• No results found

Schadelijkheid voor de voortplanting en prenatale ontwikkeling De Gezondheidsraad heeft chroom-6 verbindingen geclassificeerd als

schadelijk voor de voortplanting en als schadelijk voor de prenatale ontwikkeling (4). Deze classificatie vond plaats aan de hand van de criteria zoals omschreven in EU-Verordening (EG) 1272/2008 voor classificatie, etikettering en verpakking (CLP) van stoffen en mengsels (6). Na het eerste rapport uit 2001 heeft de Gezondheidsraad de beoordeling hiervan bijgewerkt in 2016 (4, 75). In deze beoordeling werd onder de term chroom-6-verbindingen oa verstaan chroomtrioxide, natriumchromaat, natriumdichromaat, kaliumdichromaat, chroomzuur, ammoniumdichromaat, calciumchromaat, kaliumchromaat en

dichroomtris (chromaat). Wat betreft effecten op de voortplanting werden deze verbindingen ingedeeld in categorie 1B (‘stoffen waarvan verondersteld wordt dat zij toxisch zijn voor de menselijke

voortplanting’) en geëtiketteerd met H360F (‘kan de vruchtbaarheid schaden’). Wat betreft effecten op de prenatale ontwikkeling werden deze verbindingen eveneens ingedeeld in categorie 1B (‘stoffen waarvan verondersteld wordt dat zij toxisch zijn voor de menselijke

voortplanting’) en geëtiketteerd met H360D (‘kan het ongeboren kind schaden’). De indeling van een stof in categorie 1B is grotendeels gebaseerd op gegevens afkomstig uit dierstudies. Het is belangrijk om te beseffen dat de CLP-verordening uitsluitend is bedoeld voor

etikettering en is gebaseerd op hazard-identificatie (d.w.z. de intrinsieke eigenschappen van een stof). Hierbij wordt geen rekening gehouden met de hoogte van de blootstelling en geen informatie verstrekt over het uiteindelijke risico. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de beoordeling van de mate van schadelijkheid van chroom-6-verbindingen voor de voortplanting. Deze samenvatting is voornamelijk gebaseerd op het recente rapport van de Gezondheidsraad over dit onderwerp.

4.5.1 Effecten op de voortplanting

In studies bij mensen zijn de mannelijke en vrouwelijke vruchtbaarheidsparameters onderzocht in het kader van

laswerkzaamheden waarbij blootstelling aan chroom-6-verbindingen via dampen heeft plaatsgevonden. Er werden geen blootstellingsniveaus vastgesteld. Rachootin et al. (1983) en Jelnes & Knudsen (1988) vonden geen verband tussen het uitvoeren van laswerk en mannelijke

vruchtbaarheidsparameters (76, 77). Bonde & Ernst (1992) stelden vast dat lassers vaker hogere chroom-6-bloedwaarden hadden, maar dit was niet gerelateerd aan veranderingen in spermaparameters (78). Li et al. (2001) stelden bij werknemers in de chemische industrie een lager aantal zaadcellen vast dan bij de controlegroep, maar dit was niet gerelateerd aan een verschil in chroom-6-bloedwaarden tussen beide groepen (79). Mortensen (1998) rapporteerde een lager aantal

zaadcellen en een verminderde beweeglijkheid van de zaadcellen bij een groep lassers (80). Deze studie bevatte geen gegevens over

chroomblootstelling. Kumar et al (2005) rapporteerden een toename van het aantal afwijkende zaadcellen bij werknemers die werkten met chroomsulfaat. Daarnaast hadden ze hogere chroomwaarden in het bloed (81). Er waren significante verschillen in leefstijl tussen de groep blootgestelde personen en de controlegroep. Bij een groot cohort van metaalarbeiders (n=3.507) vond Bonde (1993) geen verband tussen blootstelling via laswerkzaamheden en de voortplanting (82). Over het

geheel genomen bleek uit deze gegevens geen duidelijk verband tussen blootstelling aan chroom-6-verbindingen en de effecten op de

voortplanting. Bovendien was in alle gevallen sprake van gelijktijdige blootstelling aan andere stoffen die vrijkomen bij lassen. De beschikbare gegevens over de mens biedt onvoldoende wetenschappelijk bewijs om te kunnen concluderen dat chroom-6-verbindingen onder realistische blootstellingsomstandigheden van invloed zijn op de voortplanting van de mens.

Er zijn relatief veel dierstudies naar de effecten op de voortplanting door chroom-6-verbindingen. In het rapport van de Gezondheidsraad wordt naar 20 publicaties verwezen (4). In deze studies zijn verschillende blootstellingsscenario’s onderzocht. Orale blootstelling aan chroom-6 veroorzaakt o.a. bij apen, konijnen, ratten en muizen, testiculaire atrofie, vermindering van het aantal spermacellen en

spermaparameters, effecten op de vruchtbaarheidscyclus, verminderde vruchtbaarheid en verhoogd pre-implantatieverlies. In zeven studies werden LOAEL’s gerapporteerd voor testikeleffecten bij een blootstelling tussen 0,5 en 10 mg chroom-6/kg lg /dag (78, 79, 83-88). Opmerkelijk genoeg werden in een reeks van vier orale studies bij ratten en muizen van het Amerikaanse Nationaal Toxicologie Programma, bij matige algemene toxiciteit, geen vruchtbaarheidseffecten waargenomen tot aan de hoogst geteste doses. Deze geteste doseringen varieerde van 9 tot 41 mg chroom-6/kg lg/dag. Er is slechts één inhalatiestudie bij

proefdieren beschikbaar (89). In deze studie werd 0 of 200 μg Cr/ m3 in

de vorm van natriumdichromaat (0 of 0,2 mg Cr/kg lg/d (uitgaande van een ademvolume van 200 ml/min)) getest bij Wistar-ratten. Deze ratten werden 3 generaties lang gedurende 130 dagen per generatie

blootgesteld. Bij deze dieren werd geen effect op de voortplanting waargenomen (89). Op basis van de algehele bewijslast heeft de Gezondheidsraad besloten tot een indeling voor de voortplanting in categorie 1B (4, 75).

