• No results found

Op Nederlandsch grondgebied zon de justitie hen beschermd hebben

Maar daar, waar de Nederlandsche justitie niet in staat was den ( 1 ) B. v. het leger buiten 's lands (art. 10 Crim. Wetb. voor het Krijgsv.

te lande); het dek van oorlogschepen krachtens art. 9 Crim. Wetb.

voor het Krijgsv. te water, in verband met de instelling van mobiele

krijgsraden, die aan het korps of schip zijn vastgehecht. En in die

gevallen gaat de fictie niet verder dan het uitdrukkelijke woord der

wet ; zoodat een oorlogschip of leger buiten 's lands nimmer burgerlijk

als Nederland mag beschouwd worden.

— 43

-zwakkere tegen o n d e r d r u k k i n g te beschermen, dââr, waar d e r e g e l , dat de wet allen beschermt niet kon worden gehandhaafd, d â â r was het niet Nederland.

De tweede te beslissen vraag w a s , of Maleische of Javaansche sche-pelingen Nederlanders zijn?

V a n een is het geheel buiten quaestie.

De elfde besch., Klaas L e d é s m a , is , blijkens zijne eigene opgave, ge-boren te M a n i l l a , dus in eene Spaansche kolonie.

Dit feit wordt niet gecontesteerd.

De acte van beschuldiging heeft het overgenomen.

E r bestaat voor hem zelfs geen schijn van reden om als N e d e r -landers beschouwd te worden.

V a n enkele anderen is het geheel onzeker , waar ze geboren ziju.

Zoo heet de serang geboren te zijn te Branjer, de zesde besch. I5at<-j o o k I I te Kylie, de tiende Doolah te PonteI5at<-jana.

Alle drie deze plaatsen nu zijn volmaakt onbekend in de géographie.

W e l heb ik getracht van de beschuldigden zelven te vernemen , waar die plaatsen liggen, maar den eersten keer ontving ik zulke vreemde uiteenloopende a n t w o o r d e n , dat ik mij eerst van elders wilde inlichten.

Sedert werd mij eene nadere ondervraging afgesneden door de bepaalde weigering van het Openb. Min. om mij met een bekwamen t o l k , die zelf iets van Indische géographie afwist, bij de beschuldigden toe te laten.

E n daar het in het belang der beschuldigden kon zijn, dat zij hier-over m e t bunnen verdediger alleen s p r a k e n , hier-overeenkomstig h e t r e g t , hun bij a r t . 161 Strafvord. g e g e v e n , en het stellig strijdig was met dat r e g t , dat het Openb. Min. daarbij, door middel van zijne t o l k e n , aanwezig w a s , zoo wilde ik liever verstoken blijven van het regt om met de beschuldigden te s p r e k e n , dan aanleiding g e v e n , dat zij op mijne vraag aan dien dienaar van het Openb. Min. iets mededeelden, hetwelk alleen voor de verdedigers k o u zijn bestemd.

De zaak is mij dus duister gebleven.

M a a r zoolang nu niet is b e w e z e n , dat die beschuldigden niet ver-keeren in hetzelfde geval als L e d é s m a , zoolang men h u n n e geboorte-plaats niet k a n aanwijzen, k a n men niet zeggen, dat ze Nederlanders zijn.

Het is dan ook alleen van de overigen, dat ik verder spreek. Deze gaven allen op geboren te zijn in de Nederlandsche koloniën.

Zijn nu de inlanders in onze koloniën Nederlanders i n d e n zin van artt. 8 en 9 Strafvord.?

Men verwijst gewoonlijk naar het Burgerlijk Wetboek.

Het is echter duidelijk, dat de tweede titel van het eerste boek van het Burgerlijk W e t b o e k hier niet tot oplossing k a n dienen.

Die titel dient alleen tot verklaring van art. 9 der A l g . B e p . , waarbij geleerd w o r d t , dat het burgerlijk regt van het Koningryk het-zelfde is voor vreemdelingen als voor N e d e r l a n d e r s , zoolang de wet niet bepaaldelijk het tegendeel vaststelt.

