• No results found

Hoofdstuk 3 De cao voor rijksambtenaren

3.1 Dogmatische discussie

Zowel in de Tweede Kamer als in de literatuur zijn er vraagtekens gezet bij de wijze waarop de overgang van een aanstelling naar een arbeidsovereenkomst – met een al dan niet van toepassing zijnde cao – is geregeld. Zo wordt in de literatuur betoogd dat de keuze voor een overgang van rechtswege van de eenzijdige aanstelling naar een arbeidsovereenkomst principieel niet juist is.37 De essentie van de overgang is dus dat er wordt gekozen voor een tweezijdige rechtsverhouding (contractenstelsel). Het algemene verbintenissenrecht bepaalt dat de wilsovereenstemming van twee partijen is vereist wil er een arbeidsovereenkomst tot stand komen. De Wnra bepaalt daarentegen eenzijdig dat de aanstelling overgaat naar een arbeidsovereenkomst, zonder een daaraan voorafgaand geuite wilsovereenstemming van de ambtenaar. Dit brengt met zich mee dat er mogelijk geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden aan deze constructie.38

Daarnaast is het onduidelijk of en in hoeverre de vakcentrales bij het wetsvoorstel betrokken dienden te worden. Artikel 125 lid 1 onder m AW bepaalt namelijk de wijze waarop met de vakcentrales van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt. De SCO is van mening dat beslissen over de normalisering is voorbehouden aan de ROP, waarbij overeenstemming met een meerderheid van de vakcentrales is vereist.39 Ook in het verleden is bij andere wijzigingen van de AW het overeenstemmingsvereiste toegepast. De indieners van het wetsvoorstel geven

36 Stb. 2017, 123.

37 Sprengers, TRA 2011, p. 18.

38 Van Drongelen, HR-Overheid 2014, nr. 2 , p. 28.

39 Kamerstukken II 2010/11, 32 550, nr. 6, p. 17 (MvT).

daarentegen uitdrukkelijk aan dat dit artikel niet van toepassing is op het wetsvoorstel.40 Zij zijn van mening dat ook al is in het verleden gebruikgemaakt van het overeenstemmingsvereiste, een dergelijke handelswijze de Tweede Kamer niet kan binden omdat het gebruikmaakt van haar grondwettelijk recht om voorstellen van wet in te dienen.41 Aan de andere kant kan gesteld worden dat de RROP en het overeenstemmingsvereiste het resultaat zijn van afspraken die zijn gemaakt tussen de overheidswerkgevers en de vier vakcentrales. In de literatuur wordt daarom betoogd dat met het zetten van een handtekening door de minister van BZK zonder dat daarover overeenstemming is bereikt met de vakcentrales, de minister onrechtmatig handelt jegens de vakcentrales, ook al is hij staatsrechtelijk gezien wel bevoegd het wetsvoorstel te ondertekenen.42 De vakcentrales hebben vervolgens via een kortgedingprocedure geprobeerd de minister van BZK te verplichten in overleg te treden met hen overeenkomstig artikel 1 RROP. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter is het verplichte overleg alleen van toepassing op wetsvoorstellen van het kabinet en niet ook op wetsvoorstellen die zijn ingediend door (één of meer leden) van de Tweede Kamer (een initiatiefwetsvoorstel), waarvan hier sprake is.43 Deze uitspraak is door het hof bekrachtigd.44 3.2 Totstandkoming cao voor rijksambtenaren

Los van de vraag of de minister van BZK in overleg had moeten treden met de vakcentrales over het wetsvoorstel, is het van belang om op te merken dat diezelfde minister de vakcentrales wel nodig heeft om de gewenste situatie die het wetsvoorstel beoogt, tot stand te brengen.45 Artikel 17 lid 1 AW 2017 bepaalt namelijk dat de ARAR komt te vervallen. In de plaats daarvan dient er een cao tot stand gebracht te worden. Tot die tijd blijft de ARAR conform artikel 17 lid 3 AW 2017 gelden.

3.2.1 Cao-partijen

Het huidige sectorenmodel kent de vier centrales van overheidspersoneel waarbij het overleg- en overeenstemmingsvereiste geldt. Het cao-stelsel kent deze vereisten niet. Er dient wel sprake te zijn van een wilsovereenstemming tussen de betrokken partijen, maar deze kan in beginsel ook met één (kleine) vakbond worden bereikt. De situatie kan zich dus voordoen dat – bijvoorbeeld wanneer sprake is van een patstelling – vakbonden gelieerd aan één (of twee)

40 Stb. 2017, 123, p. 11.

41 Kamerstukken II, 2010/11, 32 550, nr. 6, p. 18-19 (MvT).

42 Jellinghaus & Lanting, TAR 2012 , p. 195-204.

43 Rb. Den Haag 17 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13777, r.o. 5.7.

44 Hof Den Haag 23 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3858.

45 Christe, Hummel, Lanting & Sprengers 2014, p. 400.

ambtenarencentrales wel akkoord zijn met een cao, terwijl de vakbonden die gelieerd zijn aan twee (of drie) andere ambtenarencentrales dit niet zijn.46 Reeds tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer vroeg de PvdA-fractie zich al af of een dergelijke totstandkoming van een cao mogelijk is en in hoeverre de cao vervolgens algemeen verbindend kan worden verklaard voor de gehele betrokken sector, bijvoorbeeld de sector Rijk.47 De wetgever beantwoordt het eerste gedeelte van deze vraag bevestigend. Óók met één (kleine) vakbond kan een cao worden gesloten, net zoals een werkgever(sorganisatie) dat in de private sector ook kan. De wetgever gaat er echter van uit dat dit slechts een theoretische mogelijkheid is, omdat de centrales van overheidspersoneel al een lange tijd met elkaar optrekken. Zij zouden zich niet eenvoudig uit elkaar laten spelen, aldus de wetgever. De overlegconstructie is zo ingericht dat individuele ambtenaren geen lid zijn van een ambtenarencentrale, maar van een vakbond. De vakbond is vervolgens aangesloten bij een ambtenarencentrale die cao-partij is bij de onderhandelingen. De vraag rijst in hoeverre de ambtenarencentrales gekwalificeerd kunnen worden als werknemersvereniging in de zin van de Wet CAO en derhalve bevoegd zijn tot het sluiten van een cao.48

Ingevolge artikel 1 lid 1 van de Wet CAO is de bevoegdheid om een cao af te sluiten aan werknemerszijde voorbehouden aan “een of meer verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers”. Voor zowel verenigingen aan werkgevers- als aan werknemerszijde geldt in het cao-recht als uitgangspunt het vakverenigingsrecht conform boek 2 van het BW.49 Conform artikel 1 lid 1 jo. artikel 2 van de Wet CAO kan een cao dus slechts worden afgesloten met een werknemersvereniging waarbij de bevoegdheid om cao’s af te mogen sluiten is opgenomen in de statuten. Als minimale eis geldt dat de betreffende vereniging leden heeft onder de werknemers namens wie zij cao-onderhandelingen wens te voeren.50 De eisen die de Wet CAO stelt om als werknemersvereniging te worden toegelaten zijn dus summier. In het internationale recht, met name verdrag nummer 9851 van de Internationale Arbeidsorganisatie (“IAO”), is er pas sprake van een echte cao als de werknemersorganisatie onafhankelijk is van de werkgeversorganisatie. De huidige constructie waarbij de georganiseerde rijksambtenaren lid zijn van een vakbond en de vakbond

46 Christe, Hummel, Lanting & Sprengers 2014, p. 401.

47 Kamerstukken I 2014/15, 32550, G, p. 5.

48 Hummel, 2017/20.

49 Van Meer 2017, 71.

50 Van Meer 2017, p. 72.

51 Verdrag betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, Genève 1 juli 1949 Trb, 1972/105.

vervolgens van een ambtenarencentrale, hoeft niet in de weg te staan aan het rechtsgeldig tot stand brengen van een cao. Uit de consultatieversie CAO Rijk 202052 (“CAO Rijk”) blijkt namelijk dat ook daar deze constructie wordt gehanteerd bij drie contractspartijen, namelijk bij de AC, de CCOP en de CMHF. De vierde contractspartij aan werknemerszijde, de FNV, heeft wel directe leden. Op de vertegenwoordiging tijdens de collectieve onderhandelingen zijn de algemene regels van het vertegenwoordigingsrecht van toepassing.53 Dat betekent dat als de vakbonden in hun eigen statuten hebben staan dat zij namens hun leden cao’s mogen afsluiten en de vakbonden die bevoegdheid vervolgens aan de ambtenarencentrales toekennen, de ambtenarencentrales gelet op de systematiek van het vertegenwoordigingsrecht rechtsgeldig cao’s kunnen afsluiten namens de rijksambtenaren. Ook geïnterviewde mr. J.

Hut, Hoofd Juridische en Beleidszaken bij het CMHF, deelt deze mening.54

Aan werkgeverszijde ligt ingevolge artikel 1 lid 1 Wet CAO de bevoegdheid om cao’s af te sluiten bij “een of meer werkgevers” óf “een of meer verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers”. Een werkgever heeft dus strikt genomen geen vereniging nodig om een cao af te kunnen sluiten, wat aan werknemerszijde wel het geval is.55 Aan werknemerskant staat namelijk in het proces van collectieve arbeidsvorming altijd een vakbond. Wanneer een cao door één werkgever wordt afgesloten, dan wordt er gesproken van een ondernemings-cao. Wanneer een cao wordt afgesloten door één of meer verenigingen van werkgevers, dan wordt er gesproken van een bedrijfstak-cao.56 Artikel 2 van de Wet CAO bepaalt dat in het geval er gebruik wordt gemaakt van een werkgeversvereniging er slechts een cao kan worden afgesloten, indien in de statuten de bevoegdheid is opgenomen om cao’s te mogen afsluiten. Uit de CAO Rijk blijkt dat als contractspartij aan werkgeverszijde de Staat der Nederlanden moet worden gezien. De Staat wordt daarin namelijk genoemd als (enige) contractspartij aan werkgeverszijde. Daarnaast blijkt uit de model-arbeidsovereenkomsten die zijn toegevoegd aan de CAO Rijk dat de Staat in de arbeidsrelatie gezien moet worden als de werkgever.57 De rijksambtenaren kennen dus zowel bij het cao-overleg als bij de arbeidsovereenkomst één formele werkgever, de Staat als bedoeld in artikel 2 sub a van de

52 Www.nieuwecaorijk.nl (gepubliceerd op 6 juni 2019).

53 Jansen, in: T&C Arbeidsrecht 2018, art. 2 Wet CAO, aant. 2.

54 Zie bijlage A, antwoord 3.1.

55 Jacobs 2017, p. 21.

56 Jacobs 2017, p. 67-68.

57 Zie bijlage B; bijlage 4 van de CAO Rijk 2020.

AW 2017.58 Uit de wetsgeschiedenis van de Wnra blijkt niet dat de Staat een verenigde werkgever is, zodat aan werkgeverszijde artikel 2 van de Wet CAO niet van toepassing is.59 3.3 Van ARAR naar CAO Rijk

Zoals eerder aangegeven worden per 1 januari 2020 alle bestuursrechtelijke aanstellingen op grond van artikel 14 lid 1 AW 2017 van rechtswege omgezet in arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht. Een belangrijk kenmerk van het arbeidsovereenkomstenrecht is de tweezijdige rechtshandeling gebaseerd op wilsovereenstemming. Deze overgang van rechtswege lijkt hiermee op gespannen voet te staan. Echter, dit valt aan de zijde van de wetgever te rechtvaardigen aangezien er met de inwerkingtreding van de Wnra een geheel ander rechtspositioneel stelsel zal gaan gelden.60 Artikel 14 lid 1 AW 2017 ziet alleen op behoud van rechten op individuele basis. Voor het binden van de rijksambtenaren aan de CAO Rijk zal echter naar de mogelijkheden van de Wet CAO gekeken moeten worden.

3.3.1 Binding cao

Een werknemer kan onderworpen zijn aan een cao, hetzij omdat de wet dat bepaalt (gebondenheid ex lege), hetzij omdat werknemer en werkgever dat zo hebben afgesproken (gebondenheid ex contractu).61 De gebondenheid ex lege kan er zijn door drie voor dit onderzoek relevante factoren:

De gebondenheid vanwege lidmaatschap

Op grond van artikel 9 jo. artikel 12 Wet CAO geldt de dwingende werking van een cao in volle kracht indien de werkgever lid is van een werkgeversvereniging die een bedrijfstak-cao heeft afgesloten of wanneer de werkgever zelf een cao heeft afgesloten én de werknemer lid is van een werknemersvereniging die de cao heeft medeondertekend.

De artikel 14 Wet CAO-constructie

Artikel 14 van de Wet CAO regelt de situatie dat een werkgever wél gebonden is (door eigen ondertekening of door lidmaatschap van een werkgeversvereniging die cao-partij is), maar de werknemer niet verbonden is aan een werknemersvereniging. In dat geval verplicht dit artikel de aan de cao gebonden werkgever de cao ook toe te passen op werknemers die niet gebonden zijn aan de cao.62

58 Barentsen, Hummel & Jellinghaus 2018, p. 160.

59 Rapport Buitengewoon normale sturing 2015, p. 56.

60 Barentsen, Hummel & Jellinghaus 2018, p. 159.

61 Fase & Van Drongelen 2004, p. 130-132.

62 Jacobs 2017, p. 110.

De algemeen verbindendverklaring

Krachtens de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (“Wet AVV”) beschikt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (“SZW”) over de bevoegdheid om cao-bepalingen algemeen verbindend te verklaren. Indien de minister van deze bevoegdheid gebruikmaakt, dan moet iedere werkgever in de betreffende bedrijfstak een dergelijke cao toepassen. Het doet er niet toe of de werkgever georganiseerd is of niet. De werkgever dient de cao toe te passen op alle werknemers die binnen de werkingssfeer van de cao vallen. Ook hierbij geldt dat het er niet toe doet of de werknemers georganiseerd is of niet. Op grond van artikel 3 Wet AVV heeft iedere ongeorganiseerde werknemer die valt binnen de werkingssfeer van een cao, een vorderingsrecht op de bepalingen uit de desbetreffende cao. De algemeen verbindendverklaring doorbreekt dus de niet-toepasselijkheid van een cao bij ongeorganiseerde werknemers.63

De gebondenheid ex contractu kan er zijn door één voor dit onderzoek relevante factor:

De gebondenheid vanwege een uitdrukkelijk contractueel beding

Als laatste mogelijkheid kunnen werkgever en werknemer contractueel afspreken dat een bepaalde cao van toepassing is op een individuele arbeidsovereenkomst. Het zogeheten incorporatiebeding. Het incorporatiebeding kent geen wettelijke regeling in het arbeidsrecht;

het wordt gereguleerd door het vermogens- en verbintenissenrecht uit de Boeken 3 en 6 van het BW.64 Het gevolg van het opnemen van een dergelijk beding in de individuele arbeidsovereenkomst is dat de betrokken werknemer, ook een ongeorganiseerde werknemer, rechtstreeks een beroep kan doen op naleving van de cao.65

Bovengenoemde bindingsmogelijkheden zijn op het huidige ARAR niet van toepassing.

Rijksambtenaren zijn vooralsnog met een door de wet voorgeschreven omzetting naar algemeen verbindend voorschrift verbonden aan de uitkomsten van het arbeidsvoorwaardenoverleg. Per 1 januari 2020 verandert dit. Het vervallen van het publiekrecht en het van toepassing verklaren van het private arbeidsrecht, brengt met zich mee dat de binding aan de cao zal moeten geschieden middels een van de bovengenoemde

63 Jacobs 2017, p. 114.

64 R.M. Beltzer, in: Baltussen & Jaspers 2011, p. 110.

65 Rb. Amsterdam 5 juni 1996, ECLI:NL:RBAMS:1996:AG1199.

bindingsmogelijkheden. Een speciale regeling voor ambtenaren om de toepasselijkheid van de cao te waarborgen, is volgens de wetgever overbodig. Het private arbeidsrecht zou toereikend zijn.66

