionele tolken overnemen. De coördinator van het project nuanceert deze

bevinding door te stellen dat zowel de partnerorganisaties, als de CHW’s weten dat de opdracht niet enkel tolken mag omvatten. Volgens haar voelen CHW’s dit wel zo aan, omdat het tolken in hun ogen het enige is wat ze doen. In de realiteit doen ze echter veel meer. Ze bellen bijvoorbeeld de patiënt op, spreken samen af, stellen hem of haar gerust, gaan mee met de patiënt en tonen de weg zowel op straat, als in het ziekenhuis of bij de dokter. Tijdens deze momenten wordt vaak wel een vertaalslag gemaakt, maar de kern van de opdracht ligt elders. Zo zorgt de CHW er voornamelijk voor dat de patiënt op de afspraak geraakt, zodat er kan gewerkt worden aan de gezondheid van deze persoon.

Ten derde zijn er, zoals reeds vermeld, op het vlak van de taken internationale

verschillen (Long et al., 2018). Binnen het huidig project varieert de inhoud van de

taken zelfs van CHW tot CHW. Algemeen worden volgende taken het meeste uitgevoerd: het begeleiden naar een zorginstelling, het regelen en opvolgen van afspraken, het maken van een vertaalslag en het verschaffen van informatie. Er kan opgemerkt worden dat in andere landen het takenpakket soms ruimer wordt ingevuld, bijvoorbeeld gezondheidsonderzoeken uitvoeren met onder andere controle van vitale functies en screening van kanker (Hartzler et al., 2018; Lin et al., 2017). Binnen het pilootproject te Gent wordt echter beoogd een ondersteuning van professionals te bekomen en hierbij een overlapping van de taken te vermijden.

Ten vierde worden er bij het takenpakket van de CHW’s in het buitenland meer ingezet op promotie en preventie in vergelijking met het Gent pilootproject; zoals het aanraden van een gezonder voedingspatroon, screening bij kanker (Gibbons & Tyus, 2007) of het aanpakken van mentale gezondheidsproblemen (Myers et al., 2019). In de literatuur wordt echter aangegeven dat CHW’s niet altijd overtuigd zijn van hun eigen capaciteiten om deze taken op zich te nemen, mede omwille van hun vrijwilligersstatuut en hun beschikbare tijd (Myers et al., 2019). Binnen huidig onderzoek geven de geïnterviewde CHW’s ook aan dat er niet altijd ruimte en tijd is om het preventieve luik toe te passen tijdens een begeleiding. Dit wordt ook bevestigd door de betrokken partnerorganisaties die benadrukken dat patiënten niet mogen betutteld worden. Daarnaast zijn er zowel bij de partnerorganisaties, als bij de CHW’s twijfels over de geschiktheid van een CHW om zelfstandig gezond gedrag en levensstijl te promoten.

Ten vijfde kunnen enkele facilitators worden aangehaald die (nog) niet aanwezig zijn binnen het pilootproject te Gent. Deze kunnen dienen als adviezen voor een betere werking van het project. Om het wantrouwen van de hulpverleners en bepaalde partnerorganisaties te reduceren, is het bijvoorbeeld een idee om de CHW’s herkenbaar te maken aan de hand van een naamkaartje met foto of een uniform. Daarnaast is een duidelijke aflijning van de taken in relatie met andere zorgverleners noodzakelijk. Dit is mogelijk door CHW’s te betrekken in vergaderingen of stuurgroepen en hen te laten werken in de gezondheidszorginstellingen zelf in plaats van in de gemeenschap. Bovendien zijn een voldoende verloning en een faciliterende omgeving met de benodigde middelen van belang (George et al., 2017). Tot slot worden in de literatuur gelijkaardige doelstellingen van een CHW-project opgesteld in vergelijking met het onderzochte project; namelijk de toegankelijkheid vergroten, kwetsbare groepen ondersteunen en promotie en preventie. De

signalisatie van ongelijkheid en structurele toegankelijkheidsproblemen binnen de

gezondheidszorg wordt in de literatuur echter niet vermeld. CHW’s worden in het buitenland voornamelijk ingezet om deze problemen te verhelpen. In het onderzochte pilootproject te Gent wordt er ook beoogd om deze structurele problematieken op te sporen.