• No results found

Organisatie en relaties

BEROEPSPRAKTIJK VAN OSTPROFESSOREN

4.1 Het globale beeld

4.2.5 Organisatie en relaties

4.2.5.1 Organisatie en relaties in de DDR

De organisatie waarbinnen de hoogleraren in de DDR-periode werken wordt gekenmerkt door de van de socialistische staat afgeleide cultuur en door de strikte regelgeving op basis van het duale organisatieprincipe van de DDR. Daardoor wordt elke leidinggevende gecontroleerd door een partijfunctionaris die de uiteindelijke macht heeft. Deze andere organisatorische en relationele setting van de beroepspraktijk van professoren in de DRR ten opzichte van de BRD wordt door een vijftal factoren bepaald. (1) De helderheid over waar in het centralistisch eenheidssocialisme van de DDR de macht ligt, terwijl bij westers georiënteerde universiteiten zeggenschap en invloed gespreid zijn over talrijke actoren, niveaus en organisatorische eenheden. (2) De beperkte keuzemogelijkheden in de DDR. (3) Het vrijwel ontbreken van invloed van de leerstoelhouder op de condities voor de uitoefening van zijn beroepspraktijk. (4) Het ontbreken van een rechtstatelijk systeem met inspraak en beroepsmogelijkheden. (5) Mede onder invloed van de eerste vier factoren heeft de DDR een eenvoudiger en minder bureaucratisch functionerend maatschappelijk stelsel. Dat is voor velen na de Wende een grote verrassing.

De in de beginperiode van de DDR bestaande machtige faculteiten met invloedrijke decanen zijn door de derde Hochschulreform van 1968-’69 vervangen door tientallen kleinere vaksecties. Deze worden geleid door politiek benoemde wetenschappelijke directeuren. Deze controleren het werk van hoogleraren. Daarnaast bestaat er ook nog de officiële en geheime controle door de Staatsveiligheidsdienst Stasi. Daardoor worden burgers die zich profileren, en dus ook hoogleraren, vaak jarenlang en in -tensief afgeluisterd en wordt niet zelden hun post geopend. In de DDR-periode wordt wel vermoed dat dit gebeurt, maar men weet dat niet zeker. Deze onzekerheid creëert een groot wantrouwen in de onderlinge relaties omdat men niet weet wie men wel of niet kan vertrouwen. Het gevolg van deze spionage is dat hoogleraren die niet partijconform functioneerden minder tot geen mogelijkheden kregen om hun werk uit te oefenen. Na de Wende blijkt dat veel collega-hoogleraren, maar ook de eigen studenten, medewerkers en familieleden elkaar intensiever hebben bespioneerd dan men tijdens de DDR-periode vermoedde.

Door de kleinschaligheid van de universiteit en de socialistische cultuur zijn de relaties in de DDR binnen de universitaire organisatie kameraadschappelijker en minder formalistisch, mits zich alles binnen de codes van partij en staat afspeelt. Door de kleine omvang van de staat is het geheel overzichtelijker en zijn de interne en externe relaties van de hoogleraren minder talrijk en complex. Door de enge ideologische kaders wordt dit versterkt. De sociale controle, als onderdeel van de maatschappelijke code, is daarmee zeer groot.

De positie van de professor in de DDR wordt door deze organisatorische condities en relatiepatronen in belangrijke mate bepaald. De rol van de hoogleraar in de DDR is het nieuwe kader van partij en staat op te leiden. Het doel daarbij is de waarden van dit maatschappelijk stelsel door te geven aan volgende generaties. Dit wordt gecombineerd met overdracht van hoogwaardige kennis. De DDR voelt daarbij de concurrentie met andere Oostblokstaten en met het westen. Daarom wordt de rol van universiteiten en hoogleraren zo belangrijk geacht. De DDR onderscheidt zich van het westerse stelsel door de expliciete, wettelijke opdracht aan universiteiten en daarmee aan hoogleraren om de kennisoverdracht te combineren met socialistische Bildung. Die taak hebben alle hoogleraren. Die opdracht krijgt profiel door de mate waarin de wetenschapsdiscipline van de hoogleraar wordt beïnvloed door de socialistische maatschappelijke codes. Bij sommige hoogleraren, bijvoorbeeld degenen die het voor alle studenten verplichte vak marxisme-leninisme geven, staat hun werk volledig in het teken van het socialisme.

Door de socialistische cultuur heeft de maatschappij een egalitair karakter. Professoren hebben als lid van de SED bij de

afdelingsvergaderingen van de partij een even grote inbreng als studenten en medewerkers, ook als het over het eigen vakgebied gaat. En dat gebeurt regelmatig omdat de partij toezicht houdt op onderwijs en onderzoek. Door de eenvoudige machtstructuur in de DDR hebben hoogleraren volgens de Ostprofessoren wel een grotere invloed op het staatsapparaat van de DDR in vergelijking met de BRD, mits ze zich houden aan de maatschappelijke code van de DDR.

4.2.5.2 De Wende en organisatie en relaties

Na de Wende blijven de institutionele aspecten van de universiteit op hoofdlijnen onveranderd. De hoofdtaken blijven onderwijs en

onderzoek. De hoogleraren vervullen in de universiteit dezelfde taak als voor de Wende. Het basale relatiepatroon tussen hoogleraren en

studenten blijft in tact. Een eeuwenlange traditie zet zich ook hier voort en laat zich niet beïnvloeden door maatschappelijke veranderingen. Dat lijkt vanzelfsprekend maar dat is het zeker niet als gekeken wordt naar allerlei maatschappelijke instellingen die wel grote wijzigingen door de Wende ondergaan. Daarvan kunnen talrijke voorbeelden worden gegeven, maar het meest illustratief is om in de directe omgeving van de

universiteit te blijven: de Academie van Wetenschappen. In de DDR was die zeer omvangrijk. Ze bestond uit een centrale vestiging in Berlijn met daarnaast tientallen instituten. Haar hoofdtaak was fundamenteel onderzoek in zoverre dat verenigbaar was met de ideologische

staatsordening van de DDR. Er werkten 22.000 wetenschappers. Na de Wende werd de Academie bijna geheel opgeheven en werd haar hoofdtaak overgedragen aan de universiteiten.

Natuurlijk bestaan er ook verschillen tussen de organisatorische condities van de universiteit in de DDR-periode en de BRD-tijd daarna. Ze vloeien in de eerste plaats voort uit de eerder beschreven verschillen tussen de ideologie en maatschappelijke codes van de DDR en die van de BRD. Maar er zijn meer invloeden. De facultaire organisatorische opbouw van de universiteit met decanen keert na de Wende weer terug. Door de wijziging van de staatkundige principes zijn de westerse rechtstatelijke regels weer het fundament van de maatschappij. De typisch Duitse gedetailleerde en formele Verwaltungsprinzipien die ook in de DDR golden, worden aangescherpt. Door het rechtstatelijk karakter van de BRD worden ze na de Wende omvangrijker en gedetailleerder dan in de DDR. Alle organisatorische aspecten en procedures moeten nauwkeurig worden beschreven opdat er beroepsmogelijkheden kunnen zijn.

Door het na de Wende-periode herstellen van het academisch zelfbestuur neemt de taak van hoogleraren bij het bestuur en management van universiteit, faculteiten en vaksecties toe.

Al deze veranderingen leiden tot juridificering en formalisering van de onderlinge relaties. Dat wordt versterkt door het massale karakter van de universiteit dat na de Wende vanuit de BRD wordt geïmporteerd.

Na de Wende komen veel Westprofessoren naar de Humboldt-Universität. Deze hebben een andere, meer hiërarchische, formele en individualistische houding. Ze komen uit een andere cultuur en beschikken over een andere wetenschappelijke canon. De Westprofes

-soren bezetten de meeste leerstoelen. Hoe meer tijd na de Wende verstrijkt hoe kleiner de groep Ostprofessoren wordt. Door dit alles is de relatie tussen de Ost- en Westprofessoren na de Wende moeizaam. In de loop van de tijd went men wat meer aan elkaar en verbetert de onderlinge relatie wat.

De rol van de hoogleraar in het herenigde Duitsland komt overeen met die in de DDR. Zowel in de DDR als in de BRD leidt een hoogleraar het nieuwe wetenschappelijke kader van de staat op. Daardoor neemt de hoogleraar een geprofileerde maatschappelijke positie in. Daarin bestaat nog steeds geen verschil tussen de BRD en de DDR. Dat onderscheid ontstaat wel door de van elkaar afwijkende ideologische bases van het staatsbestel en de daarmee verbonden maatschappelijke code. Door de westerse vorm van het democratisch kapitalisme komen volgens de Ostprofessoren hoogleraren weer aan de top van de piramide van hun discipline te staan, waardoor er een veel

hiërarchischer situatie ontstaat. Ostprofessoren registreren dat er daardoor een grote afstand in alle onderlinge relaties ontstaat. Na de Wende krijgt de hoogleraar de schier onaantastbare positie terug die hij tot de

oprichting van de DDR eigenlijk altijd in het Duitse cultuurgebied heeft gehad. Een tweede opvallend verschil is volgens de Ostprofessoren dat hoogleraren na de Wende door de complexer werkende staatsstructuur een geringere beroepsmatige persoonlijke invloed op de staat hebben dan voor de Wende.

5

DUIDING VAN EFFECTEN VAN DE WENDE