3. WALZER OVER DE INVLOED OP DE POLITIEK
3.3. Rent-seeking
Een concreet voorbeeld van deze onrechtvaardige samenleving zien we vandaag de dag wederom terug in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten heeft één procent van de bevolking twintig tot vijfentwintig procent van alle rijkdom in handen. De Verenigde Staten draagt niet langer haar democratische ideologie uit van ‘the land of equal opportunity’.48 Kinderen zijn afhankelijk van het inkomen van hun ouders om toegang te verkrijgen tot goed onderwijs. Het gemiddelde inkomen is gestagneerd in de afgelopen eeuw, dit ten opzichte van een economische groei die vooral ten voordele is van de elite.49 De Verenigde Staten is niet langer een samenleving van rechtvaardigheid maar een ‘rent-seeking society’, waarin mensen niet zozeer door hard te werken en hun talenten te ontplooien en in te zetten economische rente verkrijgen, maar door middel van het beïnvloeden van het politieke of sociale klimaat deze rente verkrijgen. Het klassieke voorbeeld, volgens Robert Schiller, is een landheer die op een dag een touw over zijn rivier spant en boten tol laat betalen om te mogen passeren.50 Hij rekent geld voor iets wat voorheen kosteloos was. Hij draagt niet bij aan een betere samenleving, de landheer verdient er alleen zelf geld aan. Dit is ‘rent-seeking’.51
‘Lobbyen’ is een voorbeeld van dergelijke rent-seeking in de politiek. Dit houdt in dat derde partijen de politieke besluitvorming beïnvloeden. Denk aan de bedrijven die politieke campagnes
48 Joseph E. Stiglitz, The Price of Inequality (London: Penguin Books, 2013), xliv.
49 Ibid., 3.
50 Robert Shiller, The Best, Brightest and Least Productive?, (Project Syndicate, 20 september, 2013),
http://www.project-syndicate.org/commentary/the-rent-seeking-problem-in-contemporary-finance-by-robert-j--shiller.
51 Ibid.
24 financieel steunen onder voorwaarde dat de politieke partij hun belangen later zal behartigen. Zo worden er bijvoorbeeld overheidsrestricties opgelegd aan bedrijven om concurrentie te verminderen en zo de consument meer te laten betalen. Deze vorm van rente is niet ten gunste van het algemeen belang in de samenleving, maar louter voor één selecte groep.
Het creëren van monopolies is niet ten gunste van de meerderheid en ondermijnt dus het democratisch systeem. De elite zal de ongelijkheid in stand houden met dergelijke praktijken om haar machtpositie te behouden. Het doorbreken van dit proces wordt alsmaar lastiger naarmate het machtproces zich voltrekt. Door de tirannie van de elite in alle rechtvaardigheidssferen is het lastig voor de minder vermogende burgers om een democratische tegenmacht te bieden. De politiek zal de belangen van de gewone burgers niet langer behartigen doordat private belangen van een kleine groep ook de politiek overheersen.
Wanneer er sprake is van een dergelijke gesegregeerde en ongelijke samenleving, staat het algemeen belang onder druk. De rijke elite, die door hun economisch bezit politieke invloed bezit, heeft geen publieke scholen, basiszorg of publieke economische groei nodig en zal daarom niet meegaan in de gedeelde waarden van de meerderheid van de bevolking. In een echte democratie zal de minderheid (de kleine rijke elite) zwichten onder de wil van de meerderheid (het gewone volk). Maar door de tirannie van de economische sfeer zal het distribueren van de sociale goederen niet langer volgens de gedeelde waarden van die meerderheid verlopen, maar zal het enkel leiden tot zelfverrijking. De rijke één procent zal ageren tegen een sterke overheid die onafhankelijk van de economische sfeer opereert en die zal ingrijpen op de privileges van de elite en die beroep doet op het vermogen van de één procent om dit te bewerkstelligen. Volgens econoom Joseph Stiglitz is dit proces niet eenvoudig te doorbreken, omdat het voor de elite van belang is om zwakke overheden aan te stellen die niet de autonomie van de politieke sfeer waarborgen, maar gevoelig zijn voor tirannie.52
52 Joseph E. Stiglitz, The Price of Inequality (London: Penguin Books, 2013).
25 4. VOORBIJ WALZER
In het vorige hoofdstuk besprak ik het gevaar van economisch ongelijkheid in de politieke sfeer.
In dit hoofdstuk bespreek ik de invloed van economische ongelijkheid in andere sferen. Ook onderbouw ik verdere problemen betreffende economische ongelijkheid en vul ik de tekortkomingen in Walzers theorie aan. Ik ga in dit hoofdstuk de kritiek fundamenteler maken. Ik laat zien dat de publieke democratische besluitvorming niet enkel direct wordt beïnvloedt door de macht van het geld, maar dat ook de mens verder economiseert, de samenleving verder economiseert en dat ook de publieke sfeer doordrongen raakt van geld en de instrumentele rationaliteit van de markt. Wat de mens aangaat gebruik ik Karl Marx. Wat betreft de economisering van de samenleving gebruik ik Michael Sandel en de publieke sfeer analyseer ik aan de hand van Jürgen Habermas.
4.1. Het economisch subject
Sandel stelt dat we in een samenleving leven waarin nagenoeg alles te koop is.53 Een samenleving waarin bijna alles te koop is, is een samenleving die draait om één dominant goed.
Er heerst een tirannie van het geld. Waar het gevaar van de tirannie van het geld bij Walzer beperkt blijft tot de rechtvaardigheidssferen en waar hij louter pleit voor het functioneren volgens de interne logica van de verscheidene rechtvaardigheidssferen, en niet volgens de ene logica van de economische sfeer, is er tevens een ander, existentieel gevaar van de dominantie van het geld en de bijbehorende economische ongelijkheid, wanneer we leven in een samenleving waarin alles te koop is. Ik begin dit hoofdstuk met de marxistische kritiek over een samenleving waarin alles te koop is, over het tiranniserende karakter van geld in onze samenleving.
Marx stelt dat de macht van het geld het subject onderwerpt aan een monetair begrip en daarmee het subject reduceert tot een kwantitatief object.54 Het denken en handelen van de mens wordt
53 Michael J. Sandel, What Money Can’t Buy: The Moral Limits of Markets (New York: Farrar, Straus and Giroux, 2013), 3.
54 Karl Marx, Manuscripts de 1844 (1844), 49-50, 59-60.
26 bepaald door economische begrippen en zodoende wordt ons mensbeeld geëconomiseerd. We beschouwen de ander steeds meer als consument in een marktsamenleving.
Walzer stelt, zoals eerder besproken, dat de samenleving niet zou moeten streven naar absolute gelijkheid, omdat dit in strijd is met de verscheidenheid en vrijheid van de individuen. Marx stelt dat het reduceren van de mens tot economisch subject eveneens de vrijheid van de mens ondermijnt. Een economisch begrip van de mens is onderworpen aan de instrumentele rede.
Deze onderwerping zorgt voor een onvrijheid in denken en handelen. Om de vrijheid te waarborgen zou de autonomie van de economische sfeer gerespecteerd moeten worden. Niet louter ten behoeve van de rechtvaardigheid, zoals Walzer stelt, maar als bescherming van de autonomie van het menselijk zijn. De onbegrensde behoefte naar geld die in onze moderne marktsamenleving wordt gecreëerd, waarin alles te koop is, leidt tot een verval van de autonome mens. Als de economische sfeer dermate tiranniseert dat het al onze behoeftes kan verschaffen, leidt dit tot een onderwerping van de mens aan de economie, omdat de mens louter economisch zal gaan handelen.
Marx stelt dat elk individu tracht om de ander onder een vreemde macht te dwingen om daarin de bevrediging van zijn eigen zelfzuchtige behoefte te vinden. Deze behoefte kan alleen maar ontstaan wanneer de macht van het geld dermate groot is dat het geld, dat de eigenschap bezit alles te kunnen kopen, alle objecten kan toe-eigenen. Dat het geld met andere woorden zich buiten de economische sfeer treedt en het dominante goed in de gehele samenleving is. Dat de economische logica de hele samenleving en eveneens je mens-zijn tiranniseert. Op termijn bepaalt geld volgens Marx zelfs je identiteit:
Dat wat door middel van het geld tot mijn beschikking staat, wat ik kan betalen, dat wil zeggen wat het geld kopen kan, dat ben ik, de bezitter van het geld, zelf. Mijn macht is zo groot als de macht van het geld. De eigenschappen van het geld zijn — omdat ik er de bezitter van ben — mijn eigenschappen en vermogens. Wat ik ben en doen kan wordt dus geenszins bepaald door mijn individualiteit. Ik ben lelijk maar ik kan de mooiste vrouw kopen. Dus ben ik niet lelijk, want het effect van de lelijkheid, de afschrikkende werking ervan is door het geld teniet gedaan.55
55Karl Marx, Manuscripts de 1844 (1844), 60.
27 In een ongelijke en geëconomiseerde samenleving zou diegene met veel vermogen al zijn tekortkomingen teniet kunnen doen en zijn identiteit volledig ontlenen aan zijn bezit. Wat voor identiteit bezit diegene zonder dat vermogen? In een dergelijke samenleving zou de economische ongelijkheid, vooral voor de minder vermogenden, leiden tot een verval van de identiteit. De mate waarin je een mens kan zijn, zou afhankelijk zijn van de verdeling van geld in de samenleving. Een groot gevaar voor een westerse democratie waarin ieder mens in zijn essentie gelijk behoort te zijn. Walzer haalt socioloog Lee Rainwater aan die een dergelijk argument maakt: in hoeverre mensen zichzelf zien als volledig lid van de gemeenschap, als sociaal wezen, is afhankelijk van het bezit van geld. Het gebrek aan het bezit van geld leidt tot een zekere sociologische onterving.56 Economische ongelijkheid zou niet moeten leiden tot een dergelijke existentiële en maatschappelijke ontvreemding.
Geld wordt, wanneer het fungeert als tirannie, een bijna goddelijke macht.57 Daar waar mijn menselijke kwaliteiten tekortschieten kan geld die tekortkoming teniet doen. Dit idee van Marx gebruikt Walzer ook in zijn theorie. Neem als voorbeeld de corrupte regimes waarin het bezit van geld kan leiden tot politieke invloed. Diegene zonder politieke competenties, maar met het bezit van een groot vermogen, bekleedt de politieke macht. In een samenleving die steeds ongelijker wordt is dit erg problematisch. De tirannie is niet enkel economisch van aard, maar de economische ongelijkheden worden eveneens vertaald in politieke ongelijkheden, hetgeen dus een bedreiging vormt voor onze westerse democratie.
De marxistische analyse van de dominante rol van geld in onze samenleving onderbouwt Walzers claim dat het geld getemd moet worden. Zoals eerder benoemt zorgt de macht van het geld voor zelfzuchtige behoeftebevrediging. Door deze zelfzuchtige behoeftebevrediging komt economische ongelijkheid tot stand. De één wil verdienen aan de ander. Deze zelfzuchtige behoeftebevrediging wordt verklaard door de leidende rol van de instrumentele rationaliteit. De instrumentele rationaliteit uit zich in een mensbeeld als een wezen dat rijkdom nastreeft. Om dit te bereiken zal het louter handelen uit efficiëntie, in elke sfeer waarin hij handelt. De ander zal hij als middel gebruiken om zijn doel rijkdom na te streven. Met dit mensbeeld zal een zelfzuchtige uitbuiting van de ander een van de middelen zijn om efficiënt te handelen. Een
56 Michael Walzer, Spheres of Justice: A Defense of Pluralism and Equality (New York: Basic Books, 1983), 105.
57 Michael Walzer, Spheres of Justice: A Defense of Pluralism and Equality (New York: Basic Books, 1983), 14.
28 uitbuiting van de ander brengt per definitie ongelijkheid met zich mee. Dergelijk handelen is geen streven in onze westerse democratie en opnieuw is aangetoond dat het creëren en waarborgen van complexe gelijkheid een vereiste is voor een gezonde democratie.
4.2. What Money Can’t Buy
In hoeverre is dit mensbeeld van de mens die louter economisch handelt reëel in de huidige samenleving? Sandel stelt dat de economisering van onze samenleving en de mens wel degelijk aan de gang is.58 Hij onderbouwt Walzers problematisering van de dominantie van geld met concrete voorbeelden uit de samenleving. Sandel beweert dat we zijn verschoven van het hebben van een markteconomie, naar het zijn van een marktsamenleving.59 Economische ongelijkheid zal zich in steeds meer sferen settelen gezien de groeiende invloed van geld in onze samenleving.
De markteconomie heeft geen inherent moreel karakter en dit is ook geen vereiste van de markt.
De markt moet functioneren volgens diens autonome logica. Deze interne logica van de economische sfeer is gebaseerd op winst en omzet.
Door de tiranniserende tendens van de markt, moet de overheid een tegenmacht bieden. Het betreft het contoleren van de rechtvaardigheidssferen zodat het ten voordele is van het grootste gedeelte van de burgers. Maar de overheid kan haar functie als tegenmacht en controlerend orgaan niet meer behouden, omdat de vermogende elite een groeiende invloed krijgt in de politieke sfeer.60 Deze vermogende elite, die gebaat is bij een onbegrensde markt die zelfverrijking mogelijk maakt, zal de tegenmacht van binnenuit neutraliseren. Om de politieke sfeer te betreden gebruikt de elite het dominante goed dat ze zelf monopoliseert: geld. De elite zal de politieke macht die ze verkrijgen gebruiken om zo haar eigen organisaties en bedrijven te bevoordelen. De inkomsten zullen in haar eigen zakken verdwijnen in plaats van in de gehele samenleving. Zodoende wordt, zodra er een tirannie ontstaat, een vicieuze cirkel gevormd die
58 Michael J. Sandel, What Money Can’t Buy: The Moral Limits of Markets (New York: Farrar, Straus and Giroux, 2013).
59 Ibid., 10-11.
60 Noam Chomsky en Robert W. McChesney, Profit over People: Neoliberalism and the Global Order (New York:
Seven Stories Press, 2011), hoofdstuk II.
29 steeds moeilijker te doorbreken is. Economische macht leidt tot politieke macht en de politieke macht wordt gebruikt om de economische macht te versterken.61
4.3. De publieke sfeer
Om deze tirannie van het geld een tegenmacht te bieden zijn er duidelijk gedefinieerde gedeelde waarden nodig. Walzers notie van deze gedeelde waarden is een discutabel punt in zijn theorie.
Om de gedeelde waarden te definiëren is er een autonome publieke sfeer nodig. Alleen wanneer de publieke sfeer autonoom functioneert is het mogelijk om een tegenmacht te kunnen bieden tegen de tirannie van het geld, wat essentieel is in een democratie. Ik ga Walzers notie van gedeelde waarden problematiseren en tracht dit op te lossen met behulp van Habermas’ theorie van de publieke sfeer.
4.3.1. Gedeelde waarden
Walzer beperkt zich in zijn theorie tot de duidelijk gedefinieerde rechtvaardigheidssferen als de gezondheidszorg, het onderwijs en de politiek. Echter, in de democratie is een nog fundamentelere sfeer die geteisterd wordt door de tirannie van het geld: de publieke sfeer. In onze westerse samenleving hebben wij bepaalde gedeelde waarden waar onze samenleving op steunt, zo stelt Walzer. Dit begrip van de gedeelde waarden in de samenleving is een van de knelpunten in de theorie van Walzer, want hoe en waar worden deze gedeelde waarden gecreëerd? Walzer ontkent het bestaan van universele waarden waarop wij ons kunnen beroepen en die ons idee van de samenleving normatief vorm kunnen geven. Hij stelt dat de normatieve waarden zijn af te leiden uit de bestaande samenleving zelf. Wanneer men zich beroept op de moraliteit is dit geen beroep op een universele moraliteit, maar op die van de samenleving, op universeel lokaal niveau. De gedeelde waarden worden geconcretiseerd in de instituties en de goede burger dient zich hiertoe te conformeren met de eigen gecreëerde instituties. Toch mist deze opvatting binnen de democratie een zeker fundament. Hoe komen de instituties en dus de gedeelde waarden waarop het rechtvaardigheidsidee wordt gedefinieerd tot stand?
61Peter Hutchison, Kelly Nyks, Jared P. Scott, Noam Chomsky, Malcolm Francis, Michael McSweeney, C. Alan Canant en Rob Featherstone, Requiem for the American dream (2016).
30 In een democratische samenleving zijn deze gedeelde waarden een product van wat Habermas de
‘publieke sfeer’ noemt.62 Walzer is onduidelijk in zijn definiëring van een fundament van de gedeelde waarden. Habermas geeft een plausibeler fundament voor deze gedeelde waarden. De habermasiaanse publieke sfeer is geen duidelijk gearticuleerde rechtvaardigheidssfeer, zoals Walzer de andere rechtvaardigheidssferen beschrijft; het is geen sfeer met haar eigen sociale goederen die binnen de grenzen van de eigen sfeer moeten blijven. Het is de plek waar de (democratische) gedeelde waarden tot stand komen. In een vrije democratie is de publieke sfeer zowel de fundering van de samenleving als de vormgevende kracht van de samenleving. De publieke sfeer komt het zichtbaarst tot uiting in de politieke sfeer en in de media. In een rechtvaardig democratisch politiek stelsel zal er altijd een zekere representatie moeten zijn van de gedeelde waarden, die zijn geconstrueerd in de publieke sfeer. In deze publieke sfeer worden de gedeelde waarden bepaald die de interne logica en kenmerken van de rechtvaardigheidssferen definiëren. Hier wordt de samenleving gevormd en geuit die weer haar eigen concept van rechtvaardigheid vormt. Omdat de gedeelde waarden worden gedefinieerd binnen de publieke sfeer zijn deze waarden conform onze liberaal democratische besluitvorming.
4.3.2. Habermas over de kolonisatie van de leefwereld door het systeem
De autonomie van de publieke sfeer ligt onder druk door het gevaar van de tirannie van het geld.
Habermas definieert het niet als een tirannie van één dominerend goed, maar hij beschrijft het als een kolonisatie van de systeemwereld over de leefwereld. De leefwereld is de wereld waarin we leven; de symbolische reproductie van de samenleving; het geheel waarin rationaliteit tot uiting komt in de communicatie met de ander. Daar waar we onze gedeelde waarden van cultuur, moraliteit en wereldbeeld zowel openbaren als vormen.
Daartegenover staat het systeem, de materiële reproductie van de samenleving; een op zichzelf sturend geheel dat niet op grond van rationele communicatie uitgaat, maar op grond van een instrumentele rationaliteit. Walzer en Habermas zien beide het gevaar in van een tirannie van de economische of politieke sfeer. Habermas benoemt het gevaar van de dominantie van het systeem over de leefwereld en dus van de instrumentele rede, met geld als medium binnen de economie en macht als medium binnen de politiek, over de communicatieve en deliberatieve
62 J g ab a , Thomas Burger and Frederick G. Lawrence, The Structural Transformation of the Public Sphere:
An Inquiry into a Category of Bourgeois Society (Cambridge, MA: MIT Press, 1989).
31 kracht van argumenten. Terwijl Walzer stelt dat geld het dominante goed vormt, ziet Habermas de instrumentele rationaliteit in heel wat domeinen binnensijpelen en de communicatieve rationaliteit verdringen. Deze instrumentele rede treedt buiten de kaders van het systeem en beïnvloedt bijvoorbeeld de universiteiten en de zorg die volgens hun eigen logica zouden moeten functioneren. Zo gaat het op universiteiten vaak niet langer om de ideeën en argumenten binnen het academische onderwijs en onderzoek, maar louter om cijfers en aantallen publicaties.
Deze tirannie van het geld, oftewel de instrumentele logica van het systeem, wordt in toenemende mate dus ook dominant in de publieke sfeer. Dit zou zelfs betekenen dat economisering plaats zou vinden op de plek waar onze gedeelde waarden van de democratie worden gecreëerd. Dit bedreigt niet enkel de democratische besluitvorming zelf, maar ook het fundament van die democratie. Deze economisering in de publieke sfeer beschrijft Habermas als volgt:
The history of the big daily papers […] proves that the press itself became manipulable to the extent that it became commercialized. Ever since the marketing of the editorial section became interdependent with that of the advertising section, the press […] became an institution if certain participants in the public sphere in their capacity as private individuals; that is, it became the gate trough which privileged private interests invaded the public sphere.63
The history of the big daily papers […] proves that the press itself became manipulable to the extent that it became commercialized. Ever since the marketing of the editorial section became interdependent with that of the advertising section, the press […] became an institution if certain participants in the public sphere in their capacity as private individuals; that is, it became the gate trough which privileged private interests invaded the public sphere.63