• No results found

III.1INLEIDING

In dit hoofdstuk zal de organisatie van het empirisch onderzoek, de respons en de representativiteit van de uitkomsten, centraal staan. De interpretatie van de uitkom-sten zelf, o.m. tegen de achtergrond van hetgeen in Hoofdstuk II aan de orde ge-weest is, volgt in de Hoofdstukken IV, V en VI.

In dat kader van de organisatie van het empirisch onderzoek, zullen wij met name aandacht schenken aan de vraag, op welke wijze de beoogde groep van potentiële respondenten getraceerd is en op welke wijze deze groep benaderd is. Kortom: een beschrijving van de feitelijke uitvoering van de enquête. In het kader van de vraag naar de representativiteit zal veel aandacht uitgaan naar de respons op ons verzoek tot participatie, verdeeld over kerkgenootschappen en stromingen. Omvang en sa-menstelling van de respons is een belangrijk onderdeel van de vraag betreffende de representativiteit. In feite gaat het bij representativiteit om de vraag: in hoeverre zijn de uitkomsten van de enquête een goede afspiegeling van de gehele populatie. Om deze vraag te beantwoorden hebben wij een aantal tests uitgevoerd.

Om de onderzoeksopzet te testen is aanvankelijk een proefenquête uitgestuurd aan ruim 300 potentiële respondenten. De proefenquête had als doel om op twee vragen een antwoord te krijgen:

 Zal er voldoende medewerking/respons verkregen kunnen worden?  Zijn de data interpreteerbaar in het licht van onze vraagstelling?

Beide vragen konden positief beantwoord worden. De vervolgenquête is qua aanpak en vraagstelling exact gelijk, dit mede met het doel om de 97 analyseerbare ant-woordformulieren uit de proefenquête, voor het onderzoek te behouden.

III.2INHOUD VAN DE ENQUÊTE

Het door ons ontwikkelde enquêteformulier is gebaseerd op de thema’s die in Hoofdstuk II geïdentificeerd werden. Het enquêteformulier bestaat uit 66 stellingen. Het is de bedoeling dat aan de hand van de antwoorden op deze stellingen (5 punts Likertschaal) een betrouwbaar beeld verkregen kan worden van de visies die leven binnen de diverse kerkgenootschappen en groeperingen op de in Hoofdstuk II on-derkende thema’s. De mate waarin wij daarin zijn geslaagd is onderwerp van Hoofd-stuk IV. Allereerst richten wij ons op een daaraan voorafgaande voorwaarde, nl. is de steekproef als representatief te karakteriseren. Aan met name deze vraag zal het huidige hoofdstuk vooral gewijd zijn.

Bij de opstelling van de stellingen moeten de thema’s waarop de stellingen betrek-king (moeten) hebben, helder voor de geest staan. In Hoofdstuk II hebben wij de volgende thema’s geïdentificeerd:

Tabel III.1 Onderkende thema’s in de litteratuur

Deze thema’s zijn in Hoofdstuk II besproken en toegelicht, gespecificeerd naar twee peilmomenten nl. 1950 en 1980. We staan nu op het punt om daar het peilmoment 2013 aan toe te voegen. Ook ter karakterisering van dit peilmoment zullen wij ge-bruik maken van de litteratuur. Een belangrijk verschil ten opzichte van de peilmo-menten 1950 en 1980 is echter dat op het peilmoment 2013 ook een enquête wordt uitgevoerd. Deze enquête krijgt de nadruk bij de beschrijving van het peilmoment 2013; de litteratuur is het decor tegen welke achtergrond de enquête-resultaten ge-analyseerd worden. De enquête stelt ons, boven de litteratuuranalyse, in staat om kwantitatieve uitspraken te doen over visies en meningen rondom de hiervoor ge-noemde thema’s. Ook stelt de enquête ons in staat om samenhangen tussen de the-ma’s te identificeren, al dan niet verbijzonderd naar stromingen.