3.3.1.1 Georganiseerde rijksambtenaren

Op grond van artikel 9 jo. artikel 12 Wet CAO zijn de rijksambtenaren die (in)direct lid zijn van een ambtenarencentrale, van rechtswege gebonden aan de door de ambtenarencentrales gesloten cao. Zij hebben zich immers door de ambtenarencentrales laten vertegenwoordigen in het cao-overleg. Echter, de organisatiegraad daalt landelijk gezien al een aantal jaar.67 Dit betekent dat niet alle rijksambtenaren middels een lidmaatschap gebonden zijn aan de CAO Rijk.68

3.3.1.2 Ongeorganiseerde rijksambtenaren

In beginsel is een ongeorganiseerde rijksambtenaar niet gebonden aan de CAO Rijk.69 Artikel 14 van de Wet CAO perkt echter de bevoegdheid van de overheidswerkgever in om afspraken met de ongebonden rijksambtenaren te maken die in strijd zijn met de CAO Rijk. Op grond van dit artikel is de overheidswerkgever verplicht de CAO Rijk ook toe te passen op de ongebonden rijksambtenaren.70 Echter, dit artikel bindt niet rechtstreeks een individuele rijksambtenaar en het geeft een ongebonden rijksambtenaar ook niet het recht op toepassing van een bepaling uit de CAO Rijk.71

Op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet AVV heeft de minister van SZ de bevoegdheid om een bepaalde cao algemeen verbindend te verklaren. De Wet AVV beoogt hiermee ongebonden werkgevers die onderdeel uitmaken van een bepaalde bedrijfstak toch te binden aan een cao. Zo kan worden voorkomen dat een cao wordt uitgehold doordat een ongebonden werkgever de gebonden werkgevers kunnen beconcurreren met een lager arbeidsvoorwaardenniveau.72 De organisatiegraad binnen de rijksoverheid is met de Staat als enige werkgever echter 100%.73 Het ligt dan ook niet op de weg om, gelet op de oorspronkelijke doelstelling van de Wet AVV, tot algemeen verbindendverklaring over te gaan. De wetgever verwacht ook niet dat deze organisatiegraad zal wijzigen en ziet derhalve

66 Van Meer 2017, p. 76.

67 ‘Bijna een op de vijf werknemers lid van een vakbond’, www.cbs.nl (zoek op organisatiegraad).

68 Barentsen, Hummel & Jellinghaus 2018, p. 204.

69 Van Meer 2017, p. 75.

70 Jacobs 2017, p. 110.

71 Barentsen, Hummel & Jellinghaus 2018, p. 156.

72 Jacobs 2017, p. 165.

73 Barentsen, Hummel & Jellinghaus 2018, p. 160.

geen aanleiding om tot algemeen verbindendverklaring over te gaan.74 De behoefte aan het algemeen verbindend verklaren van de CAO Rijk kan wel vanuit een andere invalshoek ontstaan, namelijk het binden van ongebonden rijksambtenaren. Het is echter de vraag of dit past binnen de doelstellingen van de Wet AVV die gericht is op binding van ongebonden werkgevers. De verhoudingen met betrekking tot onder andere concurrentie binnen de private sector, voor wie de Wet AVV eigenlijk bedoeld was, zijn daarentegen fundamenteel anders dan binnen de overheidssector. De Wet AVV zal, indien daarvan gebruik zal worden gemaakt, derhalve binnen een nieuwe context moeten worden toegepast.75 Algemeen verbindendverklaring brengt dus met zich mee dat óók ongebonden rijksambtenaren worden gebonden aan de CAO Rijk. Of dit doel vanuit de Wet AVV te rechtvaardigen is, is op voorhand niet te zeggen.

In de voorgaande bindingsmogelijkheden ontstaat de binding aan een cao omdat de wet dat zegt. Echter, partijen kunnen ook middels een incorporatiebeding in de individuele arbeidsovereenkomst afspreken dat de CAO Rijk van toepassing wordt. Van belang is in dat geval op welke wijze de toepassing van de CAO Rijk wordt geformuleerd. De reikwijdte van de gebondenheid aan het incorporatiebeding wordt in belangrijke mate bepaald door de formulering ervan.76 Het simpelweg vermelden dat de CAO Rijk (volledige naam: CAO Rijk 2020) van toepassing is, wilt nog niet zeggen dat dat ook betekent dat toekomstige cao’s van toepassing zijn. Onduidelijke formuleringen van incorporatiebedingen worden door de rechter geïnterpreteerd aan de hand van de Haviltex-norm.77 Bij vaag geformuleerde incorporatiebedingen komt het niet zelden voor dat een rechter, wanneer toepassing van een cao tot verslechtering van de werknemerspositie leidt, in het voordeel van de werknemer beslist.78 Het opnemen van een incorporatiebeding vergt daarnaast medewerking van de rijksambtenaar. Het opnemen van voldoende aantrekkelijke elementen in de CAO Rijk (en de daaropvolgende cao’s), kan ervoor zorgen dat ongebonden rijksambtenaren worden geprikkeld om een incorporatiebeding te ondertekenen.79

Tot slot laat de jurisprudentie toe dat een ongebonden rijksambtenaar tóch gebonden wordt aan de CAO Rijk. In het arrest Bollemeijer/TPG Post80 heeft de Hoge Raad namelijk bepaald

74 Kamerstukken I 2014/15, 32 550, G, p. 5.

75 De Witte-Van den Haak, TAP 2017/165 , p. 7.

76 HR 25 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB8644, r.o. 3.3.

77 HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7000, r.o. 3.7.

78 Jacobs 2017, p. 119.

79 Barentsen, Hummel & Jellinghaus 2018, p. 158.

80 HR 20 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF2166.

dat een ongebonden werknemer ongunstige afwijkingen van wettelijke belangen van driekwart-dwingend recht moet accepteren. De Hoge Raad is van mening dat de werknemer door het geen bezwaar maken tegen de op hem toegepaste cao, de cao stilzwijgend heeft aanvaard. Hierbij ging het om de vraag of in geval van verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor beëindiging een opzeggingstermijn in acht diende te worden genomen. Artikel 7:668 lid 3 (oud) BW bepaalde dat dit inderdaad het geval is. Artikel 7:668 lid 5 (oud) BW bood de mogelijkheid om hiervan bij cao af te wijken. De CAO Briefpost 2000 had deze afwijkingsmogelijkheid, zodat volgens deze cao geen opzeggingstermijn in acht hoefde te worden genomen. Echter, deze cao was niet algemeen verbindend verklaard, het betrof een ongeorganiseerde werknemer én er was geen incorporatiebeding overeengekomen. Bij de verlengingen van de arbeidsovereenkomsten is door partijen wel steeds overeengekomen dat er voor beëindiging geen opzeggingstermijn in acht hoefde te worden genomen. Op zichzelf is dit juridisch gezien niet mogelijk, nu artikel 7:668 lid 5 (oud) BW slechts afwijking bij cao toeliet. Partijen verwezen in de arbeidsovereenkomst echter wel naar de regeling in de CAO Briefpost 2000 waarin van artikel 7:668 lid 3 (oud) BW werd afgeweken. De Hoge Raad oordeelde daarom dat in de bescherming van de werknemer, die is beoogd met het dwingendrechtelijke karakter van artikel 7:668 lid 5 (oud), is voorzien doordat de vakbonden bij de totstandkoming van de CAO Briefpost 2000 betrokken zijn geweest.81 Dit betekent dus dat in de individuele arbeidsovereenkomst van dwingende wetsbepalingen, waar in beginsel slechts bij cao van kan worden afgeweken, kan worden afgeweken mits deze afwijking overeenkomt met hetgeen is afgesproken in een cao. Óók ingeval deze cao niet rechtstreeks van toepassing is.

3.4 Gedeeltelijke overgang van ARAR naar CAO Rijk

De situatie kan zich ook voordoen dat de CAO Rijk het ARAR slechts gedeeltelijk vervangt.

De situatie kan zich ook voordoen dat de CAO Rijk het ARAR slechts gedeeltelijk vervangt.