• No results found

3. Psychische overmacht

3.3 Rol van de stoornis in de Nederlandse feitenrechtspraak

3.3.1 Selectie van zaken

Voor dit onderzoek is het van belang te onderzoeken welke rol de stoornis vervult bij de beoordeling van psychische overmacht in de meest recente feitenrechtspraak, om na te gaan of de situatie sinds het onderzoek van De Rade in 2020 onveranderd is gebleven. Hiervoor worden de uitspraken voor zover mogelijk op dezelfde wijze geselecteerd als is gedaan bij ontoerekeningsvatbaarheid.253 Kort samengevat houdt dat het volgende in: de bestudeerde uitspraken zijn gevonden op rechtspraak.nl, de onderzoeksperiode loopt van 1 januari 2020 tot 1 mei 2022 en enkel uitspraken van <gerechtshoven> en <rechtbanken> in het rechtsgebied

<strafrecht> worden meegenomen. Verder zijn de gebruikte zoektermen <psychische overmacht>, <psychische overmacht stoornis>, <psychische overmacht persoonlijkheid>,

<psychische overmacht aanvaard> en <psychische overmacht gehonoreerd>. Deze afwisselende zoektermen zijn gekozen ter voorkoming van een louter pathologisch getint zoekresultaat. ‘De stoornis’ in het kader van psychische overmacht is immers een ruim begrip,254 waaronder niet alleen psychiatrisch erkende stoornissen vallen, maar tevens niet zuiver pathologische psychische kwetsbaarheden. Waar ‘stoornis’ wordt geschreven wordt derhalve gedoeld op de stoornis in brede zin.255 Dit open stoornisbegrip sluit aan bij het stoornisbegrip van artikel 39 Sr,256 hetgeen met het oog op een zuivere vergelijking van de twee leerstukken ook wenselijk is. Afwijkende stoornisbegrippen hanteren in beide (jurisprudentie)analyses zou immers ‘meten met twee maten’ zijn.257 Met dit jurisprudentieonderzoek wordt beoogd een representatief beeld te verkrijgen van de rol die de stoornis in de feitenrechtspraak speelt bij beoordeling van psychische overmacht. De selectie van de hieronder besproken zaken tracht een goede weerspiegeling van dat beeld te geven.

Het ontbreken van een vast toetsingskader maakte het bij ontoerekeningsvatbaarheid noodzakelijk alle door rechters gebezigde criteria te onderzoeken teneinde de rol van de stoornis vast te kunnen stellen. Nu psychische overmacht wel een vast criterium kent, wordt in dit jurisprudentieonderzoek enkel onderzocht welke rol de stoornis speelt bij de invulling van dat criterium. Voor het onderzoek worden daarom enkel zaken geselecteerd waarin de

250 Hof ’s-Hertogenbosch 7 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:813.

251 Dolman 2006, p. 319. Zie bijv. Rb. Den Haag 10 september 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9931, r.o. 5.3 252 Kelk/De Jong 2019, p. 369.

253 Par. 2.3.1.

254 Par. 3.2.2.

255 Tenzij expliciet anders wordt aangeduid.

256 Par. 3.2.2.

257 Vgl. De Rade, DD 2020/32, p. 434

rechterlijke motivering expliciet ingaat op de rol van de stoornis bij de beoordeling van een beroep op psychische overmacht.

De verschillende zoektermen in combinatie met de overige parameters leverden in totaal 520 resultaten op. Daarbij kwamen 164 uitspraken twee of meer keer voor, wat resulteerde in 403 overlappende resultaten. Het geheel van gedane zoekopdrachten leidde zodoende tot 117 unieke resultaten. Van die 117 resultaten bevatten 31 uitspraken een expliciete overweging over de rol van de stoornis bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht. Bij de overige resultaten ontbeerde een dergelijke overweging, was er geen sprake van een stoornis of werd in het geheel geen beroep op psychische overmacht gedaan.