Dit wordt boven allen redelijken twijfel verheven , niet alleen door de plaatsing in het Burgerlijk Wetboek, dat is het wetboek, hetwelk uitsluitend voor het burgerlijk r e g t , voor het zoogenaamde privaat regt bestemd i s , m a a r voornamelijk door de geschiedenis van dien titel, die men vindt medegedeeld in het bekende werk van den heer V O O R D C I N , I I , blz. 21 en volg.

Dââr vindt men o. a. vermeld , • dat deze titel in het ontwerp van 1 8 2 0 , naar aanleiding van artt. 8 , 9 en 10 der Grondwet van 1815 ,

— 44

handelde over inboorlingen , ingezetenen, burgers en vreemdelingen; dat verschillende afdeelingen verlangden, dat deze onderscheiding, als van geen invloed op de uitoefening der burgerlijke regten, in het Burgerlijk Wetboek niet zou opgenomen worden , daar het genoegzaam zonde xijn om van Nederlanders en vreemdelingen te spreken. •

I n overeenstemming met den uitgedrnkten wensch van de K a m e r , werd op voorstel van den heer K E M P E R aan dat verlangen toegege-v e n , en opdat er geen twijfel dienaangaande zon bestaan, een artikel vooropgezet, l u i d e n d e : « W a n n e e r de w e t , naar aanleiding van art.

10 (thans art. 9) der A l g . Bep., eenige onderscheiding m a a k t tusschen Nederlanders en vreemdelingen , znllen de navolgende regels worden in acht genomen."

Dit is art. 5 van h e t W e t b o e k van 1830. Dat artikel w e r d , alleen omdat het overtollig w a s , bij de nieuwe redactie weggelaten.

Die titel regelt dus alleen het Nederlanderschap met betrekking tot de uitoefening der burgerlijke regten.

H i e r n u geldt het niet de uitoefening van burgerlijke regten , maar eene vraag van strafvordering, niet welke de beteekenis is van het woord Nederlander in het Burgerlijk Wetboek , maar welke die is in artt. 8 en 9 W e t b . van Strafvord.

De strafvordering is een onderdeel in het publiek r e g t , niet van het privaat regt.

W i l men dus w e t e n , wie in publiekregtelijken zin Nederlanders z i j n , dan moet men elders zoeken.

,Kr bestaat evenwel nog slechts ééne wet, die bepaalt, wie N e d e r l a n -ders zijn. Dit is de wet van 28 Julij 1850 (StbL n°. 4 4 ) , gemaakt ter uitvoering van art. 7 der G r o n d w e t ; m a a r ook tegen de toepas-sing van deze wet bestaan bezwaren.

H e t is dus niet regtstreeks uit te m a k e n , wie Nederlandeis zijn in den zin van art. 9 Strafvord.

Maar gelukkig levert dit tn casu geen bezwaar.

W a n n e e r toch blijkt, dat de inlanders der koloniën noch volgens de wet van 1 8 5 0 , noch zelfs volgens het Burgerlijk W e t b o e k , N e d e r -landers zijn , en dat het tot ongerijmdheden zou lijden , wanneer ze in art. 9 Strafvord. als Nedei landers werden beschouwd , dan kan men de vraag beslist oordeelen.

Dat ze volgens de wet van 1850 geene Nederlanders z i j n , vereischt geen betoog.

Bij het Burgerlijk Wetboek rijst echter eenige twijfel.

Art. 5 , n°. I, toch begrijpt in het algemeen onder Nederlanders allen, die geboren zijn in Nederland of deszelfs koloniën, uit ouders, aldaar gevestigd.

Hierin nu schijnen op het eerste gezigt ook de Inlanders begre-pen , en men heeft dit wel eens beweerd.

Bij nader inzien blijkt echter de dwaling.

Toen men namelijk bij de beraadslagingen in de K a m e r op de woorden -of deszelfs koloniën • wees , als aanleidiag kunnende geven tot m i s v e r s t a n d , zeide de Kegering -dat die uitdrukking overeenkom-stig was met art. 8 der Grondwet. •

Bij dat artikel n u was bepaald : dat tot leden van de S t a t e n - G e n e r a a l , van de departementen van algemeen bestuur, van den Kaad van State en van den Hoogen Raad , alsmede tot commissarissen des Konings in de provinciën alleen k u n n e n benoemd worden Nederlandsche inge-zetenen , geboren binnen het Rijk of deszelfs buitenlandsche bezittingen , uit ouders aldaar bevestigd..

Hierin werd dus alleen gesproken van Nederlandsehe i n g e z e t e n e n , d. i ingezetenen van Nederland. Tot deze beperkte zich art. 8. Vol-gens de Regering nu is art. 5 , 1". B . W . opgesteld conform dat art. 8.

Het omvat dus ook alleen eigenlijke ingezetenen van Nederland.

Dit is de ée'nige mogelijke rationele verklaring.

H e t tegendeel is zelfs onmogelijk.

De inlanders kunnen met geene mogelijkheid Nederlanders zijn vol-gens het Burgerlijk W e t b o e k .

A r t . 9 . 3». toch b e p a a l t , dat de hoedanigheid van N e d e r l a n d e r wordt verloren door het b u i t e n s l a n d s vestigen zijner woonplaats, met het kennelijk oogmerk om niet in het Koningrijk terug te keeren.

Op hetzelfde oogenblik zouden zij door geboorte Nederlanders wor-den , en door hunne vestiging in de koloniën die hoedanigheid weder verliezen.

Ook uit dit artikel blijkt overtuigend, dat in art. 5 , 1°., alleen be-doeld zijn : Nederlandscbe ingezetenen , geboren binnen het Rijk of deszelfs koloniën.

Eu tot welke dwaze gevolgen zou men k o m e n , zoo men het tegen-deel aannam.

Om er slechts een te n o e m e n : volgens art. 138 zou een huwelijk tusschen twee Javanen onwettig zijn , wanneer hier te lande geene afkondigingen plaats hadden.

E n wanneer men nu eens in art. 9 Strafvord. a a n n a m , dat J a v a n e n Nederlanders waren.

Dan zou do Nederlandsehe regter competent zijn om van alle mis-drijven, hoe gering ze ook w a r e n , die op J a v a door een J a v a a n tegen een J a v a a n werden gepleegd, kennis te n e m e n .

Eene stelling die tot zulke resultaten v o e r t , behoeft geene verdere

wederlegging. . Wil men nu w e t e n , wat de staat der beschuldigden i s , men r a a d

-plege hun eigen regt.

Volgens den regel van het personeel statuut moet dit regt beslis-sen en dat personeel statuut is niet alleen bij art. 6 van onze Alg. B e p . , maar ook hij art. 16 der A l g . Bep. voor Nederlandsch Indie erkend.

I n het Indische regt nu zijn de inboorlingen der kolomen geene Nederlanders.

I n t e g e n d e e l , zij worden steeds daartegen overgesteld als eene g e -heel verschillende klasse van m e n s c h e n , met ge-heel verschillende

wetten en regten. . . . . E n die afscheiding van Nederlanders en Inlanders staat met in tiet

Burgerlijk W e t b o e k , maar in de Algemeene B e p a l i n g e n ; zij geldt mitsdien voor de strafvordering zoowel als voor het burgerlijk regt.

En wanneer zij in Indië geene Nederlandors zijn, kunnen zij het dan in Nederland wezen ?

Ook deze grond voor de competentie valt mitsdien weg.

H i e r m e d e , E . G. A. H H . , meen ik de verschillende redenen der incompetentie voldoende te hebben uiteengezet. Zoo ik misschien mis-b i u i k hemis-b gemaakt van uwe a a n d a c h t , het hooge gewigt der onmis-be- onbe-voegd-verklaring voor de beschuldigden noodzaakte mij geen enkel punt voorbij ie g a a n , hetgeen daarbij zou knnnen in aanmerking k o n e n .

W a m is de Nederlandsehe regter onbevoegd, daa w slechts één.

— 46 —

gevolg d e u k b a a r , dan moeten de beschuldigden op vrije voeten wor-den gesteld.

De wet toch. vergunt geene uitlevering aan het Indische Gouverne-men ; er blijft den regter niets o v e r , dan de invrijheidstelling der beschuldigden te bevelen.

De adü.-gen. zegt tot antwoord:

I k moet beginnen met de o p m e r k i n g , dat de relatieve competentie van het Hof m Zmdholland niet is betwist, maar dat integendeel erkend i s , d a t , indien de Nederlandsche regter bevoegd is van deze zaak kennis te n e m e n , geen ander regter dan het Hof in Zuidholland er van gesaisisseerd moet worden. Over die relatieve competentie zal ik dus niet behoeven te s p r e k e n , als zijnde onbetwist.

Maar de absolute competentie van den Nederlandsen e n ' regter is betwist, en de gronden , daarvoor aangevoerd , laten zich tot" twee terugbrengen.

De eerste grond namelijk is d e z e , dat er niet m a g vervolo-d worden voor andere feiten dan voor de brandstichting , omdat daarvoor de uitlevering der beschuldigden alleen plaats gehad heeft, e n d e tweede, dat de feiten allen gepleegd zijn buiten 's lands en mitsdien niet straf-baar zijn m Nederland.

I k zal beide gronden beantwoorden en wel den laatsten het eerst.

De stelling van het Openb. M i n . , die ik h o o p , dat ge°rond zal worden beschouwd , nadat zij is gedeeld èn door de r a a d k a m e r van d e Kegtbank te Rotterdam èn door die van het Hof, is d e z e - dat de onderwerpehjke feiten regtens moeten worden geacht te zijn gepleegd in N e d e r l a n d , ofschoon geographisch of physisch daarbuiten.

i n waarom ?

O m l a t ze voorvielen aan boord van een Nederlandsen koopvaavdij-schip. Zulk een schip blijft, waar het zich ook b e v i n d t , deel uitmaken van het grondgebied van Nederland.

Dit nu is door de verdediging in het breede b e t w i s t , maar die b e twisting zal door het Openb. Min. niet evenzeer in het breede w o r -den wederlegd. E n w a a r o m ? Omdat bij alle schrijvers, die het Openb Min. nu en vroeger heeft geraadpleegd , en dat aantal schrijvers is zeer g r o o t , die stelling volkomen vaststaat.

_ En als nu zoo vele schrijvers over het reut leeren , dat een schip IS une partie flottante du territoire dont il porte le pavillon , une habi-tation flottante, dan is het inderdaad niet iioodigdit nader te betoogen.

_ H e t zou noodig kunnen zijn, wanneer het ontkend wierd door"de jurisprudentie van het Hof of van den Hoogen Raad. Maar nu onze s t e l l i n g , behalve door die menigte schrijvers , steeds erkend is èn door het Hof èn door den Hoogen Raad, zon ik meenen misbruik te m a k e n van de aandacht van U Edel Groot Achtbaren , wanneer ik in eene refutatie trad van hetgeen thans dienaangaande is in het midden

gebragt

I k zeide : behalve de schrijvers, ook door de jurisprudentie. En nu is reeds van de zijde van de verdediging aangehaald een arrest van den Hoogen Raad van den 29 Jnnij 1841 , te vinden bij V A S D E N I I O N E E T , Strafregt en Strafoord. V , blz. 376. Daar gold het een misdrijf, gepleegd op een Amerikaansch schip in het kanaal van

"V oorne ; en zoowel de Regtbank te Brielle als het Hof in Zuidhol-land en de Hooge Raad hebben den NederZuidhol-landschen regter onbevoegd verklaard daarvan kennis te nemen.

;_ 47 —

V o o r Nederland had het a d v i e s , door den verdediger a a n g e h a a k t , k r a c h t van w e t , omdat het door den Senaat niet was vernietigd of onverbindend verklaard wegens inconstitutionaliteit.

Het tweede aangehaalde arrest van 12 Julij 1850, te vinden bij VAN DEN H O S K R T , Strafregt en Strafoord. Iste deel van 1850 , blz. 3 5 0 , is als het ware gedeeltelijk ook voor deze zaak geschreven en is verkre-gen op de verdediging van een der teverkre-genwoordige verdedigers.

H e t gold toen een misdrijf ter reede van L a b o a n - A m o k (eiland Balie) aan boord van een Nederlandsen koopvaardijschep ; en de Hooge Raad was van oordeel, dat de zaak teregt was beregt voor het Hof in Noordholland.

E n wat overwoog de Hooge Kaad nu daarbij ? Hij sprak niet van het advies , maar stelde het als een onbetwistbaar beginsel van r e g t , dat een schip is een deel van het grondgebied van den S t a a t , zoodat de bedoelde handeling niet kon geacht worden buiten 's lands te zijn gepleegd, maar in het land zelf te zijn bedreven, waar het schip behoorde, zoodat het misdrijf aan de regtsmagt van dien Staat was onderworpen.

I k heb er op g e d r u k t , dat de Hooge Raad van het advies niet heeft g e s p r o k e n , om te h e r i n n e r e n , dat, zoo het waar was, wat de ver-dediger zeide, dat de Hooge Raad het beneden zich achtte de geldig-heid van het advies te bestrijden , dit Hof het toch als geldig a a n n a m .

Het Hof was van geene andere meening. I m m e r s , bij een arrest van 23 Mei 1 8 5 0 , bevestigd door den Hoogen Raad bij arrest van 30 A u g . daaraanvolgende, eene veroordeeling uitsprekende ter zake van een misdrijf, tusschen vreemdelingen begaan op een houtvlot op eene Nederlandsche rivier , is u i t g e m a a k t , dat de Nederlaudsche regter van dat misdrijf moest kennis n e m e n , op g r o n d , dat het exterritoriaal regt van het advies niet meer bestaat, zoodra de hulp der politie in Nederland is ingeroepen.

D u s , en resume', zoowel volgens de schrijvers als volgens uwe arresten en die van den Hoogen R a a d , moet men de l e e r , die het Openb. Min. ten deze huldigt, als een erkend regtsbeginsel a a n n e -men , zoodat hier allezins toepasselijk is art. 8 Alg. B e p . , volgens hetwelk de strafwetten en de verordeningen van politie verbindende zijn voor a l l e n , die zich op het grondgebied vau het Koningrijk bevinden.

De beschuldigden bevonden zich op een Nederlandsch schip en dus volgeus de aangenomen regtsfletie op het grondgebied van N e d e r l a n d . Maar wat spreek ik van regtsfletie, nu met zooveel talent bestre-den alsof, nog bestrijding daarvan baten kon , of dienstig was ? Wij hebben van geene regtsfletie te spreken. Wij leven thans n a 1 Julij 1 8 5 6 , den d a g , waarop voorbij waren de twintig d a g e n , moetende verloopen na den 10 Junij van dat j a a r , den dag der uitgifte van het SM. n°. 3 2 , houdende de wet van 7 Mei 1856.

Die wet r.u heeft het regtsbeginsel en de regtsfletie , die ten deze vroeger bestond, thans voor Nederland tot geschreven regt ver-heven.

I k wijs daartoe bepaaldelijk op de artt. U en 11.

Die wet is welligt in deze regtszaal nog niet behandeld, en ik veroorloof mij voor te lezen art. 1 4 , de twee eerste alinea's:

• Misdrijven, buitengaats nan boord gepleegd, strafbaar naar deze of andere rijkswetten, worden op het strafregister vermeld.

. De schipper neemt ten aanzien van hen, die ze hebben gepleegd, zoowel passagiers als schepelingen , al die maatregelen van voorzorg.

— 48

-welke de aard der zaak vordert ; hij kan hen , zoo Inm vrij verkeer gevaarlijk is , m overleg met de stuurlieden , in verzekerde bewarin"

siellen ; hij verzamelt de bewijzen van het gepleegde feit, m a a k t een relaas op van de verklaringen der getuigen, vermeldt de genomen maatregelen op het strafregister en deelt bij zijne aankomst hier te lande met overlegging van het strafregister en de verzamelde bewij-zen , het gebeurde aan den kantonregter der plaats van zijne bestem-ming mede, ter bevordering der vereisehte vervolging..

Ter bevordering der vereisehte vervolging, zegt"het artikel. Is nu die vereisehte vervolging eene vervolging voor Nederlandsen I n d i ë ? Voorwaar m e t , want dan had de Nederlandsche regier er niet over te spreken.

