• No results found

Op woensdag 10 juni 2020 sprak ik met Ernst van Keulen, al 32 jaar educator bij het Scheepvaartmuseum. Hij noemt zichzelf ook wel de schakel tussen het museum en het publiek en werkt veel samen met conservatoren. ‘Er zijn afwisselende periodes waarin ik minder of meer invloed heb op de collectie, maar samen wordt bepaald welk verhaal wordt verteld in het museum en door deze wederzijdse bemoeienis, komt er een tentoonstelling tot stand.’

Over de representatie van de zeventiende eeuw in het Scheepvaartmuseum, vertelt Ernst dat het museum in die zin een voor- en een nadeel heeft: ‘Er is een grote collectie van maritieme geschiedenis. De verhalen van de zeventiende en achttiende eeuw zijn hierbij nodig; zonder deze eeuwen zou het museum incompleet zijn. Het museum is eigenlijk een spiegel van de denkwijze van honderd jaar geleden, toen het museum tot stand kwam. Toen was er vooral veel aandacht voor de rijkdom binnen de nationale geschiedenis. De mooiste voorwerpen werden verzameld en er was veel aandacht voor wetenschap, maar niet voor de persoonlijke verhalen of voor meerstemmigheid. De collectie was samengesteld door oude witte mannen. Verder zijn het de scheepsoorlogen en de verhalen van helden die veel ruimte innemen, over de tijden van vrede en ‘de normale burger’ van de zeventiende eeuw is veel minder te vinden.’

Ik vraag Ernst naar de negatieve kanten van de zeventiende eeuw in het museum. ‘Het Scheepvaartmuseum heeft een nationaal belang, en er is subsidie nodig om een collectie aan te passen. Er moet daarom lang en goed worden nagedacht voor er veranderingen kunnen plaatsvinden in het museum. Er ligt wel steeds meer nadruk op multi-subjectiviteit, en het museum heeft vorig jaar twee nieuwe objecten aangekocht om dit in de hoofdcollectie te benadrukken. De vraag blijft wel wat bezoekers van ons verwachten. Gaan we alleen nog maar schaduwkanten laten zien?’

‘Daar ben ik zelf niet zo bang voor, ik vind het goed om te zien hoe geschiedenis leeft in Amsterdam, het speelt een enorme rol in de stad. Bovendien is het een proces van jaren en soms moeten we het publiek aan de hand meenemen om een verhaal te vertellen. Ik denk wel dat de bezoekers die geen rondleiding volgen of een audiotour gebruiken, een groot deel van het verhaal missen en met een eenzijdig beeld naar huis gaan.’

Ernst vertelt me dat er geen aansturing is vanuit bijvoorbeeld de overheid om de collectie op een bepaalde manier vorm te geven of bepaalde thema’s wel of niet te benoemen, maar dat er in de maatschappij zelf wel steeds meer interesse ontstaat in ‘de ander’:

41 ‘Eeuwenlang was er het algemene idee dat men alleen beter kon worden ten koste van

anderen, en was er geen schaamte rondom het koloniale verleden. In verschillende musea werden objecten tentoongesteld om trots op te roepen rond het koloniale verleden; er werd niet aan een andere kant van het verhaal gedacht. Maar nu is er ruimte voor discussie en dat vind ik goed en leuk. Doordat we objecten toevoegen aan onze collectie die aanzetten tot nadenken kunnen gidsen bijvoorbeeld tijdens een rondleiding voor het object gaan staan en aan de bezoekers vragen wat zij vinden.

Ik vraag naar de media-aandacht van september 2019 en het beleid van het

Scheepvaartmuseum omtrent de term ‘gouden eeuw’. Ernst geeft aan dat de reactie op de beslissing van het Amsterdam Museum typisch Nederlands is geweest. ‘Heel rechts

Nederland viel over het besluit, omdat het inbreuk doet op trots. Het besluit leek uit de lucht te komen vallen, maar het was onderdeel van een proces dat al jaren bezig was. Binnen het museum kregen we van de directie instructies om ‘gouden eeuw’ vanaf dat moment tussen aanhalingstekens te plaatsen, waar dit nog niet werd gedaan. Ik vind dat wel een juiste insteek, zo is er aanleiding tot het starten van een discussie: ‘Waarom staat het tussen

aanhalingstekens?’ Dit is weer een kans om met de bezoeker in gesprek te gaan en het publiek te laten meedenken. Het is ook goed om bij de concurrent-collega’s op visite te gaan om van elkaar te kunnen leren. Laatst waren we bij een museum in Frankrijk waar een tentoonstelling te zien was over zwarte mensen op schilderijen waar witte mensen de hoofdrol hadden. We doen hierdoor veel inspiratie op die we op onze eigen manier kunnen verwerken in het Scheepvaartmuseum.

Als laatste vraag ik Ernst wat hij aan het museum zou veranderen, toevoegen of weglaten als hij het compleet voor het zeggen had:

‘Ik zou nog meer objecten toe willen voegen om op nog meer punten mensen aan het denken te zetten. Dat betekent dat we op zoek moeten naar objecten die in de achttiende, negentiende en twintigste eeuw niet zijn gebruikt omdat ze niet interessant waren voor de musea, maar kunnen we ook alternatieve verhalen laten horen bij voorwerpen die we al in het bezit hebben. Een museum moet niet enkel dienen als een galerij van de geschiedenis, maar ook als tool om naar de samenleving te kijken zoals die nu is. Ik vind ook dat we als museum moeten leren van oude tentoonstellingen. Een voorbeeld hiervan is de tentoonstelling ‘zie je in de gouden eeuw’, die inmiddels vijftien jaar geleden is opgesteld. Het laat zien hoe er destijds over het thema werd nagedacht en het dwingt ons om te vragen: hoe zouden we het nu doen?’

42