Wij hebben eerder het vermoeden uitgesproken, dat de algemene theologische op-vattingen van de voorgangers, niet direct betrekking hebbend op ons onderwerp ‘Israël’, interessante informatie kunnen opleveren in samenhang met de bovenstaan-de thema’s uit Tabel III.1. In dat kabovenstaan-der hebben wij aangegeven dat we informatie zullen verzamelen over de onderstaande thema’s:

Tabel III.2 Thema’s betreffende algemene theologische onderwerpen

Bij de formulering van stellingen hebben wij ons laten leiden door de bovenstaande 18 ‘a priori’ thema’s. Steeds hebben wij bij elk thema ook de achterliggende sub-thema’s in gedachten gehouden. Of de reacties op de lijst met stellingen ons in staat stellen om de visies en meningen rondom de eerder onderscheiden ‘a priori’ thema’s te kunnen karakteriseren, is een vraag die in Hoofdstuk IV aan de orde komt. In conceptvorm zijn de stellingen voorgelegd aan een aantal ‘experts’ uit de groep van ‘representanten’ van diverse kerkgenootschappen en stromingen die ook zelf (veelvuldig) gepubliceerd hebben over de plaats van Israël binnen het protestantis-me. Onze vraagstelling aan deze experts was slechts: ‘is de voorliggende verzame-ling van stelverzame-lingen naar uw inschattinggeschikt om (aan de hand van de antwoorden op de stellingen) de mening van respondenten omtrent het ‘Israël vraagstuk’ te kun-nen karakteriseren?’ De genoemde 18 thema’s zijn niet vermeld om te voorkomen dat de antwoorden van de ‘experts’ al te zeer door onze litteratuuranalyse gestuurd zouden worden. Speciale aandacht werd gevraagd voor volledigheid van de set van stellingen (zijn alle aspecten van het onderwerp afgedekt) en de begrijpelijkheid van de stellingen.

Uit deze consultatie zijn tekstuele aanpassingen in de stellingen voort gekomen. Ook zijn vijf stellingen aan de oorspronkelijke set toegevoegd. De stellingenlijst en haar thema’s zijn derhalve gekalibreerd met de inzichten die in het gezaghebbende veld bestaan. Ondanks amendementen en toevoegingen, blijft de volledige verantwoorde-lijkheid voor de gebruikte set van stellingen uiteraard bij de schrijver berusten. In Bijlage IV is een kopie opgenomen van het enquêteformulier. Hierin zijn 66 stel-lingen opgenomen waarop een reactie van de respondent gevraagd wordt. Doel is om de mening van de respondent te vernemen betreffende de thema’s die zijn opge-nomen in Tabel III.1 en Tabel III.2. Ook is een extra vraag opgeopge-nomen (Vraag 67): een open vraag waarin geïnformeerd wordt of de respondent nog één of meer stel-lingen verwacht had die hij niet in de enquête heeft aangetroffen.

In aanvulling op de bovengenoemde 66 vragen, is de enquête gebruikt om informatie te verzamelen over een tweetal onderwerpen:

1. informatie over persoonlijke kenmerken van de respondent, zoals leeftijd, aantal jaren ervaring, opleidingsinstituut, kerkgenootschap en stroming;

2. karakteristieken van de ‘werkkring’ van de respondent, i.c. de gemeente die men dient. Hierbij kan men denken aan: omvang, mate waarin de gemeenteleden be-trokken zijn, verdeling van de gemeente over stromingen, mate waarin de ge-meenteleden betrokken zijn bij het onderwerp van onderzoek.

De bovenstaande kenmerken van de respondent kunnen gebruikt worden om de uitkomsten van de enquête en de onderlinge verschillen tussen stromingen te kunnen analyseren.

De uiteindelijke test over de aansluiting tussen de thema’s en de daaruit afgeleide 66 stellingen, is gelegen in de (a posteriori)246 Principale Componenten Analyse (PCA). Hieraan zal een groot deel van Hoofdstuk IV gewijd zijn.

III.3ORGANISATIE: VERGARING VAN DATA

Zoals in Hoofdstuk I uiteengezet is, bestaat het Nederlandse protestantisme uit een groot aantal kerkgenootschappen en geloofsgemeenschappen. In totaal telt Neder-land anno 2013 ruim 2,6 miljoen protestanten.

De adressen (e-mail adressen en postadressen) van voorgangers van PKN, HHK, CGK, GKV, NGK en GG, zijn alle ontleend aan de meest recente Jaarboeken die door deze kerkgenootschappen worden uitgegeven.

Voor de Doopsgezinde gemeenten en de Remonstrantse gemeenten zijn internetsites ter beschikking (www.remonstrant.nl en www.doopsgezind.nl) waarop links vermeld staan naar de aangesloten gemeenten. Enig zoekwerk blijft de onderzoeker niet bespaard; ook zijn waarschijnlijk niet alle sites geactualiseerd.