4.5.2 Effecten op de prenatale ontwikkeling

De Gezondheidsraad heeft drie studies bij mensen naar chroom-6- blootstelling en prenatale toxiciteit gevonden (4, 82, 90, 91). Uit een van deze studies komt een verband tussen blootstelling aan laswerk en miskramen naar voren (91). Er kan echter geen conclusie worden getrokken over de causaliteit, aangezien de lasrook van roestvrij staal niet is geanalyseerd wat betreft chroom-6-verbindingen en er tevens blootstelling aan andere stoffen heeft plaatsgevonden.

Er zijn dierstudies uitgevoerd bij ratten, muizen en hamsters naar de ontwikkelingstoxiciteit van chroom-6-verbindingen. In het rapport van de Gezondheidsraad wordt verwezen naar zestien artikelen, waarvan het merendeel betrekking heeft op blootstelling via het drinkwater.

Veelvoorkomende bevindingen uit studies zijn: verlies van de vrucht vóór en na de implantatie, vertraagde groei van de foetus, minder levende pups, een laag gewicht van de pups, foetale bloedingen, verminderde botvorming en een verhoogd aantal misvormingen. De enige beschikbare inhalatiestudie toont geen effecten bij de hoogst geteste concentratie, namelijk 200 μg/ m3 (omgerekend naar een

systemische dosis is dat 0,2 mg chroom-6/kg lg/dag) (92). Bij de

de laagste LOAEL van 7 mg chroom-6/kg lg/dag (93). Het is interessant dat in een studie van het Amerikaans Nationaal Toxicologie Programma geen effecten bij de pups werden waargenomen tot een orale

blootstelling (via de voeding) van 30 mg Cr(VI)/kg lg/dag, daar waar deze wel leidde tot gewichtsverlies bij de moeder (94). Op basis van de algehele bewijslast heeft de Gezondheidsraad besloten tot een indeling voor de prenatale ontwikkeling in categorie 1B (4).

4.5.3 Effecten bij borstvoeding

Er zijn geen studies bij mensen over de effecten op of via lactatie (borstvoeding) beschikbaar. Er is één overzichtsartikel over chroomgehalten in humane moedermelk (95). Er zijn echter geen studies beschikbaar over blootstelling op de werkplek van vrouwen die borstvoeding geven.

Uit twee studies bij ratten na blootstelling via de moedermelk kwamen effecten op de ontwikkeling naar voren, waaronder een vertraagde vaginale opening, een verlengde dioestrus-fase, een verminderd aantal follikels, onderontwikkeling van antrale follikels, een verminderd gewicht van de pups en oxidatieve stress bij de pups na blootstelling van

zogende ratten aan chroom-6-verbindingen (96, 97). Er werd een LOAEL van 6 mg chroom-6/kg lg/dag vastgesteld. Aangezien er geen waarden in de moedermelk werden gemeten, kan de toxiciteit niet direct worden toegeschreven aan het chroomgehalte in de moedermelk.

Het is echter mogelijk dat er chroom-6-verbindingen in moedermelk aanwezig zijn. Aangezien de meeste chroom-6-verbindingen als genotoxische carcinogenen zijn geclassificeerd en er theoretisch geen drempelwaarde voor dergelijke verbindingen kan worden vastgesteld, heeft de Gezondheidsraad voorgesteld om chroom-6-verbindingen te labelen voor effecten op of via de lactatie.

Conclusies workshop met experts

Uit beschikbare gegevens uit studies bij mensen komt beperkt wetenschappelijk bewijs naar voren dat de huidige blootstelling aan chroom-6-verbindingen bij werknemers (met name lassers) leidt tot nadelige effecten op de voortplanting of prenatale ontwikkeling bij de mens. De proefdiergegevens zijn weliswaar inconsistent, maar uit verschillende dierstudies blijk dat chroom-6 effecten heeft op het sperma, de voortplanting en de prenatale ontwikkeling na herhaalde orale blootstelling. De humane relevantie van de schadelijke effecten en de gerelateerde doseringen uit dierstudies kan onvoldoende worden bepaald. Er is meer informatie nodig over de relevantie van de effecten voor de mens. Daarom wordt geconcludeerd dat het nog onvoldoende duidelijk is of blootstelling aan chroom-6-verbindingen nadelige effecten op de voortplanting, de prenatale ontwikkeling en de borstvoeding kan veroorzaken bij mensen op de werkplek (categorie 3).

Op basis van de resultaten van dit literatuuronderzoek en de expertworkshop is het onvoldoende duidelijk of chroom-6 nadelige effecten op de voortplanting en de prenatale ontwikkeling kan

veroorzaken bij mensen op de werkplek. Daarom is deze vraag aan het begin van de risicobeoordeling in een bijeenkomst met de “expertgroep fertiliteit en prenatale ontwikkeling” opnieuw besproken. In navolging van de classificatie van de Gezondheidsraad (2016) in categorie 1B (stoffen waarvan verondersteld wordt dat zij toxisch zijn voor de

menselijke voortplanting’) is een risicobeoordeling is uitgevoerd voor effecten op de voortplanting en prenatale ontwikkeling op de POMS locatie of bij het re-integratie project tROM (referenties WP6 POMS + tROM) (8).