• No results found

3 Duurzame ontwikkeling en duurzaam beheer 3.1 Algemeen.

5. Grondwerk 1 Algemeen.

6.6 Technische eisen riolering.

6.6.1 Bij aanleg riolering:

- De minimaal toe te passen inwendige diameter van transportleidingen van vuilwaterstelsels bedraagt met het oog op hoge druk reinigingswerkzaamheden en de benodigde berging bij gemaalstoringen 300 mm.

- De NAP hoogten van de bestaande aansluitende riolering en straathoogten moeten worden ingemeten voordat de definitieve bestekstekeningen worden vastgesteld.

- Om een goede aansluiting van huis- en/of kolkaansluitingen op het riool te kunnen garanderen (i.v.m. kruising nutsleidingen), moet de gronddekking op het hoofdriool minimaal 1,35 m. bedragen. - Zinkers (“sifon”-constructies) zijn in gemengde- en vuilwaterriolering niet toegestaan.

- De afstand tussen twee kruisende leidingen mag nooit kleiner zijn dan 0,20 m. De ruimte tussen de leidingen ( 0,20m) stabiliseren.

- Bij het kruisen van watergangen moeten riolen en persleidingen beschermd worden met een mantelbuis/doorlopende betonplaat. Zonder plaat moet de leiding minstens 1,00 m. onder de bodem van de sloot worden aangelegd.

- Regenwaterleidingen die lozen op open water moeten zichtbaar zijn. De uitmonding van de leiding hiertoe voorzien van een uitstroomput en/ of drempel die boven het maximale waterpeil van het open water is gelegen. De bodem en/ of talud van de watergang onder de uitstroomopening voorzien van een stortebed. Het aansluiten van regenwaterleidingen op duikers is niet toegestaan. - De verbinding tussen 2 inspectieputten dient altijd via een rechte lijn te geschieden.

6.6.2 Bij vervanging van de riolering.

- De hoogten van de bestaande aansluitende riolering en straathoogten moeten ten opzichte van NAP zijn ingemeten voordat de definitieve bestekstekeningen worden vastgesteld;

- Het nieuwe riool dient op bestaande of nieuwe putten te worden aangesloten door middel van pendelstukken (spie-spie of mof-spie met rubberringverbindingen) van maximaal 1,00 m;

- Als er ei-vormige "zijriolen" aanwezig zijn, die niet worden vernieuwd, wordt de aansluiting van het te handhaven zijriool op het te vernieuwen riool gemaakt door middel van put van beton met een inwendige afmeting van 1000 x 1000 mm. De diameter van de buis vanaf de koppelput naar het te vernieuwen riool dient minimaal gelijk te zijn aan het te vervangen riool.

- Rioolrenovatie d.m.v. sleufloze technieken geschiedt via het bedrijfsonderdeel Riolering en Waterbeheersing van de DSB.

6.6.3 Rioolputten.

- De maximale afstand tussen twee inspectieputten bedraagt 160,00 m.

- Inspectieputten worden aangebracht op alle kruisingen, knikken, bijzondere voorzieningen in het rioolstelsel en bij wijzigingen in het verhang of diameter.

- Inspectieputten in de rijbaan dienen van beton te zijn. Kunststofputten mogen worden toegepast in groenstroken en trottoirs.

- De minimale inwendige maat van een betonnen inspectieput bedraagt 1000 x 1000 mm. - De wanddikte van de inspectieput bedraagt minimaal 150 mm.

- De minimale inwendige maat van kunststof inspectieputten bedraagt voor kantriolen ø 800 mm; - De inspectieputten dienen voorzien te zijn van een stroomprofiel;

- De inspectieputten moeten altijd toegankelijk zijn en geplaatst worden buiten de tracé’s voor kabels, leidingen en trambanen. Inspectieputten mogen nooit verdekt worden aangebracht; - Tussen kegelstuk en putrand dienen minimaal twee stellagen van putklinkers of stelringen te

worden aangebracht.

- Het aanbrengen van hoekverdraaiingen in betonnen putten is niet toegestaan. De betonnen putten moeten in dat geval zijn voorzien van ruime ronde of rechthoekige (metsel)sparingen.

6.6.4 Aansluitingen en aansluitleidingen algemeen.

- Ieder perceel dient (wettelijk verplicht) te worden aangesloten op het riool;

- De hoogte van de binnenonderkant van de huisaansluitleiding dient op 0,80 m. onder

straathoogte/maaiveld te liggen, verticaal gemeten in de erfscheiding. De huisaansluitleiding dient daarbij minimaal 0,50 m, gemeten vanaf de erfgrens, in het openbaar gebied uit te komen; - Voor ontstoppings- en reinigingswerzaamheden aan kolken en huisaansluitingen worden zgn.

ontstoppingstukken niet (meer) toegepast;

- Kolken plaatsen op een maximale onderlinge afstand van 20,00 m (zie ook artikel 10.9.1); - Per kolk mag niet meer dan 100 m2 asfaltverharding afwateren en niet meer dan 120 m2

elementenverharding;

- Er mogen niet meer dan 2 aansluitingen op één inlaat van 160 mm worden aangesloten. De huisaansluitleidingen onder een hoek van 90º en in een rechte lijn vanuit de gevel op de hoofdriolering aansluiten. De maximale afwijking ten opzichte van de rechte lijn is 30º.

- Indien twee tegenover elkaar geplaatste aansluitingen zijn aangesloten op de inlaat, dan dient de aansluiting te geschieden met behulp van een dubbel Y-stuk 45º 3xmof/1xspie;

- Aansluitleidingen groter dan 160 mm. moeten altijd door middel van een inspectieput op de gemeentelijke inzamel- of hoofdleiding worden aangesloten;

- De aansluiting van een PP-standpijp 160 mm. op een betonriool geschiedt door middel van een ingeboorde of ingestorte PVC-inlaat. Rechtstreekse aansluitingen op een inspectieput zijn toegestaan. De aansluiting van een PP standpijp 160 mm. op een kunststof- riool geschiedt door

middel van een knevelinlaat. Het inzamelriool heeft daarbij een diameter van 300mm. De dekking boven het inlaatstuk dient minimaal 1,10 m. te bedragen. Bij minder dekking moet een constructie volgens de typetekening worden toegepast;

- Alle vervallen huis-/en kolkaansluitingen dienen te worden verwijderd en afgestopt bij het Y -stuk. Bij asfaltverhardingen kan worden volstaan met afstoppen achter de band;

- Bij betonnen tramfunderingen wordt de vervallen huis- of kolkaansluiting afgedopt bij de betonnen tramfundering.

6.7 Gemalen.

Voor rioolgemalen zie Hoofdstuk 7.

6.8 Tekeningen.

- Bestekstekeningen dienen voor de te houden aanbesteding en de voorafgaande inlichten aan de afdeling riolering te worden overlegd;

- Revisietekeningen

De rioolbeheerder is als onderdeel van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) verplicht om alle zaken die het bedrijf in bezit of beheer heeft, te registreren bij het Kadaster. Ook heeft de beheerder de verplichting om te zorgen voor actueel ( = maximaal 30 dagen na aanleg) betrouwbaar kaartmateriaal en tekeningen van de leidingen. De revisie van rioleringswerken dient daarom uiterlijk 3 weken na oplevering van het werk te worden aangegeven op de bestekstekeningen en eventueel bijbehorende detailtekeningen, met de werkelijk ingemeten waarden. De revisie van tussentijdse deelopleveringen worden in rood aangegeven en

aangeleverd op de bestekstekeningen.

Aanvullend ten aanzien van de bestekstekening wordt gesteld dat de inspectieputten dienen te zijn voorzien van x- y- en z- coördinaten;

- Met betrekking tot de huis- en kolkaansluitingen dienen de volgende ingemeten gegevens te worden aangeleverd:

- de afstand van de inlaten van de huis- en kolkaansluitingen gelegen tussen twee inspectieputten gemeten vanaf het midden van een inspectieputdeksel;

- de afstand van de dichtstbijzijnde hoek van de gevel tot aan het punt waar de huisaansluiting de gevel verlaat;

- de diepte van de huisaansluiting onder het maaiveld.

6.9 Vooropneming.

(zie ook artikel 1.8.3 en 1.8.4)

Het bedrijfsonderdeel Riolering en Waterbeheersing van de DSB eist, op kosten van de initiatiefnemer, een opnemingrapport met een daarbij behorende digitale video-opname van het gehele rioolstelsel. Tevens vindt er een visuele opneming plaats.

Aan de kwaliteit van de digitale opname dient grote aandacht te worden besteed. Het

bedrijfsonderdeel kan eventueel bedrijven opgeven, die aan de hoge kwaliteitsnormen voldoen. De opneming vindt plaats vóór de eerste oplevering en bij asfaltverhardingen vóór het aanbrengen van het asfalt. Een vertegenwoordiger van het bedrijfsonderdeel Riolering en Waterbeheersing is hierbij aanwezig.

De inspectie dient te geschieden conform de normen vermeld onder artikel 6.4. Alle toestandsaspecten moeten minimaal gelijk zijn aan klasse 1 zijn.

Deel B: Hemelwater en riolering.

6.10 Algemeen.

De nieuwe Waterwet geeft aan dat hemelwater niet meer vanzelfsprekend in de riolering terecht mag komen. Als eerste moet de perceeleigenaar op eigen terrein een goede oplossing vinden voor het hemelwater. Pas als dat niet lukt, heeft de gemeente

de plicht het water te ontvangen. Vervolgens zoekt de gemeente in de openbare ruimte een goede oplossing. De belangrijkste leidende basisprincipes voor een duurzaam regenwaterbeleid worden gevormd door de volgende tritsen:

De waterkwantiteitstrits: water zo veel mogelijk vasthouden, als dat niet kan (tijdelijk) bergen en alleen als het niet anders kan afvoeren;

Figuur 1: Duurzaamheid

De waterkwaliteitstrits: water zo veel mogelijk schoon houden, als dat niet kan scheiden van vuil water en alleen als het niet anders kan zuiveren.

Uitgangspunt om de ambities te bereiken is dat de inrichters, beheerders en gebruikers van de stad bij het omgaan met regenwater de voorkeursvolgorde systematisch toepassen.