De meeste moeite hebben we ons moeten getroosten om aan het adressen materiaal te komen van de evangelische groeperingen. Dit is het gevolg van de lage organisa-tiegraad van deze groeperingen. Baptisten en VEG kennen een aantal organisatori-sche verbanden waarvan de gegevens van aangesloten gemeenten, via het internet vindbaar zijn. Dit geldt ook voor het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adven-tisten. De meeste evangelische groeperingen met een overwegend charismatische inslag, treden veelal zelfstandig op, soms in globale kaders verenigd in verbanden als Berea, Rafaël, CAMA, ABC gemeenten en VPE. Veel zoekwerk is verricht op sites als www.adventist.nl, www.vergadering.nu, www.vpe.nl, www.sda.nl, www.bondveg.nl, www.fveg.nl, www.abcgemeenten.nl. Vaak is ook gebruik ge-maakt van de bekende zoekmachines om (e-mail)adressen van voorgangers op te sporen (in veel gevallen is er wel een website van een gemeente beschikbaar, maar ontbreekt het e-mail adres van de voorganger). Als ook dat niet te vinden was, werd een e-mail verstuurd naar ‘info@...’ gevolgd door de naam van de website van de gemeente. In een aantal gevallen is gebruik gemaakt van het elektronische reactie-formulier op de internetsite van de desbetreffende gemeente. Ook is gebruik ge-maakt van de Evangelische Adressen Gids. Het gevolg van de lage organisatiegraad is dat een relatief lage respons verkregen werd. Gezien het feit dat in evangelische kringen niet zelden specifieke opvattingen leven over ons onderzoeksthema, hebben

246 Ons spreken in termen van ‘a priori’ en ‘a posteriori’ beoogt aan te geven dat wij een onderscheid maken naar de situatie waarin geen empirisch inzicht aanwezig was (a priori) en de situatie waarin enige vorm van empirisch inzicht verworven was (a posteriori).

wij getracht om zo veel mogelijk respondenten te vinden, daarbij een relatief lage respons voor deze groep accepterend.

Ten behoeve van de proefenquête zijn voor alle kerkgenootschappen en groeperin-gen, ‘at random’ voorgangers uit de beschikbare adressenbestanden getrokken. Ten behoeve van de vervolgenquête hebben wij twee sporen gevolgd. Om voorgangers van de PKN bij het onderzoek te betrekken zijn ‘at random’ een zodanig aantal adres-sen uit de beschikbare verzameling getrokken, dat in totaal (dus inclusief de aantal-len die al opgenomen waren in de proefenquête) een steekproef ter grootte van ca. 40% werd bereikt.247 Voor de vervolgenquête onder de voorgangers van de overige kerkgenootschappen zijn alle (na de proefenquête resterende) beschikbare adressen gebruikt. De reden voor het verschil in aanpak van PKN versus overige kerkgenoot-schappen is dat het totale bestand aan voorgangers van de PKN dermate groot is, dat verantwoord met een steekproef volstaan kan worden. De omvang van de bestanden van de overige kerkgenootschappen overschrijdt per kerkgenootschap niet vaak het aantal van 100 adressen van voorgangers. Om dan op een redelijke vertegenwoordi-ging te kunnen rekenen uit dergelijke kerkgenootschappen, moeten alle voorgangers uit deze bestanden een uitnodiging tot participatie ontvangen.

De eerste actie is steeds geweest: het sturen van een e-mail met daarin opgenomen een actieve link zodat men direct werd doorgeleid naar de elektronische variant van de enquête op het internet. Hierbij moest gebruik gemaakt worden van een ‘pass-word’ dat in de mail vermeld was (zie Bijlage VI). Als reactie hierop kwamen ge-middeld 10% van de verstuurde berichten als onbestelbaar terug (zogenaamde ‘bounce messages’). Indien na 10 tot 14 dagen geen reactie was ontvangen, werd een herinnering gestuurd, ook weer via e-mail (deze e-mail was qua formulering nage-noeg gelijk aan de eerste e-mail; het enige verschil was dat verwezen werd naar het eerste verzoek). Indien daar ook geen reactie op kwam werd na een periode van gemiddeld 14 dagen een brief per reguliere post gestuurd (zie Bijlage VII). Er zijn derhalve maximaal drie contactmomenten geweest. Indien men tijdens het invullen van de enquête gestopt is, is altijd via e-mail contact gezocht met de respondent om te vernemen wat de reden was waarom het proces van beantwoorden werd afgebro-ken.