3.3.2 Feitenrechtspraak

Vooropgesteld moet worden dat een beroep op psychische overmacht vrijwel altijd wordt verworpen. In slechts drie van de geselecteerde zaken werd psychische overmacht daadwerkelijk aanvaard.258 Dat gebeurde telkens vanwege de invloed van psychische kwetsbaarheden en/of psychiatrisch erkende stoornissen op het redelijke weerstandsniveau van de verdachten. Zo overwoog de Rechtbank Zeeland-West-Brabant:

“De rechtbank is van oordeel dat deze ontwikkelingsstoornis rechtstreeks doorwerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte, weliswaar 18 jaar op papier maar eigenlijk veel jonger. Beoordeeld moet worden hoe zo’n persoon de hiervoor beschreven drang en de eveneens beschreven omstandigheden heeft ervaren en of zij daar weerstand aan kon bieden. (…) [D]e persoonlijkheid is (…) relevant voor de beantwoording van de vraag of van verdachte redelijkerwijs kon worden gevergd dat zij weerstand bood aan de dreiging. (…) Al met al is de rechtbank van oordeel dat in deze omstandigheden van een persoon als verdachte niet gevraagd kon worden om niet te (blijven) meewerken (…). Dat oordeel is gegrond op de combinatie van haar ontwikkelingsstoornis (en dus haar ‘eigenlijke’ leeftijd), de rol van haar moeder en tegelijk haar afhankelijkheid van haar.”259 [cursiveringen JS]

Dat een eventuele stoornis veelal door feitenrechters wordt betrokken in het redelijk te vergen weerstandsvermogen, blijkt evenwel net zo goed uit de overwegingen die leiden tot een verwerping van psychische overmacht. In negentien van de 31 geselecteerde zaken vond de rechter de aanwezigheid en/of invloed van een stoornis weliswaar aannemelijk, maar kon daardoor niet worden gezegd dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand meer kon en/of behoefde te bieden of dat hij niet anders had kunnen handelen. De verdachte bij wie bijvoorbeeld een psychische kwetsbaarheid vanwege een borderline persoonlijkheidsstructuur werd geconstateerd, kon daardoor niet worden verontschuldigd nu de omschreven persoonlijkheid van verdachte en de invloed daarvan op haar “onvoldoende [is] om te stellen dat sprake was van een van buiten komende druk waaraan zij geen weerstand kon bieden.”260 Over de verdachte die onder invloed van verscheidene psychiatrisch erkende stoornissen haar taxichauffeur had mishandeld, werd geoordeeld dat niet aannemelijk was geworden dat zij redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoren te bieden nu “niet [is] gebleken dat die

258 Rb Rotterdam 18 mei 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6012; Rb. Zeeland-West-Brabant 1 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4434; Rb. Amsterdam 11 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2020:6425.

259 Rb. Zeeland-West-Brabant 1 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4434.

260 Rb. Zeeland-West-Brabant 1 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4437.

stoornissen van dien aard zijn dat zij in de gegeven omstandigheden niet anders kon dan op de taxichauffeur in te steken”.261 De stoornis als onderdeel van de persoonlijkheid van de verdachte als factor voor de redelijkerwijs te vergen weerstand, volgt eveneens uit de overweging dat “een persoonlijkheidsonderzoek (…) duidelijkheid [zou] kunnen bieden indien de rechtbank vragen zou hebben over de weerstand die van de verdachte kon en mocht worden verwacht. Bijvoorbeeld wanneer de rechtbank vragen zou hebben over de beïnvloedbaarheid van de verdachte en zijn (gebrek aan) weerbaarheid.”262 [cursiveringen JS]

Tweemaal vond de rechter dat niet kon worden gezegd dat de verdachte geen weerstand kon en behoefde te bieden, omdat de aanwezigheid van een stoornis niet aannemelijk was geworden. Volgens het Hof Arnhem-Leeuwarden was het onaannemelijk dat ‘de Coronaspuger’ psychotisch was toen hij twee agenten bespuugde onder de begeleidende woorden “Ik heb Corona”. Het psychotische toestandsbeeld zou enkel moeten blijken uit de eigen visie van zijn raadsman en werd bovendien weerlegd door verslaglegging van de GGD-arts.263 In een andere casus bleek uit de gegeven omstandigheden onvoldoende dat verdachte leed aan het ‘battered woman syndrome’ en handelde onder invloed van een zodanige drang dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.264 Het beroep op psychische overmacht van beide verdachten werd op basis van deze redenering verworpen. A contrario betekent dit dat als de stoornissen wél aannemelijk waren bevonden, zij betrokken hadden kunnen worden bij het redelijk te vergen weerstandsvermogen.

In elf uitspraken benoemde de rechter de wilsvrijheid of keuzevrijheid in de beoordeling van psychische overmacht. In zeven daarvan werd die vrijheid ook concreet aangehaald als argument voor verwerping dan wel aanvaarding van het beroep. De Rechtbank Gelderland overwoog dat een door wanen geleide verdachte “beschikte over een zekere mate van vrije gedragskeuze en hiervan ook gebruik maakte”.265 Dat maakte in die zaak dat verdachte geen geslaagd beroep op psychische overmacht toekwam. In een eerder aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd het beroep op psychische overmacht aanvaard omdat – mede ten gevolge van een stoornis – de “daadwerkelijke wilsvrijheid” was beperkt.266 Omgekeerd zag de Haagse rechtbank in een andere zaak juist “geen aanwijzingen dat de wilsvrijheid van de verdachte zo zou zijn aangetast dat zijn extreem gewelddadig handelen verontschuldigbaar zou zijn.”267 Ook de hechtingsproblematiek en verstandelijke beperking van een andere verdachte veroorzaakten nog niet een “dermate ernstige drang of druk dat de wilsvrijheid van verdachte zodanig was aangetast dat haar (…) handelen niet strafbaar zou zijn.”268

Zes uitspraken sloten de stoornis uit als factor voor de beoordeling van psychische overmacht.269 Beargumenteerd werd dat een stoornis geen van buiten komende drang is, maar een innerlijke oorzaak van delinquent gedrag. Zodoende kan een stoornis op zichzelf geen

261 Rb. Rotterdam 12 mei 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4254.

262 Rb. Rotterdam 15 oktober 2020, ECLI:NLRBROT:2020:10670.

263 Hof Arnhem-Leeuwarden 29 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4122.

264 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:621.

265 Rb. Gelderland 17 september 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4989.

266 Rb. Zeeland-West-Brabant 1 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4434.

267 Rb. Den Haag 3 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12282.

268 Rb. Zeeland-West-Brabant 22 februari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:843.

psychische overmacht veroorzaken. Twee verschillende rechterlijke instanties overwogen op bijna identieke wijze dat de psychotische (waan)stoornis onder invloed waarvan de verdachte had gehandeld geen van buiten komende drang constitueerde. “Integendeel, dit vormt eerder een van binnen komende drang”, aldus de Rechtbank Den Haag.270 Het Hof Amsterdam overwoog nadrukkelijk dat de verdachte weliswaar onder invloed van zijn (waan)stoornis had gehandeld, maar dat een stoornis geen van buiten komende drang is en dat daarom het beroep op psychische overmacht werd verworpen.271

3.3.3 Evaluatie

Geconcludeerd kan worden dat de stoornis als onderdeel van de persoonlijkheid van de verdachte vrijwel steevast wordt betrokken bij het redelijk te vergen weerstandsvermogen, zowel in geval van aanvaarding als van verwerping van een beroep op psychische overmacht.

Zowel psychopathologie als andere psychische kwetsbaarheden worden daarin door feitenrechters meegenomen. Dit beeld sluit goed aan bij de interpretatie van het Piranha II-arrest zoals in paragraaf 3.2.2 is weergegeven. Evengoed blijkt dat de stoornis een factor kan zijn in de beoordeling van het redelijke weerstandsvermogen, maar niet de factor. Dit volgt uit de verwerping van beroepen waarin de stoornis de enige dan wel doorslaggevende bron van drang was. Omdat de stoornis geen van buiten komende drang vormt, kan deze als zodanig niet tot psychische overmacht leiden. Zou een stoornis wél als doorslaggevende factor tot psychische overmacht leiden, dan zou de facto daardoor de rol van de van buiten komende drang als verontschuldigende factor worden overgenomen.272 Verder valt op dat feitenrechters meer dan eens expliciet de mate van wilsvrijheid/keuzevrijheid van de verdachte noemen als beoordelingsfactor. Dit doet denken aan het volitieve element van de toetsingscriteria voor ontoerekeningsvatbaarheid.273 Met De Rade ben ik het tevens eens dat de combinatie van wilsvrijheid en de redelijkheidstoets ook sterk doet denken aan de criteria van de door Beukers voorgestelde ‘competentietoetsing’.274

Het beeld dat ontstaat uit deze weergave van de meest recente feitenrechtspraak met betrekking tot de rol van de stoornis in de psychische overmacht, komt – zoals verwacht – geheel overeen met het beeld dat eerder in het onderzoek van De Rade naar voren kwam.275