• No results found

Op 6 juli 2020 sprak ik met Pauline Kintz, educator en hoofd van het subteam Publiek binnen de afdeling Publiek en Educatie bij het Rijksmuseum. Ze legt uit dat ze samen met haar collega’s verantwoordelijk is voor de vertaling van de kennis van de conservatoren over kunst en geschiedenis naar een zo breed mogelijk publiek. De afdeling is niet betrokken bij het aankoopbeleid of de inrichting van de vaste opstelling, maar is verantwoordelijk voor het geven van informatie en inspiratie aan bezoekers. Bij tijdelijke tentoonstellingen is ze wel betrokken bij het concept en de inrichting. Het voorbereiden van zo’n tentoonstelling duurt ongeveer twee jaar. Ik vraag haar wat haar idee is over de representatie van de zeventiende eeuw in het Rijksmuseum en met welk beeld een bezoeker naar huis zal gaan.

‘Elke bezoeker is uniek, dus wat elke bezoeker mee naar huis neemt valt niet in een overkoepelend beeld te vatten. Zoveel mensen er binnenkomen, zoveel indrukken gaan er ook naar buiten. Bovendien komt iedereen wat anders halen. De opdracht van Publiek & Educatie is, in principe al die verschillende mensen te bereiken en te raken. Daarom gebruiken we een veelheid aan vormen en middelen en proberen we ook in de inhoud van de verhalen zoveel mogelijk kanten te laten zien. Onderdeel daarvan is ook het koloniale verleden van

Nederland, dat wordt belicht in de multimedia tour, bij objecten die door de hele vaste opstelling heen daar relevante verhalen over kunnen vertellen. Bezoekers komen ook met verschillende doelen; sommigen voor de kunst, anderen voor de geschiedenis, families voor een leuke dag, en alles wat er tussenin ligt.’

Pauline vertelt dat de Eregalerij bijvoorbeeld echt gericht is op zeventiende-eeuwse schilderkunst en niet per se op geschiedenis. Slavernij wordt hier dan ook niet aangehaald op de bordjes, maar wel tijdens de multimediatour of een rondleiding. In de overige zalen van de zeventiende eeuw, vertelt ze, zijn de objecten per zaal in een historische context gezet, en wordt er ook via de teksten meer context gegeven. Er wordt verteld over Batavia en er zijn links naar verschillende Aziatische landen. Er zijn schilderijen met VOC-beambten, lokale bevolking en schilderijen van plantages te zien. Op die manier wordt het verhaal door de hele collectie verweven en verteld.

‘Volgend jaar volgt er een tentoonstelling specifiek over het thema slavernij. Deze tentoonstelling is uiteraard tijdelijk, maar tegelijkertijd gaan we ook een interventie doen met extra teksten in de vaste tentoonstelling. Deze teksten zullen ingaan op het slavernijverleden en vertellen alternatieve verhalen bij de al bestaande collectie. Bij een schilderij waarop

37 speculaas voorkomt bijvoorbeeld, wordt er een bordje toegevoegd met een extra verhaal; waar kwamen die kruiden vandaan? Deze extra informatie met alternatieve verhalen vormen een concept dat we voort gaan zetten.’

Op de vraag of haar afdeling zich vergelijkt met andere musea, antwoordt ze dat ze altijd in contact zijn met collega’s in het binnen- en buitenland om zich te laten inspireren: ‘Zo gaan we op bezoek musea in de VS die gericht zijn op kolonialisme, om inspiratie op te doen voor ons eigen museum. Je kunt leren van hun aanpak en van het verhaal dat wordt verteld. Dat dwingt je ook om te kijken naar je eigen huis: is onze collectie actueel en voor wie is het bedoeld? Hoe wordt er met bestaande objecten omgegaan, welk verhaal vertellen we ermee? Tekstbordjes worden daarom continu aangepast, onder andere door kritisch te kijken naar de terminologie die in het verleden is gebruikt voor het beschrijven of benoemen van schilderijen. Op basis van nieuwe inzichten hebben we bijvoorbeeld titels van schilderijen aangepast.

Dat is natuurlijk een goede brug naar de term ‘de gouden eeuw’, die door het

Amsterdam Museum uit het vocabulaire werd gehaald. Ik vraag Pauline hoe hier binnen het Rijksmuseum op werd gereageerd. ‘Alle ontwikkelingen worden door ons gezien en

besproken. De vraag is dan: wat kunnen en willen wij ermee doen? Elk museum heeft een eigen opdracht en rol. Wij hebben ervoor gekozen om de beslissing niet over te nemen. Dat maakt niet dat de beslissing van het Amsterdam Museum niet legitiem was. We zoeken

allemaal naar manieren om in gesprek te gaan over dit onderwerp. Ik denk juist dat het bewust blijven omgaan met de term ‘gouden eeuw’ meer kansen biedt om in discussie te blijven. We gaan mee in de bewustwording en vinden dat de term niet meer gedachteloos en

overkoepelend gebruikt mag worden. Het was een gouden eeuw voor de schilderkunst, maar het is duidelijk dat de eeuw als zodanig niet voor iedereen een gouden randje had.’

Als Pauline het voor het zeggen had, dan zou ze ‘andere mensen hun verhalen laten vertellen. Een podium geven aan het publiek. Ik zou graag zien dat er niet alleen door conservatoren of educatoren een collectie wordt opgesteld maar dat mensen vanuit andere disciplines en mensen met andere ervaringen en/of een andere afkomst, een bijdrage leveren. Dan zou ik zeggen: laat het maar zien, vertel maar. Zulke verhalen zijn erg bruikbaar en deze veelvormigheid zou ik willen benadrukken.’

38