Alle antwoorden (ingevulde enquêteformulieren) werden opgeslagen in een extern beheerde database, te weten SurveyMonkey. De antwoorden zijn, via het internet, door de respondent zelf ingebracht. Uitzondering hierop zijn 24 antwoordformulie-ren die door ons ‘op papier’ ontvangen zijn en door ons eigenhandig zijn ingebracht. Regelmatig, bijna op dagelijkse basis, is de antwoordendatabase geraadpleegd. In-gevulde formulieren waren reden om de verzendlijsten bij te werken (deze voorgan-gers moesten immers bij eventuele herinneringen worden uitgesloten). Ook bleek uit de antwoordendatabase dat sommige respondenten begonnen waren met het invullen van de vragenlijst en dat men daarna gestopt was. Vaak stopte men tijdens of kort na het invullen van onderdeel II (betreffende de omvang en karakteristieken van de gemeente die men dient). Aan de theologisch georiënteerde vragen kwam men in die gevallen niet toe. Omdat men vrijwel altijd het e-mail adres achterliet, hebben wij

247 In totaal zijn 810 PKN predikanten aangeschreven op een totaal van 1926 PKN predikanten, of wel een steekproef van ruim 42%.

deze respondenten allen persoonlijk via de mail benaderd. Vaak kwam hieruit de reden naar voren waarom het invullen werd afgebroken. Een belangrijke reden was dat men zich geen oordeel kon of wilde vormen over de aard en de samenstelling van de gemeente. Ook kwam voor dat men te kennen gaf geen heil te zien in de enquête (vanwege de aard van de vragen of omdat men geen weg wist met het dwin-gende karakter van multiple choice; vaak omschreven als ‘gebrek aan nuance’). In een aantal gevallen werd enkele dagen na het mailcontact, het vragenformulier als-nog, geheel ingevuld, ingestuurd.

Zoals boven gesteld: er werden eerst twee e-mails verstuurd, zo nodig nog gevolgd door een derde contactmoment in de vorm van een brief.

Voor een beperkt aantal evangelische gemeenten geldt dat ook het eerste verzoek tot medewerking via de reguliere post is verstuurd, simpelweg omdat wij geen e-mailadres van de beoogde respondenten konden vinden. Wij hebben, anders dan bij de uitnodiging tot participatie via e-mail, geen (eerste) herinnering gestuurd. Wel zijn deze adressen, net zoals alle andere adressen waarop na circa een maand na het eerste contactmoment nog geen reactie was binnen gekomen, via de normale post alsnog opnieuw benaderd met een brief (zie Bijlage VII). Deze werkwijze is ook gevolgd voor enkele predikanten van de Gereformeerde Gemeenten waarvan geen e-mail adres beschikbaar was. Ten overvloede zij vermeldt, dat in alle andere gevallen de eerste benadering via e-mail is geschied.248 Dit gold ook voor de herinnering. De adressen waarvan bij de eerste e-mail een melding ‘onbestelbaar’ terug kwam (‘bounces’) werden bij de herinneringen uitgesloten (zou immers opnieuw een ‘on-bestelbaar’ opleveren).

Het derde contactmoment (Bijlage VII) is aangegrepen om via reguliere post de tot dan toe onbereikbare potentiële respondenten, alsnog te bereiken. In een aantal ge-vallen is dit succesvol gebleken. Het derde contactmoment hield in dat men opnieuw werd opgeroepen om aan de enquête een bijdrage te leveren; hetzij via respons via de website, hetzij via het printen van het vragenformulier vanaf de website en het ingevulde formulier zelf te versturen naar het opgegeven antwoordnummer. Mocht men ten derde male besluiten af te zien van participatie, dan werd gevraagd één van de vier mogelijke redenen aan te kruisen en het antwoord in de bijgesloten portovrije antwoordenvelop terug te sturen.

De genoemde mogelijkheden betroffen:  ik heb geen tijd

 ik heb geen interesse

 ik behoor niet tot de doelgroep

 ik heb geen vertrouwen in deze vorm van onderzoek (enquête)

248 In het deel van de enquête dat via het internet verlopen is, zijn de stellingen steeds in een willekeurige volgorde aangeboden om te voorkomen dat de volgorde van de stellingen, een antwoordpatroon zou uitlokken. In gevallen waarin een schriftelijke enquête is/wordt nagezonden, is steeds een vaste volgorde aangehouden (om redenen van efficiency).

Alleen tijdens de proefenquête is er voor gekozen om ten tijde van het derde con-tactmoment een volledig geprint antwoordformulier naar de potentiële respondent te sturen. Wij hebben er vanaf gezien om deze aanpak ook toe te passen in de vervolg-enquête; het zou ons voor de taak stellen om ruim 1000 adressen per post een vra-genlijst resp. antwoordformulier te versturen. We hebben afgezien van deze actie in de hoop dat we voldoende respons via het internet zouden verkrijgen, hetgeen ook het geval is gebleken. Alleen bij predikanten waarvan geen e-mail adres bekend was, is ook tijdens de vervolgenquête een geprint antwoordformulier via de reguliere post ter beschikking gesteld.

