• No results found

Voor de raden van justitie op Java hebben in dit jaar te regt gestaan 41 beklaagden,

In document BIBLIOTHEEK KTLV (pagina 37-43)

waaronder 2 vrouwen, van welke de e'éne tot de Europesche of daarmede gelijkgestelde bevolking behoorde en tot gevangenisstraf werd veroordeeld, de andere tot de inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking behoorde en bij arrest werd vrijgesproken.

Van de 39 mannen werden bij arrest vrijgesproken 10 Europeanen en 6 inlanders.

De 23 overigen werden veroordeeld :

tot de doodstraf geene

» tuehthuisstraf, Europeanen 5

» verbanning binnen Nederlandsen Indie, inlanders . 2

Europeanen 11

» gevangenisstraf,

" inlanders 3 tot dwangarbeid op J a v a , inlanders :

in den ketting 1 buiten den ketting 1

Te zamen als boven. . . . 2 3 waarvan 16 Europeanen of daarmede gelijkgestelde personen.

In de buitenbezittingen hebben voor de Europesche of onder Europesche voorzitting belegde regtbanken (over welker zamenstelling zie het Verslag van 1849, pag. 40 en volgende) te regt gestaan 128 beklaagden, waarvan 122 mannen en 6 vrouwen.

Hiervan zijn veroordeeld 99 mannen en 5 vrouwen.

Vrijgesproken werden: bij vonnis 15 mannen en 1 vrouw, en bij arrest 8 mannen.

Onder de 99 veroordeelde mannen werden veroordeeld:

tot de doodstraf . . 7

» tuehthuisstraf 2 tot dwangarbeid in den ketting, te ondergaan :

op het eiland . . . . • • • . • • • • • • . 23

buiten het eiland 33 tot dwangarbeid buiten den ketting, te ondergaan:

op het eiland , . . •. 22

buiten het eiland. . . ; . . ' 10

tot gevangenisstraf 2 Te zamen als boven. . . 99

De 5 veroordeelde vrouwen werden verwezen tot dwangarbeid buiten den ketting te ondergaan : voor 4 op het eiland, en voor 1 buiten het eiland waar het vonnis was gevallen.

Verdere gewestelijke berigten.

De ontvangene berigten omtrent elke residentie van Java leveren weinig of niets belangrijks op, behalve het gebeurde met vonnissen van den landraad te Kediri, later in de l i l d e afdeeling van dit hoofdstuk te vermelden. Van enkele residentien komen nog klagten in over ontoereikendheid van het personeel, met name van Soerabaija, waar het, volgens opgave uit die oorzaak, nu en dan bij den landraad gebeurde, dat de stukken niet binnen den bepaalden tijd konden worden opgemaakt en afgeschreven.

( 33 )

Uit de verslagen van de hoofden van gewestelijk bestuur buiten J a v a en Madura is het volgende ontleend, dat met den toestand der regtsbedeeling in verband staat.

Tapanolu De justitie werkt goed, hoezeer het niet gemakkelijk valt de adats der drie verschillende volksstammen, als Battak's, Mandhelingers en Maleyers, die aan de stran-den dooreengemengd wonen, in acht te nemen _; de regtspraak wordt zooveel mogelijk gengt naar Europesche denkbeelden van regt en billijkheid.

Palembang. De justitie is op de hoofdplaats goed ingerigt en werkt voldoende. De inri-tin- voor de justitie voor de binnenlanden heeft nog geen plaats gevonden. Men is

daarom verpligt geweest verscheidene misdaden, die niet met geldboeten konden worden afgedaan, öf voor de regtbank te Palembang te brengen, of de personen, die ze hadden be°dreven, tot eene politieke verwijdering bij het Gouvernement voor te dragen. ü n d e r -. scheidene personen zijn, wegens deelname aan epstand onder andere, bij pohtieken maat

regel verwijderd moeten worden.

Blitong. I n afwachting van de oprigting van den reeds vastgestelden landraad, worden enkel politiezaken afgedaan. I n andere regterlijke aangelegenheden worden door tusschen-komst van den procureur-generaal aan het Gouvernement voorstellen gedaan.

Celebes en onderloorigheden. Van dit gewest wordt geklaagd over ontoereikendheid van personeel en oneigenaardige zamenstelling van ambten van het algemeen bestuur en van de iustitie » Het is niet in de magt van het bestuur", zegt de plaatselijke gouverneur,

„ de aangehaalde gebreken weg te nemen - ook de justitie kan dat niet ; - er is echter

„etracht om aan willekeur en verwaarloozing paal en perk te stellen en gebruik te leeren

•maken van de middelen die er zijn, hoe bekrompen ze dan ook mogen wezen.

Menado. Het vele gebrekkige der regtspleging in de residentie Manado en de ondoel-matigheid der verhouding dienaangaande tot den raad van justitie te Ternate, werden, zeKtDde resident, ook gedurende het jaar 1854 ondervonden. Eene belangrijke verbete-ring werd intusschen erlangd door de in-dienst-stelling, krachtens gouvernements-besluit van 12 Augustus 1854, n°. 2 , van eenen bezoldigden djaksa by den land- en Menahassa-raad en de rijksraden voor de Noordkust van Celebes en de Sangir-eilanden.

I I . P O L I T I E .

§ 1. Regt van verblijf.

Het aantal in 1854 verleende acten van verblijf is opgegeven onder het hoofd: » Bevol-Jdng" § 2. Geweigerd werden in dat j a a r : acten van vast verblijf aan twee gepensioneerde Indische ambtenaren, de een eervol en de andere niet eervol ontslagen, die niet te goeder naam en faam bekend stonden, en wien men kwade practijken ten laste legde; en eene acte van tijdelijk verblijf aan een gepasporteerd militair, vreemdeling van afkomst, die zich in Bremen aan zwendelarij bleek schuldig gemaakt te hebben. Tot hetzelfde doel strekte eene beschikking, waarbij het gagement van zekeren fuselier, te Batavia woon-achtig, die bij voortduring in het geheim sterken drank aan militairen verkocht, be-taalbaar gesteld werd in Nederland.

Vestiging van vreemde Oosterlingen. Blijkens het vorig Verslag werd in Maart 1853, gedeeltelijk tegen schadeloosstelling, ingetrokken de vergunning, aan vreemde Oosterlingen verleend, om zich op eenige plaatsen onder Grissee, in de residentie Soerabaija, te vestigen, en zulks op grond van sluikhandel en andere daarbij omschreven kwade practijken, die aan de Chinezen aldaar ten laste werden gelegd. De bij het besluit hunner verwijdering gestelde termijn van ontruiming, 31 Januarij 1854, werd, op grond van aangevoerde bezwaren, waaronder de groote moeijelijkheid om tot die ontruiming in den regentijd te

moeten overgaan, verlengd tot ultimo Junij 1854. . In den loop van 1853 was ook gebleken, dat eenige Chinezen, ten getale van 41

nuis-gezinnen, die zich in de dessa Rembes, 4 palen beoosten Toeban (residentie Kembang), gevestigd hadden, zich aan dergelijke kwade practijken schuldig maakten. I n January 1854 werd uit dien hoofde bepaald, dat zij niet langer dan tot ultimo December van dat jaar te Rembes mogten blijven. Daar geoordeeld werd dat zij zich daar gevestigd hadden in strijd met de bestaande bepalingen, werd hun geen regt op schadeloosstelling

toegekend. I n April 1854 betoogde de resident van Rembang de noodzakelijkheid , om m 9

liet belang van de Javaansehe bevolking en van eene goede politie, en tot kraelitdadigen tegengang van den smokkelhandel, dien maatregel geleidelijk uit te strekken tot alle Chinezen in die residentie, die zich langzamerhand hadden weten te onttrekken aan het oog van het bestuur en zonder bepaalde toestemming hunne woningen gekozen hadden buiten de hoofdplaatsen langs de kust, waar zij als het ware aan zich zelven waren overgelaten. Naar aanleiding hiervan werd, bij een in het Staatsblad van 1854, n°. 6 4 , opgenomen besluit, ten vervolge van de aangehaalde beschikking bepaald, dat in de residentie Kembang slechts drie Chïnesche kampen zullen zijn en wel te Rembang, Lassem en Toeban; dat de 1 9 , buiten die drie zeeplaatsen gelegen Chinesche kamponga zullen worden ontruimd, te weten drie ' s j a a r s , te beginnen met 1856, en zulks op aan-wijzing van den resident ; doch dat h u n , die zulks verlangden, gronden ter bewoning zouden aangewezen worden in de Chïnesche kampen te Kembang, Lassem of Toeban;

dat echter hun, aan wie gronden mogten zijn afgestaan, op gelijke voorwaarden gronden van gelijke oppervlakte konden worden afgestaan in de drie Chinesche kampen.

§ 2. Gebruik van de drukpers.

Van het Koninklijk besluit van 18 Januari) 1854, n°. 64, tot handhaving van het cigen-domsregt van den Staat op de gouvernements-archiven in de koloniën enz., wordt lager mel-ding gemaakt onder hot hoofd : » Personele verordeningen omtrent alle landsdienaren". I n April 1854 vroeg de griffier bij den raad van justitie te Batavia aan den algemeenen secretaris inlichting, in hoe ver de publicatie van den oden dier maand [Staatsblad n°. IS), waarbij dat Koninklijk besluit is afgekondigd , hem zou verpligten om de uitdrukkelijke magti-ging van regeringswege aan te vragen, tot het openbaar maken, door middel van het tijdschrift:

Het regt in Nederlandsch Indie, van in het archief van dien raad berustende stukken, als : von-nissen, beschikkingen op requesten en anderzins; in het bijzonder ten aanzien van vonnissen en beschikkingen enz. voor het j a a r 1848 gewezen en genomen. In overeenstemming met den procureur-generaal, het Hoog Geregtshof en den Raad van Nederlandsch Indie, werd de adressant verwezen naar de bestaande bepalingen, onder te-kennen-gave, dat de redactie van genoemd tijdschrift bevoegd is te beoordeelen, of eenig geschrift vatbaar is voor openbaarmaking door hetzelve.

§ 3. Beschadiging van 's lands werken.

Bij eene publicatie van 22 Junij 1854 (Staatsblad n°. 45) werden bepalingen afge-kondigd op het rijden over bruggen van 's lands vestingen of sterkten, en het beschadigen van bruggen, barrières en poorten van zoodanige werken.

I n December 1854 (Staatsblad n°. 95) w e r d , met intrekking van alle ter zake b e -staande bepalingen, uitgevaardigd eene keur tegen het beschadigen van 's lands waterwerken.

§ 4. Invoer van buskruid en vuurwapenen.

Het verbod tegen den invoer van buskruid en vuurwapenen te Palembang en Moeara-Kompeh, in 1852 gepubliceerd en in 1853 verlengd (zie het vorig Verslag), werd in Junij 1854 (Staatsblad n°. 47) alsnog voor den tijd van één jaar van kracht verklaard.

§ 5. Zeeroof.

Hieromtrent is gehandeld onder het hoofd » Zeemagt", § 5.

§ 6, Uilroeijing van schadelijk gedierte.

Tot bevordering van het vangen en doodon van tijgers in de bewoonde streken van J a v a werd bij een besluit, in het Staatsblad onder n°. 22 opgenomen, met intrekking van alle daarmede strijdige vroegere bepalingen, vastgesteld, dat zal kunnen gevorderd worden, als belooning voor het vangen of dooden van tijgers, van welken leeftijd ook, f22.

Uit verscheidene der residentie-verslagen over dat j a a r bleek dat de bepaling goed werkte.

Bij een besluit van September (Staatsblad n°. 72) werd verklaard, dat zij ook van toepassing zal zijn op de residentie Palembang.

§ 7. Verbod tegen het gebruik van lood bij bereiding van suiker.

Over de uitvaardiging van dit verbod wordt gehandeld onder »Suikercultuur", hoofd-stuk » Nijverheid".

( 35 )

§ 8. Plaatselijke verordeningen van politie.

Behalve de in §§ 1 en 6 genoemde bepalingen voor de residenten Rembang en Palem-b a n g , is onder dit hoofd voor 1854 alleen te vermelden een Reglement op de dienst der brandspuiten in de stad en voorsteden van Samarang (Staatsblad n°. 50).

I I I . MAGT VAN DEN GOüVERNEüK-GENEKAAL IN ZAKEN VAN JUSTITIE EN POLITIE.

Bestraffing van inlandsclie hoofden door de hoofden van gewestelijk bestuur. Eene door den resident van Japara aan de Regering gerigte vraag: >, of, wanneer aan dessa-hoofden, bij wijze van politieke correctie, voor luiheid, veronachtzaming van bevelen en dergelijke ligte overtredingen, wordt bevolen, gedurende een zeker getal dagen opzigt te houden over hen die veroordeeld zijn tot dwangarbeid aan de openbare werken, voor den kost zonder loon, zoodanige straf, als onteerend, kan gerangschikt worden onder die van open-baren arbeid, bij besluit van 24 Junij 1841, n°. 2 , verboden, gaf der Regering aanleiding:

1«. aan dien resident te kennen te geven, dat hoezeer het opdragen van toezigt vertrou-wen op den voorgrond stelt, en dus nimmer onteerend kan zijn, het evenwel ondoelmatig is dien maatregel toe te passen op de dessa-hoofden, die wegens overtredingen bestraft worden, omdat van dezen geene behoorlijke bewaking kan verwacht worden, en omdat het verkrijgen van voor dien tak van dienst geschikte mandoors of opzigters hierdoor kon worden bemoeijehjkt; en 2°. aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java te kennen te geven, dat zij geene andere maatregelen van bestraffing ten opzigte van in-landsclie hoofden en ambtenaren, wegens vergrijpen tegen de dienst, welke niet vallen onder bereik van den strafregter, mogen nemen of toelaten, dan: a. vertrouwelijke ver-maning; b. openbare berisping; e. arrest op de paséban (het plein vóór de woning van het districtshoofd of van den regent, buiten eenige opsluiting, doch met of zonder behoud van onderscheidmgsteekenen, voor niet langer dan ééne maand; d. ontzetting uit hun ambt, waar noodig voorafgegaan door schorsing.

Erkenning van agenten van vreemde maatschappijen. Zie het hieromtrent voorkomende in de Iste afdeehng van dit hoofdstuk.

Fiat executie. E r bestond eenige ongelijkheid in den vorm der beschikkingen waarbij gratie verleend werd van de doodstraf. Nu eens werd bij die beschikking vooraf het fiat executie verleend, dan weder niet. Dit gaf in 1854 aanleiding tot een onderzoek naar den meest gebrmkelijken vorm, die bleek te zijn, dat vooraf het fiat executie verleend werd. Men hield zich dus verder hieraan.

Gratie. I n Augustus 1854 deelde de procureur-generaal aan de Regering mede, dat zekere tot de doodstraf m e t den kogel veroordeelde militair weigerachtig was gratie te vragen, schoon hn die gaarne zou erlangen; d a t - n a a r zijn, des procureurs-generaal, inzien, tot dit laatste geene termen bestonden; dat hij echter de noodde bevelen ver-zocht, voor het geval dat de veroordeelde ter plaatse der executie gratie mögt vragen.

N a raadpleging van het Hoog Geregtshof, werd den procureur-generaal te kennen ge-geven, dat de Gouverneur-Generaal den veroordeelde niet wenschte te verkorten in zijn regt om gratie te vragen, hetwelk aan geen termijn gebonden i s , en het denkbaar achtte, dat die m a n , casu quo, motiven wist aan te voeren, die op het oogenblik nog onbekend waren. Kort daarop werd aan den procureur-generaal, ter doorzending aan den Gouver-neur-Generaal, door den auditeur-militair in de 1ste groote militaire af deeling aange-boden een request om gratie, waaronder door dien auditeur was aangeteekend, dat de veroordeelde herhaalde, dat hij wel gratie wilde vragen, maar tevens verklaarde, dat hij het request nimmer zou onderteekenen of, omdat hij niet kon schrijven, van een merk voorzien. De procureur-generaal zond dit stuk terug aan den auditeur, onder opmer-king dat het met kon aangemerkt worden als, hetzij door den veroordeelde zei ven, hetzij door den auditeur ambtshalve, ingediend te zijn. Daartegen beweerde de auditeur, dat de gebruikelijke vorm, een kruisje of merk, waarbij door den auditeur verklaard wordt dat het door den requestrant gesteld is, geen krachtiger bewijs voor de ware bedoelin«

an den veroordeelde kon zijn dan de aanteekening thans door hem, auditeur, aan deS n-erW h e tT .s t u kSe s t e I d' e n d a t' i n elk geval, een stuk, aan den Gouverneur-Generaal worne' M f mWBt woräen t o eg ez° n d e n , aan wiens beoordeeling uitsluitend

onder-pen Dieef, of het al dan niet beschikking vereischte. Met deze beschouwingen van

den auditeur vercenigde d e h de Regering, toen de procureur-generaal hare beslissing op nieuw inriep, en aan den veroordeelde werd gratie van de doodstraf geschonken.

Een ander vraagpunt omtrent het regt van gratie deed zich in dit j a a r voor, toen zekere tot één jaar kruiwagenstraf veroordeelde militair gratie verzocht van dat gedeelte ziiner straf waarbij hij was vervallen verklaard van den militairen stand. N a a r a a n l e i -d ng v n e ; r a r o p V e w o n n e n a-dvies van het Hoog Geregtshof _ hou-den-de, -dat nu a het gewijsde reeds uitvoering was gegeven, er alleen quaestie kon zyn van commutatie der opgelegde kruiwagenstraf, maar geenszins van de gevolgen, welke die straf na zich.

X t dat is S n de onbekwaamheid om, na ommekomst van den straftijd weder m de gelederen t ! kunnen worden opgenomen, aangezien de opheffing daarvan, aboUUe krach-tens art. 20 van het regeringsreglement (van 1836) na den regtsmgang [m d i t g e v a l ] alleen door den Koning kan verleend worden, - werd aan den requestrant; graüe ver-leend der opgelegde kruiwagenstraf; doch werd hij met zijn verzoek om opheffing van de tegen hem uitgesprokene vervallen-verklaring van den militairen stand verwezen tot den Koning, door tusschenkomst van den Gouverneur-Generaal.

Be Gouverneur-Generaal niet bevoegd, bij politieleen maatregel preventive hechtenis op te heffen. Toen de Gouverneur-Generaal zich in 1853 in de resident* Kediri bevond, vestigde de resident zijne aandacht op het lot van 21 door den landraad te Kediri ver-oordeelden, wier vonnissen, aan het Hoog Geregtshof ter revisie opgezonden , m het onge-l e d e waren geraakt, ten gevoonge-lge waarvan deze personen zich sedert geruimen tyd m preventive hechtenis bevonden. Het denkbeeld kwam toen in overweging o m , bij poh-iieken maatregel, een einde aan dezen stand van zaken t e m a k e n De procureur-generaal daarop gehoord, gaf te kennen, d a t , aangezien deze beklaagden, die meerendee s to dwangarbeid voor den tijd van 4 of 5 jaren waren veroordeeld, toen (in December 1853) reeds ongeveer drie jaren in de gevangenis hadden doorgebragt, er geene termen beston-den om bij buitengewonen maatregel iets anders dan hunne in-vryheid-stelhng te gelasten.

Het H o o . Geregtshof kon zich echter met dit advies niet vereenigen, en meende dat de eenmaal Tegen deze beklaagden aangevangen vervolging ter zake van misdrijf, op eene wettige wijze behoorde te worden voortgezet en voleindigd, en dat ook by geene orga-nieke bepaling aan de Regering de bevoegdheid was toegekend om by wege van politieken maatregel, de preventive hechtenis dier personen te doen ophouden. Het hof adviseerde mitsdien, den resident van Kediri aan te schrijven om onverwijld de zaken dier beklaag-den op nieuw te doen instrueren en verder te behandelen. Overeenkomstig dat advies werd besloten, maar tevens werd het Hoog Geregtshof aangeschreven om wettelyke voor-zieningen voor te stellen ten aanzien van het verloren gaan van processtukken. Als een gevolg" hiervan werden vastgesteld de boven (bij I § 4 van dit hoofdstuk) vermelde voor-zieningen, gepubliceerd in het Staatsblad van 1854, n<>. 39.

I V . EENIGE ONDERWERPEN MET HET REGTSWEZEN IN VERBAND.

§ 1. Translateurs.

Voor de Chinesche talen. Naar aanleiding van een voorstel, in September 1853 door het Indisch bestuur gedaan, om twee of drie Europesche jongelieden aan het Neder-Hndsch consulaat te Canton te verbinden, met het hoofddoel om hen grondig in de Chi-nesche talen te doen onderwijzen, werd daartoe in 1854 de Koninklijke magtiging verleend. De Nederlandsche consul in China, door het Indisch bestuur omtrent de uitvoeringvan dezen maatregel geraadpleegd, verklaarde zich bereid over de jongelieden die door het Gouvernement naar Canton zouden worden gezonden, een bijzonder toezigt

t e houden, door hen bij zich te doen inwonen. Hierop werden in December 18oi de hoofdcommissie van onderwijs en de directeur van het opvoedings-instituut te Herwijnen verzocht, eene opgave te doen van jongelieden, die de vereischten bezaten om hiervoor in aanmerking te komen. Bij het eind van het jaar was deze zaak nog m behandeling.

Voor de Balische en Maleische talen. Op voorstel van den gecommitteerde voor de zaken van Bali en Lombok, werd in Mei 1853 magtiging verleend om twee jongelieden, de een van Bali, de andere van Java afkomstig, op te leiden tot translateurs m de genoemde t a l e n , en tot dat einde als tijdelijke uitgaaf beschikbaar gesteld f 50 's maands, met aan-schrijving aan dien gecommitteerde om, onder ultimo November 18o4, berigt te geven van (len uitslag dezer proeven. Zijn rapport en het daarbij gedaan voorstel om den

maat-( 37 )

regel wegens het aanvankelijk goed resultaat te bestendigen, was mede bij bet eind van

In document BIBLIOTHEEK KTLV (pagina 37-43)