• No results found

OVERIGE BRONNEN EN GERAADPLEEGDE LITERATUUR

VIII. Receptieonderzoek: problemen en mogelijkheden

1. Receptieonderzoek

De receptiegeschiedenis houdt zich bezig met de reacties van concrete lezers op bepaalde tek-sten in een bepaalde periode21. Het receptieonderzoek werd eind jaren zestig van de vorige eeuw in Duitsland geïntroduceerd22. Door de critici wordt wel beweerd dat het

20 De door ons geraadpleegde archiefstukken berusten in het Bilderdijk-Museum te Amsterdam, het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) te Amsterdam, het Nationaal-Archief te ’s-Gravenhage en het Réveil-Archief te Amsterdam.

21

Zie: T. Anbeek, “Receptie-esthetika en receptie-geschiedenis. Enkele praktische problemen”, in: R.T. Segers (red.), Receptie-esthetika. Grondslagen, theorie en toepassing, Amsterdam 1978, 75-84, 78-81

(Receptie-esthe-tika).

22

Zie: R.T. Segers, “Grondslagen van de receptie-esthetika”, in: R.T. Segers (red.), Receptie-esthetika, 9-19, 9. Op basis van de gedachte dat geen tekst ooit geschreven is om filologisch door filologen, of historisch door historici gelezen en geïnterpreteerd te worden, ontwikkelde Hans Robert Jauss in zijn oratie “Die Literaturge-schichte als Provokation der Literaturwissenschaft” van 1967 en in de jaren daarna zijn bekend geworden pro-gramma voor een receptiegeschiedenis; zie ook: Hans Robert Jauss, Literaturgeschichte als Provokation, Frank-furt a. M. 1970.

derzoek in het algemeen weinig zin heeft, omdat naar hun mening het receptiemateriaal maar zeer ten dele antwoord geeft op de gestelde vragen; het onderzoek slechts partiële, onbevredi-gende resultaten oplevert; en een getrouwe, min of meer volledige reconstructie van het re-ceptieproces een fictie is23. Als beperkende factoren van het receptieonderzoek worden dan genoemd: het ontbreken van kwantitatieve gegevens; de onevenredige representatie op het pu-blieke forum van de onderscheiden groepen recipiënten; de geringe informatieve waarde van de meeste referenties; de mogelijke discrepantie tussen privé-oordelen en publiekelijk uitge-sproken visies; de eenzijdigheid van het materiaal en de interpretatieproblemen die dit materi-aal oplevert24. Toch acht een criticus als J.J. Kloek het receptieonderzoek niet onmogelijk25. Hij besluit de epiloog van zijn dissertatie met enkele aanbevelingen, waarvan wij de volgende twee ter harte nemen: de doelstellingen moeten niet te ambitieus zijn; voor de interpretatie van het materiaal is kennis van de cultuurhistorische context noodzakelijk26.

Receptieonderzoek is in de redenering van Kloek veel problematischer dan in de theo-rievorming is onderkend27. Het lijkt dan ook weinig aantrekkelijk om receptieonderzoek op deze leest te schoeien. Toch hebben wij dat onderzoek gedaan. Een aantal van Kloeks kriti-sche aantekeningen is steekhoudend: aangezien er een kloof bestaat tussen de kritiek in recen-sies en het bredere lezerspubliek, komt men over de zogenaamde “echte” lezers van – in ons geval – de Réveilpublicaties en de tegenschriften daarop van verlichte zijde door het lezen van recensies inderdaad hoegenaamd niets te weten; bovendien ontbreekt in dezen exact cij-fermateriaal, terwijl recensies ook interpretatieproblemen kunnen opleveren. Maar sommige bezwaren van Kloek zijn minder zwaarwegend. Uiteraard is het een fictie om te denken dat een volledige reconstructie van het receptieproces tot de mogelijkheden behoort. Het meren-deel van de onderzoekers op dit gebied zal dat volmondig toegeven. Het is dan ook niet onze bedoeling geweest om een dergelijke reconstructie na te streven — wèl stond bij ons de re-presentativiteit steeds voor ogen. We merken hierbij op dat bovengenoemde beperkingen aan-gaande het receptieonderzoek gelden voor elke vorm van historisch onderzoek28.

Bepaalde methodologische problemen in het receptieonderzoek zijn aanzienlijk, zelfs ogenschijnlijk onoverkomelijk, maar dat wil nog niet zeggen dat men van elk receptieonder-zoek moet afzien. De bestudering van een tekst in zijn cultuurhistorische context kan interes-sante gegevens opleveren. Ondanks de problematische kanten geeft het receptieonderzoek po-sitieve resultaten. De gekozen vraagstelling bepaalt voor een deel het mogelijke succes van het onderzoek. Wanneer exacte cijfers, harde feiten en een definitief beeld met betrekking tot het lezerspubliek het doel van het onderzoek vormen, dan zijn de uitkomsten van een derge-lijk onderzoek al bij voorbaat uiterst beperkt. Maar wanneer het onderzoek zoals het onderha-vige als doel heeft om materiaal bijeen te brengen op basis waarvan een representatief beeld geschetst kan worden van de opvattingen over de Réveilgeschriften en de reacties daarop, dan zijn de resultaten daarvan allerminst onbevredigend te noemen29.

23

Zie: J.H.C. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle. Een receptie-historisch overzicht van het proza

tus-sen 1885 en 1900, Amsterdam 1993, 2-3 (Nederlandse literatuur in het fin de siècle).

24 Zie: Ibidem, 3.

25

Zie: J.J. Kloek, Over Werther geschreven... Nederlandse reacties op Goethes Werther 1775-1800. Proeve van

historisch receptie-onderzoek, Utrecht 1985 (Over Werther geschreven...).

26

Zie: Ibidem, 214 e.v.

27

Zie: Ibidem, 214.

28 Cf. J.H.C. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle, 3.

29

2. Controleerbaarheid

Naar aanleiding van het voorgaande kan de concrete vraag gesteld worden: wat kan een re-ceptieonderzoek van Réveilpublicaties opleveren? Men is geneigd om te zeggen dat wanneer volledige reconstructie niet mogelijk is, dan tenminste toch een partiële – representatieve – reconstructie van de toenmalige opvattingen over en naar aanleiding van de Réveilpublicaties. De betekenis van het begrip “reconstructie” is door de invloed van de zogenaamde “narrati-visten”30 op losse schroeven komen te staan, omdat volgens deze literatuurhistorici het begrip ten onrechte “herbouw” impliceert van wat reeds bestond. Maar in hun visie is het verleden geen verhaal (narratio) en kent het geen samenhangen. Het verhaal en de samenhangen ont-staan op het gebied van de historiografie, op het gebied van de “historische narratio”. Het is de historicus die een verband aanbrengt tussen de historische feiten. De samenhang is dan een ordening die de historicus in zijn narratio van buitenaf aan het verleden oplegt31.

De visie van de narrativisten komt evident over: de historicus brengt zelf een ordening aan in het materiaal dat hij heeft verzameld. Toch kleven er bezwaren aan deze opvatting. Het voornaamste bezwaar is dat er op deze manier een scherpe scheiding wordt aangebracht tus-sen onderzoek en narratio en dat deze aspecten los van elkaar komen te staan en niet gecon-troleerd kunnen worden. De vraag die dan gesteld kan worden, is: hoe is het gesteld met de wetenschappelijke status van een dergelijke historiografie? Hoewel de relatie tussen de zoge-noemde historische feiten of gebeurtenissen en de narratio daarover problematisch is, bestaat er toch een niet te ontkennen verband tussen die twee aspecten. Het is daarom van belang dat de constructieve elementen van de narratio controleerbaar zijn. Daartoe is het noodzakelijk om te weten, hoe de kritische lezers van de Réveilpublicaties deze geschriften beoordeelden en categoriseerden. Het is onze bedoeling geweest dat het antwoord op deze vraagstelling wordt gegeven in een controleerbare weergave van de schriftelijke reacties daarop32.

3. Representativiteit

De representativiteit van een onderzoek, waarbij men uitgaat van een bibliografische recon-structie, kent vele facetten. Zo is het tot op zekere hoogte “toevallig” wanneer een manuscript destijds al dan niet in druk werd uitgegeven. Toch brengt een selectie “aan de bron” de repre-sentativiteit van dit onderzoek niet in gevaar, aangezien wij alleen te maken hebben met mate-riaal dat binnen de destijds heersende cultuur wèl gepubliceerd is. Hier komt bij – en dat is van groot belang voor de representativiteit – dat van het gepubliceerde materiaal een vrijwel volledige bibliografische reconstructie mogelijk is.

Bij geruchtmakende publicaties blijft uiteraard altijd de vraag bestaan naar de mate van representativiteit met betrekking tot het aantal personen, dat daarop met de pen gerea-geerd heeft. Het komt ons evenwel als zeer waarschijnlijk voor dat bij schriftelijke reflectie op prikkelende publicaties het sociale spectrum van de auteurs breder zal zijn dan naar aanleiding van minder opzienbarende geschriften te verwachten is. Uit de bibliografische reconstructie blijkt dat er inderdaad een tamelijk grote variëteit aan reflectanten geweest is. Naar onze me-ning is het daarom in het kader van de representativiteit gerechtvaardigd om de wederzijdse publicaties in de pennenstrijd te gebruiken als instrument om een peiling te verrichten naar

30

Literatuurhistorici die ervan uitgaan, dat de geschiedenis op zichzelf geen verhaal (narratio) is en geen samen-hangen kent. Zie: F.R. Ankersmit, Narrative logic. A semantic analysis of the historian’s language, Groningen 1981; F.R. Ankersmit, Denken over geschiedenis. Een overzicht van moderne geschiedfilosofische opvattingen, Groningen 1984.

31 Cf. J.H.C. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle, 4.

32

standpunten van de auteurs inzake bijbelopvatting, theologie, antropologie, christologie en verzoeningsleer; beschouwingen aangaande kerk, staat en maatschappij; interpretatiekaders met betrekking tot tegenslag en rampspoed; gesuggereerde godsdienstige veranderingsstrate-gieën tot verheffing van de moraal van de Nederlandse natie. In inhoudelijk opzicht fungeren de in dit onderzoek bestudeerde publicaties als evenzovele “boorlocaties” naar een al dan niet verlichte wijze van denken en gevoelen.

Het geheel overziend lijkt het ons ten slotte verantwoord om de resultaten van het on-derzoek “uit te vergroten”, dat wil zeggen: van toepassing te verklaren op de algemene ver-houding tussen het “verlichte” en het “onverlichte” deel van de bevolking van Nederland in de periode 1815-1826.

4. Bronnen

In de reeds genoemde bibliografische werken van Saakes en Knuttel kan men over het alge-meen terugvinden, welke titels in de periode van ons onderzoek verkrijgbaar waren in ons land en welke werden herdrukt. Voor recensies is grondig onderzoek van de destijds gangbare tijdschriften noodzakelijk. Interessant voor het receptieonderzoek zijn de gegevens over de herdrukken. Het is van belang om te weten of een boek, pamflet of gedichtenbundel werd her-drukt, zeker wanneer dit vaker gebeurde. Een herdruk wijst onmiskenbaar op de belangstel-ling van een bepaald lezerspubliek, al wordt daaruit niet duidelijk hoe groot dat lezerspubliek was en wie die lezers precies geweest zijn. Toch leveren ook de gegevens over herdrukken op zichzelf minder informatie op dan men zou wensen: oplagecijfers bijvoorbeeld zijn zelden of nooit bekendgemaakt. Ook is niet duidelijk hoeveel mensen een boek of pamflet daadwerke-lijk gelezen hebben. Dat aantal kan groter zijn dan het aantal verkochte exemplaren. Een boek of pamflet kan immers door particulieren en bibliotheken worden uitgeleend. Anderzijds kan een boek of pamflet – ook al is het aangeschaft – ongelezen blijven.

Ook wanneer voor de genoemde tekortkomingen een oplossing gevonden zou worden, dan heeft men in het meest gunstige geval alleen cijfers tot zijn beschikking en het is niet mo-gelijk om opvattingen over teksten op getallen te baseren. En bovendien kunnen de verschil-lende lezers niet op één lijn worden gesteld. Administraties van bibliotheken, leesgezelschap-pen, uitgevers en boekhandelaren kunnen ook een belangrijke bron van receptieonderzoek vormen, maar veelal zijn dergelijke administraties verloren gegaan of zijn incompleet, zodat onderzoek daarvan hoogstens een ondersteunende of corrigerende rol kan vervullen. Het grote probleem van verreweg de meeste bronnen is dat ze te weinig informatie bieden over de daad-werkelijke reacties van de lezers. In dagboeken, memoires of brieven (de zogenaamde ego-documenten) hebben sommige lezers hun beoordelingen over geschriften – al dan niet uitge-breid – op schrift gesteld. Aangezien er te weinig materiaal van dit genre bewaard is gebleven, blijft de representativiteit ervan problematisch, al kan het wel dienen als ondersteuning van of correctief op het onderzoek.

Een laatste moeilijkheid betreffende de bronnen is dat een groot deel van de meningen over het gelezene vluchtig van karakter is: voor een niet onbelangrijk deel bestaat het uit ge-sprekken die mensen hebben gevoerd over hun lectuur. Bepaalde publicaties, zoals de

Be-zwaren van Da Costa, de Bestrijding der Vaccine van Capadose en Keert u tot Hem die slaat

van Thelwall, kunnen het onderwerp van de dag zijn. Veel lezers nemen een boek ter hand op aanraden van een kennis of uit belangstelling voor een bepaalde gebeurtenis. Ook de zondag-se preek was in het eerste kwart van de negentiende eeuw een bron van informatie en me-ningsvorming, zodat gepubliceerde preken ook een belangrijke bron vormen voor

receptie-onderzoek. Gesprekken en mondelinge informatie vervluchtigen voorzover ze niet zijn vast-gelegd33.