Men kan de vraag stellen of de respondenten die antwoorden via een papieren for-mulier gegeven hebben, niet een andere groep vormen dan de respondenten die kiezen voor het internet. Wij denken dat dit niet het geval is. In alle geledingen van het protestantisme is naar onze ervaring het gebruik van e-mail ver voortgeschreden. Een mogelijk effect van het feit dat in de proefenquête aan alle potentiële responden-ten die nog niet eerder gereageerd hadden, een papieren formulier is gestuurd, is op de totale enquête verwaarloosbaar. Het gaat immers om een beperkt aantal formulie-ren (12 in totaal) die waarschijnlijk voor een deel ook waformulie-ren binnen gekomen indien geen formulier ter beschikking gesteld was. Het mogelijk verstorende effect van 4 of 5 formulieren op een enquête met 551 analyseerbare antwoorden, is verwaarloos-baar.

Op de vraag betreffende de stroming waartoe de respondent zich wenst te rekenen, is 38 keer niet gekozen uit één van de door ons aangegeven stromingen, maar is het antwoord: ‘Anders’ gegeven. Wij hebben de daarbij gevoegde toelichtingen gelezen en alsnog een van de door ons voorgestelde stromingen geselecteerd en wel die stroming die volgens ons het meest passend was in het concrete geval.

Van de 551 ingevulde antwoordformulieren, waren 28 formulieren niet volledig ingevuld waardoor in totaal 89 vragen onbeantwoord bleven. Wij hebben deze ‘mis-sing values’ (i.c. scores) geschat op basis van de gemiddelde scores voor de desbe-treffende vragen die golden voor de gehele populatie.249

Tenslotte: voorgangers die de onderzoeker op enigerlei wijze persoonlijk kent, zijn niet in de enquête opgenomen.

249 Overigens zijn slechts 15 van de door ons berekende 89 schattingen van de ‘missing values’ ook daadwerkelijk in onze analyse betrokken. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de ‘missing va-lues’ bijna allemaal betrekking hebben op de vragen betreffende het oordeel van de voorganger over de meningsvorming in de gemeente (Onderdeel II van de vragenlijst; zie Bijlage IV). De ant-woorden op deze vragen zijn niet in de analyse betrokken.

III.4RESPONS

De op de enquête verkregen respons wordt hierna gerapporteerd, afzonderlijk voor proefenquête en voor totaalenquête (proefenquête en vervolgenquête gezamenlijk). Proefenquête

Uit onderstaande tabel blijkt hoe de uitgestuurde enquêteformulieren verdeeld waren over de diverse onderscheiden kerkgenootschappen en welke respons werd be-haald:250

Tabel III.3 Respons proefenquête

Ter toelichting het volgende. In totaal werden 305 e-mails/brieven verstuurd. Alle mails/brieven werden persoonlijk geadresseerd aan de predikant/voorganger. Circa 10% van de mails/brieven kwam direct als onbestelbaar terug. Een veel geringer gedeelte, ca. 4% kreeg de kwalificatie ‘niet van toepassing’ (n.v.t). Het betrof hier gevallen van emeritaat, uitzending naar het buitenland, verandering van werkzaamheden en overlijden. Als we de bijzondere score voor de evangelische groeperingen buiten beschouwing laten, is een gemiddelde respons van ruim 40% gerealiseerd.251

250 Het Leger des Heils is niet in de enquête betrokken omdat zij zichzelf niet als een zelfstandig kerkgenootschap beschouwt. Het Wachttoren Genootschap (Jehovah’s Getuigen) is evenmin in de enquête betrokken. De reden is dat dit genootschap veelal niet tot het protestantisme gerekend wordt om reden van het feit dat het Genootschap zich geïsoleerd opstelt ten opzichte van andere protestantse kerkgenootschappen. Verder heeft men een ‘eigen theologie’ die weinig raakvlakken vertoont met gangbare opvattingen binnen het protestantisme.

251 Met weglating van de evangelische groepen komt het percentage op ruim 40% respons (93 - 8)/ (262 - 52) = 40,5%.

Vervolgenquête

De vervolgenquête is gebaseerd geweest op dezelfde vragenlijst. De gemeenten van de Remonstrantse Broederschap en de Doopsgezinde Sociëteit waren nog niet in de proefenquête betrokken. De volgende respons is verkregen: