• No results found

DE RESIDENTIE TIMOR \)

In document REGELING VAN HET RECHTSWEZEN (pagina 121-194)

HOOFDSTUK I.

V a n de r e g t e r l i j k e o r g a n i s a t i e e n h e t b e l e i d d e r j u s t i t i e .

TITEL I.

Algemeene bepalingen.

Art. 1. 2 Voor zoover de regtsbedeeling niet, krachtens de met hen ge-sloten kontracten is overgelaten aan de hoofden en vorsten der verschillende staten en rijken, gelegen binnen de residentie Timor, is de uitoefening der regterlijke 'magt in dat gewest, onverminderd de regstmagt van den mili-tairen regter, die bij het reglement op het regtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden aan den raad van Justitie te Makasser en die bij het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Jndie aan het hoog-geregtshof van Neder landsch-Indie toe-gekend , opgedragen aan :

de magistraten, den landraad,

het residentie-geregt. (Cel. 1.)

Art. 2. De toepasselijkheid van het Ie, het 5e, het 6e en het 7e hoofdstuk van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsah-Indie blijft gehandhaafd, met dien verstande:

1°. dat onder de arbitrale vonnissen, vermeld in art. 163 no. 2 van dat reglement, ook begrepen zijn die, gewezen in de residentie Timor;

2°. dat ook de in het 5e hoofdstuk van dat reglement vermelde voorschriften aangaande het middel van cassatie toepasselijk zijn op de in het eerste en tevens in het hoogste ressort door den landraad gewezen vonnissen in burgerlijke zaken en in zaken van overtreding. (Cel. 2.)

TITEL. II.

Van de magistraten.

Art. 3. De magistraten, ieder in zijn ressort, nemen kennis van alle

' ) Zie Circulaire B B no. 3S08 en Stbd. 1882 no. 8 2 , hiervoren bladz. 94.

21 Zie Stbd. 1882 no. 34.

klagten, ingebragt tegen inlanders en met dezen gelijkgestelden ter zake van overtredingen, waarop geen zwaardere straf is gesteld dan eene geld-boete van ƒ 1 0 0 , tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon. van ten hoogste drie maanden of gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, met of zonder verbeurdverklaring. (Cel. 10.)

Art. 4. De magistraten nemen mede, ieder in zijn ressort, kennis van alle burgerlijke regtsvorderingen, ingesteld tegen inlanders en met dezen gelijk-gestelden, wanneer het onderwerp van het geschil eene waarde heeft van niet meer dan ƒ 50. (Cel. 10.)

Art. 5. De uitspraken in de zaken bedoeld bij de beide voorgaande arti-kelen, zijn aan geenerhande voorziening onderhevig. (Cel. 10.)

Art. 6. Bij de uitoefening van de regtsmagt der magistraten is te Koepang de inlandsche officier van justitie tegenwoordig ; elders een of twee hoofden, daartoe door den resident aangewezen. (Cel. 12.)

Art. 7. De magistratuur wordt uitgeoefend, te Koepang door den secre-taris der residentie, elders door de gezagvoerende ambtenaren, waaronder zoowel de gezaghebbers en de met het gezag in eenige afdeeling belaste kon-troleurs, als de posthouders, gevestigd in de staten en rijken, waarover het regtstreeksch bestuur is gelaten aan de hoofden en vorsten, moet worden begrepen. (Cel. 9.)

Art. 8. De resident wijst de ambtenaren aan, die, bij afwezigheid, belet of ontstentenis van de magistraten, bevoegd zijn de aan dezen toegekende regtsmagt uit te oefenen.

Hij kan ook in zoodanig geval de uitoefening der magistratuur op zich nemen. (Cel. 18.)

TITEL III.

Van den landraad.

Art. 9. Op de hoofdplaats is een landraad gevestigd. (Cel. 14.)

Art. 10. De resident is bevoegd om, wanneer daarvoor gewigtige redenen bestaan, den landraad te doen vergaderen buiten de hoofdplaats. (Cel. 15.)

Art. 11. De landraad houdt wekelijks zitting op eenen bepaalden dag, doch kan buitendien zoo dikwijls belegd worden, als de dienst der justitie vereischt. (Cel. 16.)

Art. 12. De landraad bestaat uit vier of meer leden, daartoe door den Gouverneur-Generaal uit de voornaamste en bekwaamste inlanders benoemd, voorgezeten door den resident en bijgestaan door den kommies op het

resi-dentie-kantoor of eenen anderen daartoe door den resident aangewezen amb-tenaar als griffier. (Cel. 17.)

Art. 13. Tot het wettiglijk houden van den landraad wordt vereischt de tegenwoordigheid van den resident en ten minste twee leden van den inland-schen officier van justitie en van den griffier, zoomede, wanneer de beklaagde of de gedaagde de mohamedaansche godsdienst belijdt, van den panghoeloe of van°den priester, die dezen vervangt, en anders van een tot den land-aard van den beklaagde of gedaagde behoorend hoofd of, bij ontstentenis van een zoodanig, van een ander tot dien landaard behoorend, daartoe dooi-den residooi-dent aan te wijzen geschikt persoon als adviserend lid. (Cel. 18.)

Art. 14. Ingeval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den resident, treedt de secretaris der residentie op als voorzitter van den landraad. (Cel. 20.) Art, 15. Behoudens de regtsbevoegdheid, bij het reglement tot regeling van het regtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden aan

den raad van justitie te Makasser en bij dit reglement aan het residentie geregt en de magistraten toegekend, en de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 November 1866 no. 73 (Indisch Staatsblad 1867 no 10) , en met inachtneming van het voorschrift van art. 6 van het reglement op de reoierliike organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indie, neemt de landraad in eersten aanleg kennis:

1°. van alle burgerlijke regtsvorderingen, ingesteld tegen inlanders of met dezen gelijkgestelde personen;

29. van alle misdrijven, begaan door inlanders of met dezen gelijkgestelde personen ;

3°. van alle overtredingen van reglementen van policie en van plaatselijke keuren, alsmede van wettelijke bepalingen van algemeenen aard, begaan door inlanders of met dezen gelijkgestelde personen. (Cel. 21.)

Art. 16. Van de uitspraken van den landraad wordt hooger beroep aan den raad van justitie te Makasser toegelaten :

1°. in de zaken, vermeld bij het lstc nummer van het voorgaand artikel, wanneer de vordering loopt over eene som of waarde van meer dan /' 500.

2°. in de zaken vermeld bij het 3de nummer van het voorgaand artikel, wanneer het hoogste bedrag der op de overtreding gestelde boete meer dan ƒ500 beloopt, of indien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zonder eenige geldboete, eene andere zwaardere straf of wel verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding is gesteld. (Cel. 22.)

Art. 17. Alle vonnissen in zaken van misdrijf, door den landraad gewe-zen , zijn, wanneer zij geen vrijspraak inhouden, onderworpen aan de revisie van den raad van justitie te Makassei". (Cel. 23.)

Art. 18. Het regtsgebied van den landraad strekt zich uit over de geheele residentie. (Cel. 24.)

TITEL IV.

Van het residentiegeregt.

Art. 19. De resident of diens bij art. 14 aangewezen vervanger, bijgestaan door den griffier van den landraad, oordeelt in eersten aanleg, behoudens de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 November 1866 no. 73 (Indisch Staatsblad 1867 no. 10),

1°. over alle burgerlijke regtsvorderingen, welke de som of waarde van ƒ500 niet te boven gaan, ingesteld tegen europeanen of met dezen gelijkge-stelde personen, en tegen inlanders of met dezen gelijkgegelijkge-stelde personen, wanneer deze, voor zooverre de zaak in geschil betreft, krachtens wet-telijke voorschriften of tengevolge van overeenkomst aan de voor euro-peanen vastgestelde wettelijke bepalingen zijn onderworpen.

2°. over alle klagten, ingebragt tegen europeanen of met dezen gelijkgestel-de personen, betrekkelijk overtredingen van reglementen van policie en van plaatselijke keuren, gelijk mede van de wettelijke verordeningen op het stuk van 's lands middelen en pachten en alle andere algemeene ver-ordeningen, wanneei op de overtreding geen zwaardere of andere straf is gesteld, dan gevangenis van drie maanden en eene geldboete van ƒ 5 0 0 , gezamenlijk of afzonderlijk, met of zonder verbeurdverklaring van bijzon-dere voorwerpen, daarvan uitgezonderd overtredingen van ambtenaren van den burgerlijken stand, notarissen en andere ambtenaren, in de uit-oefening van hunne funktiën begaan. (Cel. 26. 28.)

Art. 20. De zaken in het voorgaand artikel worden afgedaan op daartoe in de hoofdplaats der residentie te houden zittingen. tenzij de Gouverneur-Generaal er in toestemme dat tot dat einde op meerdere plaatsen zitting worde gehouden.

Het geregt houdt ten minste éénmaal 'smaands op eenen bepaalden dag zitting. (Cel. 25.)

Art. 21. De funktiën van het openbaar ministerie bij het in dezen titel bedoeld geregt worden uitgeoefend door den magistraat te Koepang of diens wettigen vervanger. (Cel. 30.)

Art. 22. Van de vonnissen, gewezen in de zaken, bedoeld in art. 19. van dit reglement, valt hooger beroep aan den Raad van Justitie te Makasser:

in die , vermeld onder no. 1, wanneer de gedane vordering meer bedraagt dan ƒ 7 5 ;

in' die, vermeld onder no. 2 , wanneer het hoogste bedrag der tegen de overtreding bedreigde geldboete meer dan / 50 beloopt, of' indien, hetzij met, hetzij zonder geldboete, eene andere zwaardere straf of wel verbeurd-verklaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding is gesteld. (Cel. 29.)

Art. 23. Het regtsgebied van het residentie-geregt strekt zich uit over de geheele residentie. (Cel. 32.)

Slotbepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 24. De leden van den landraad, de inlandsche officier van justitie en diens adjunkten leggen, alvorens hunne bediening te aanvaarden, in handen van den resident af den volgenden eed:

De leden :

»Ik beloof en zweer geene giften of geschenken te zullen aannemen van eenig persoon, die voor den landraad in eenige zaak betrokken is of daar-bij eenige zaak uitstaande heeft; dat ik als lid van den landraad met ijver, naar mijn beste kennis en weten , zàl werkzaam zijn, zonder van mijne

ver-pligtingen om lief of leed. vriendschap of vijandschap, gunst of ongunst af te wijken ; en dat ik steeds, gelijk een vroom en eerlijk regter betaamt, zal regt spreken."

De inlandsche officier van justitie en zijne adjunkten:

»Ik beloof en zweer, dat ik de mij opgedragen bediening met ijver, eer-lijkheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen; dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen van eenig persoon , van wien ik weet of vermoed, dat hij eenige zaak heeft of zal krijgen, in welke mijne ambtsverrigtingen zouden kunnen te pas komen; en dat ik mij bij de uitoefening mijner bediening in alles zal gedragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen en de krachtens deze aan mij gegeven instruktiën en bevelen." (Cel. 60.)

Art. 25. De personen, welke krachtens art. 13 van dit reglement geroepen worden de zittingen van den landraad als adviseurs bij te wonen, leggen in handen van den president den eed af, voorgeschreven bij art. 8 van het re-glement op de regterlijke organisatie en het beleid der justititie in

Neder-landsch-Indie. (Cel. 61.)

Art. 26. Alle verdere verpligtingen der in dit hoofdstuk vermelde regter-lijke autoriteiten en van de aan dezen toegevoegde of ondergeschikte ambtena-ren worden vastgesteld bij de volgende hoofdstukken van dit reglement. (Cel. 62.)

HOOFDSTUK II.

V a n d e r e g t s p l e g i n g i n b u r g e r l i j k e z a k e n .

TITEL I.

Van de regtspleging in burgerlijke zaken voor de magistraten.

Art. 27. De magistraten houden ten minste éénmaal 's weeks, op eenen

vastgestelden dag, ter plaatse, waar zij gevestigd zijn, zitting tot afdoe-ning der burgerlijke zaken, waarvan de kennisname hun bij het vorig hoofdstuk is opgedragen. (Cel. 63.)

Art. 28. De eischer doet zijne vordering mondeling of schriftelijk ter teregt-zitting.

Hij legt daarbij over alle zoodanige bescheiden als hij dienstig acht. (Cel. 64.) Art. 29. Wanneer de verweerder niet tegenwoordig is, gelast de magis-traat partijen, voor zooveel den verweerder betreft door middel van zijn hoofd of een policiebeambte, om met hare getuigen op den bepaalden dag voor het geregt te verschijnen. (Cel. 65.)

Art. 30. Wanneer alsdan de eischer niet verschijnt, wordt de zaak gehou-den voor vervallen, behougehou-dens het regt van gehou-den eischer, om zijne vordering opnieuw voor te brengen.

Wanneer de verweerder, behoorlijk opgeroepen zijnde, ten bepaalden dage afwezig blijft, en er van geene wettige reden van verhindering blijkt, wordt de vordering aan den eischer toegewezen, ten ware zij bevonden wordt onregtmatig of ongegrond te zijn, in welk geval zij wordt ontzegd.

Wanneer ten bepaalden dage partijen verschenen zijn, worden zij, bene-vens de getuigen, indien zij die hebben voorgebragt, gehoord en wordt daarna uitspraak gedaan.

Partijen kunnen zich door een óf mondeling ter teregtzitting, of schrif-telijk gestelden gemagtigde doen vertegenwoordigen.

Indien een getuige niet vrijwillig verschijnt, beveelt de magistraat diens oproeping en kan deze wijders gelasten, dat hij, bij niet vrijwillige ver-schijning , door de openbare magt ter teregtzitting worde gebracht, ten einde aan zijne verpligting te voldoen. (Cel. 66. 67 al. 1.)

Art. 31. De artikelen 6 5 , 66, 67, 6 8 , 69, 70 en 73 van dit reglement zijn op het getuigenverhoor toepasselijk. (Cel. 67. al. 2.)

Art. 32. Bij de uitspraak wordt het bedrag bepaald der vergoeding, volgens door het gouvernement vastgesteld tarief door den succumbant ver-schuldigd aan de voorgebragte getuigen. (Cel. 68.)

Art. 33. Alvorens eene beslissing te nemen, zijn de magistraten ver-pligt, die te Koepang om den inlandschen officier van justitie, die elders om het hoofd of de hoofden, daartoe krachtens art. 6 van dit reglement aangewezen, te raadplegen. (Cel. 69.)

Art. 34. Van al het verhandelde bij de in dit hoofdstuk vermelde gereg-ten, bepaaldelijk ook van de door den inlandschen officier van justitie of de hoofden geuite gevoelens en van de gedane uitspraken, wordt door de magistraten aanteekening gehouden in een register, waarvan maandelijks, voor zoover de in dat tijdsverloop behandelde zaken betreft, een afschrift wordt gezonden aan den president van den landraad.

Deze is bevoegd, om op de behandeling der zaken zoodanige bemerkingen aan den betrokken magistraat te maken, als hij nuttig en noodig zal oordeelen.

Hij houdt van zijne bemerkingen aanteekening op bet hem toegezonden afschrift van het register.

Het hoog-geregtshof is bevoegd om zich dit afschrift ten allen tijde te doen voorleggen. (Cel. 70. Stbd. 1886 no. 214.)

Art. 35. De vonnissen zijn dadelijk uitvoerbaar. (Cel. 72.)

Art. 36. De magistraten dragen de uitvoering op aan het hoofd van den veroordeelden peosoon of andere hun ondergeschikte beambten. (Cel. 73.)

Art. 37. Hij die, ingevolge het voorgaand artikel, met de ten uitvoer-legging is belast, maant den veroordeelde vooral aan, om binnen de eerst-volgende acht dagen aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling te voldoen,

Indien hij na verloop van den termijn niet heeft voldaan, brengt de met de tenuitvoerlegging belaste persoon zulks ter kennisse van den betrokken magistraat, die ten ware hij reden vindt om eenig uitstel te verleenen, gelast dat zooveel roerende goederen van den veroordeelde worden in beslag genomen, als vermoedelijk noodig is om de uitvoering van het vonnis te

verzekeren. (Cel. 74.)

Art. 38. De beslagneming geschiedt in tegenwoordigheid van twee getui-gen, en, zoo mogelijk, in het bijzijn van den veroordeelde, door den met de tenuitvoerlegging belasten beambte. (Cel. 75.)

Art. 39. Indien binnen twee dagen na de inbeslagneming nog niet aan het vonnis is voldaan, worden de in beslag genomen goederen, tot het beloop van de uitgesproken veroordeeling, in tegenwoordigheid van twee getuigen, in het openbaar, om gereed geld, aan den meestbiedende verkocht.

De veroordeelde is bevoegd om de orde aan te wijzen, naar welke de in beslag genomen goederen zullen worden verkocht.

Zoodra de opbrengst der verkochte goederen zooveel bedraagt als de som, waarvoor de tenuitvoerlegging geschiedt, en de op den verkoop vallende kosten, wordt niet met den verkoop der overige in beslag genomen goe-deren voortgegaan.

Deze worden onmiddellijk aaa den veroordeelde teruggegeven. (Cel. 76.) Art. 40. De inbeslagneming mag zich niet uitstrekken tot het vee dat, en de gereedschappen welke volstrekt benoodigd zijn tot de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde. (Cel. 77.)

Art. 41. De met de tenuitvoerlegging belaste beambte geeft onmiddellijk na den afloop daarvan kennis aan den magistraat, op wiens last hij heeft gehandeld. (Cel. 78.)

Art. 42. Behoudens in de art. 32 bedoelde vergoeding aan de getuigen, geschiedt de regtsbedeeling, in dezen titel bedoeld, kosteloos. (Cel. 79.)

TITEL I.

Van de regtspleging in burgerlijke zaken bij den landraad.

Afdeeling I.

Van de behandeling der zaken op de teregtzitting.

Art. 43. Burgerlijke vorderingen, beboorende tot de bevoegdheid van den landraad, worden bij verzoekschrift, door den eischer of door diens over-eenkomstig het voorschrift van art. 47 gemagtigde onderteekend, ingediend aan den president van den landraad. (Cel. 83.)_

Art. 44. Wanneer de eischer niet kan schrijven, noch zijnen naam tee-kenen, kan hij zijne vordering mondeling voordragen aan den president van den landraad, die daarvan aanteekening houdt of doet houden.

"Wanneer de eischer niet binnen het ressort van de hoofdplaats Koepang woonachtig is of verblijf houdt, kan de mondelinge voordragt ook geschie-den bij geschie-den naastbij wonengeschie-den magistraat, die zijne van de voordragt gedane aanteekening binnen 24 uren, nadat de vordering bij hem is gedaan, opzendt aan den president van den landraad, die daarmede verder handelt, alsof de vordering bij hem ware ingebragt. (Cel. 84-)

Art. 45. De president doet de gedane vordering, nadat die door den griffier op een daarvoor bestemd register is ingeschreven, in afschrift toe-komen aan den verweerder, met aanzegging om daarop binnen eenen be-paalden termijn te antwoorden.

Die termijn wordt geregeld naar mate van den afstand en mag in geen geval korter dan acht dagen worden gesteld. (Cel. 85.)

Art. 46. Het antwoord van den verweerder ingekomen, of de daartoe gestelde termijn verstreken zijnde, bepaalt de president den dag, waarop de zaak voor den landraad zal dienen, en doet dien aan partijen aanzeggen, met last om zich te doen vergezellen van de getuigen, die zij wenschen te doen hooren, eu de schriftelijke bewijsstukken mede te brengen, waarvan zij zich mogten willen bedienen.

Van de in dit artikel bedoelde beschikkingen wordt aanteekening gehou-den op het register en op de minuut der vordering. (Cel. 86.)

Art. 47. Partijen kunnen zich, des verkiezende, doen bijstaan of verte-genwoordigen door gemagtigden, tot dat einde van eene bijzonder schrifte-lijke magtiging voorzien, ten ware de lastgever in persoon tegenwoordig mögt zijn. (Cel. 87.)

Art. 48. Wanneer de eischer, behoorlijk opgeroepen zijnde, niet ten be-paalden dage voor den landraad verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden en de eischer veroordeeld in de kosten, behoudens het regt om zijne vordering op nieuw voor te brengen. (Cel. 88.)

Art. 49. Wanneer ten dage dienende de verweerder, behoorlijk opgeroe-pen zijnde, niet verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch toegewezen, ten ware het den landraad mögt blijken, dat hij is onregtmatig of ongegrond.

Ingeval van toewijzing van den eisch, wordt het vonnis van den land-raad , op last van den president, door een daartoe bevoegd beambte aan den veroordeelde aangezegd.

Van deze aanzegging en van den dag, waarop zij heeft plaats gehad, wordt door den griffier van den landraad aanteekening gehouden aan den voet van het vonnis. (Cel. 89.)

Art. 50. In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen voorzien, kan de landraad, alvorens eenige uitspraak te doen, gelasten, dat de niet ver-schenen partij ten tweedenmale zal worden opgeroepen tegen eenen naderen door den president op de teregtzitting aan de opgekomen partij bekend te maken regtdag. De landraad is daartoe zelfs verpligt, indien het blijkt of aannemelijk is, dat het wegblijven der niet opgekomen partij aan wettige beletselen is toe te schrijven. (Cel. 90.)

Art. 51. Wanneer ten bepaalden dage partijen verschenen zijn, tracht de landraad, bij monde van den president, haar tot vergelijk te brengen.

Indien zoodanig vergelijk tot stand komt, wordt daarvan, staande de teregtzitting, eene akte opgemaakt, waarbij partijen veroordeeld worden tot nakoming der getroffen overeenkomst, en welke akte dezelfde kracht heeft, en op dezelfde wijze ten uitvoer wordt gelegd, als een gewoon vonnis.

Van een zoodanig gewijsde wordt geen hooger beroep toegelaten.

Wanneer, bij de poging om partijen tot een vergelijk te brengen, de bemoeijenis van eenen tolk wordt vereischt, worden dienaangaande de voor-schriften van het volgend artikel nagekomen. (Cel. 91.)

Art. 52. Wanneer partijen verschenen, maar tot geen vergelijk te brengen zijn (hetgeen in het proces-verbaal der zitting moet vermeld worden), wor-den de door partijen overgelegde stukken voorgelezen en, wanneer eene der partijen de taal, waarin die stukken geschreven zijn, niet magtig is, door eenen tolk, door den president aan te wijzen, in de taal van die partij

Art. 52. Wanneer partijen verschenen, maar tot geen vergelijk te brengen zijn (hetgeen in het proces-verbaal der zitting moet vermeld worden), wor-den de door partijen overgelegde stukken voorgelezen en, wanneer eene der partijen de taal, waarin die stukken geschreven zijn, niet magtig is, door eenen tolk, door den president aan te wijzen, in de taal van die partij

In document REGELING VAN HET RECHTSWEZEN (pagina 121-194)