Voor receptieonderzoek is materiaal nodig waarin de contemporaine meningen over boeken of pamfletten duidelijk aan de orde komen. We beschikken over dat materiaal onder andere in de vorm van recensies. Boekbesprekingen, in ruime mate voorhanden in tijdschriften, zijn do-cumenten die bestemd zijn voor de publiciteit en die aan de publieke opinie richting willen geven. Ze bevatten een meer of minder onderbouwd oordeel over een publicatie en geven daardoor ook informatie over de criteria die tot de oordeelsvorming geleid hebben, terwijl ze bovendien in meer of mindere mate inzicht verschaffen in de wijze van interpretatie van het gelezene. Recensies hebben als bron van receptieonderzoek een beperkte informatieve waar-de34. Door bij het receptieonderzoek uit te gaan van boekbesprekingen krijgen we slechts een beeld van het oordeel van een bepaalde lezersgroep: de critici. Het oordeel van de recensenten kan lang niet altijd gelijkgesteld worden met de mening van een groter lezerspubliek. On-danks dit bezwaar kan men ervan uitgaan dat de recensenten niet in een normatief vacuüm schreven. Voor een deel zullen zij de normen van een bepaald oordeelkundig publiek reflecte-ren en als zodanig zijn hun boekbesprekingen voor het receptieonderzoek bruikbaar. Boven-dien kunnen we door een zorgvuldige selectie van de recensies ervoor zorgen, dat we zoveel mogelijk verschillende groepen binnen de kritiek aan het woord laten komen. Dat kan gereali-seerd worden door een zo breed mogelijk scala aan tijdschriften in het onderzoek te betrek-ken35.

Een ander mogelijk bezwaar tegen het gebruik van recensies ligt in de diversiteit van de meningen. Elke criticus heeft zijn eigen oordeel en het is de vraag of de vele recensies niet uitsluitend een chaos van meningen aan de dag leggen. Hoewel de opvattingen van de recen-senten inderdaad vaak verdeeld zijn, worden meestal toch de grote lijnen in de evaluatie van de in dit onderzoek betrokken geschriften duidelijk. Daar komt nog bij dat in een aantal geval-len verrassend veel consensus onder de recensenten blijkt te bestaan, vooral wanneer het gaat om een negatieve beoordeling van de boeken en pamfletten vanuit de Réveilkring. Bovendien spreken recensenten vaak in identieke bewoordingen over schrijvers en de geestelijke stro-mingen die deze representeren. Deze overeenstemming onder de recensenten biedt een ge-schikt uitgangspunt tot het aanbrengen van structuur in de chaos van beoordelingen. Ook het feit dat recensenten uit het eerste kwart van de negentiende eeuw soms moeilijk te interpre-teren zijn, is een hindernis in het receptieonderzoek. Het is bijvoorbeeld niet altijd duidelijk of een recensent ironisch is en of zijn beoordeling gunstig is of niet. Toch is ook deze kwestie overkomelijk, want in het overgrote deel van de recensies wordt het in grote lijnen wel duide-lijk met welke intenties de recensent zijn beoordeling geconcipieerd heeft. Daar komt bij dat de meeste recensenten vrij helder formuleren. Uiteraard worden veel onduidelijkheden voor-komen, wanneer men de bestudering van recensies combineert met de lectuur van het gere-censeerde boek of pamflet36.

We laten de contemporaine receptie van de geschriften uit de Réveilkring en de reac-ties hierop zien met de hierboven genoemde beperkingen. Bij de vorming van een beeld van de contemporaine visie op de behandelde publicaties letten we sterk op de verbanden die de auteurs zelf leggen en gaan we zo min mogelijk uit van later ontwikkelde meningen over deze materie. We zullen ons steeds bewust zijn van de geestelijke achtergrond van waaruit gerea-geerd werd op de te onderzoeken geschriften. Waar in de gebruikelijke naslagwerken de

33

Cf. J.H.C. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle, 7-9.

34

Cf.: J.J. Kloek, Over Werther geschreven..., 199-204.

35

Cf.: J.H.C. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle, 10.

36 Cf. Ibidem, 10-11; T. Anbeek, “Receptie-esthetika en receptie-geschiedenis. Enkele problemen”, in: R.T. Se-gers (red.), Receptie-esthetika, 75-84, 81-83.

druk wordt gelegd op de diachronie – de beschouwing van de historische ontwikkeling – wordt in ons onderzoek zoveel mogelijk de volle breedte belicht, waardoor veel meer publica-ties en teksten aan de orde komen dan in de gangbare literatuur, voor zover daarin de pennen-strijd tussen een aantal vertegenwoordigers van het vroege protestantse Réveil en verschillen-de representanten van verschillen-de Verlichting in Neverschillen-derland aan verschillen-de orverschillen-de komt.