Maar boveudie i , er staat verder in het artikel 14: . B u i t e n ' s lands en in de koloniën of bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen van de Nederlandsche oorlogschepen, welke zich dââr mogten vinden en, bij gebreke van dezen, aan den Nederlandschen c o n s u l , zoo die er i s , en anders aan de plaatselijke autoriteit. Hij neemt aldaar den raad dier autoriteiten in , en besluit tot die maatregelen, waar-door de misdadiger, met de verzamelde bewijzen, spoedig en niet zekerheid aan den bevoegden regter in het moederland kan w o r d t u overgeleverd.•

Derhalve kan de schipper in Nederlandsch Indië voorloopig d e n raad der autoriteiten aldaar innemen , om de beschuldigden nader a a n den bevoegden Nederlandschen regter over te leveren.

De competentie van den Nederlandschen regter in deze zaak is dus inderdaad aan geen redelijken twijfel onderhevig.

I k heb ook de aandacht willen vestigen op art. 1 1 , dat strekken k a n tot bevestiging van het door mij aangevoerde, en door het Openb Min. is a a n g e h a a l d , omdat dat artikel voor de zaak van het hoogste gewigt is. Het bevat het volgende:

• Onverminderd de bovenvermelde disciplinaire straffen, tegen sche-pelingen bedreigd, zijn de bepalingen van artt. 209—218 Strafregt toepasselijk op muiterij en verzet van passagiers tegen den s c h i p p e r , en van mindere schepelingen jegens hunne meerderen in rang.»

• De schipper wordt ten aanzien van de passagiers en van alle sche-pelingen , en de meerderen in rang worden ten aanzien der mindere schepelingen beschouwd als a m b t e n a r e n , w e r k z a a m ter uitvoering der wet.>

E r bestaat dus geen twijfel , dat ook dit artikel hier volkomen van toepassing is. En het zijn deze bepalingen , die het Openb. Min. m e t volle overtuiging meende tegen de voorgestelde exceptie van incom-petentie te moeten overstellen.

De tweede g r o n d , voor die exceptie a a n g e v o e r d , of liever de eerste , m a a r dien ik thans in de tweede plaats beantwoord, is d e z e : er m a g met worden vervolgd voor andere misdrijven, dan waarvoor de uitle-vering is verkregen , en dat alzoo deze vervolging zonde opleveren o n r e g t , eene schending van volkenregtelijke beginselen en eene be-leediging voor het Portugeesche Gouvernement.

Intusschen moet ik al dadelijk o p m e r k e n , dat, als h e t P o r t u g e s c h e Gouvernement zich beleedigd a c h t , het daarvoor niet bij dit Geregts-hof, maar bij het Nederlandsche Gouvernement voldoening zal vragen.

Maar als deze quaestie in Nederland moest worden bediscussieerd , zou daarvoor hier de plaats niet zijn. I m m e r s de uitlevering is eene*

zaak van den Souverein. De tractaten deswege worden gesloten door den Koning. Ten aanzien van de uitvoering dier tractaten wordt noch

— 49 —

door de G r o n d w e t , noch door de wet, aan den regter eenige super-intendentie opgedragen.

W a t vraagt het Hof als strafregter, als een beschuldigde voor hem wordt gebragt : zijt gij voor mij gebragt ten gevolge van eene be-hoorlijke verwijzing der r a a d k a m e r ? En de r a a d k a m e r vraagt: is de zaak voor mij gebragt ten g e v o l g e ' v a s eene bevoegdelijk gedane instructie? Ziedaar de éénige vragen , die de regter ten deze zich heeft voor te stellen.

Dit zijn beginselen, die ik geleerd heb ook van dit Hof uit het nagaan der behandeling eener regtszaak in 1847 en 1848, toen een beklaagde eerst voor de Regtbank en later voor bet Hof had beweerd, dat hij ten o n r e g t e d o o r het Pruissische Gouvernement was uitgeleverd.

Beide regters beslisten, dat het onderzoek daarvan was buiten h n n n e bevoegdheid, maar dat zij alleen te vragen hadden: staat gij voor mij ten gevolge van een behoorlijken regtsingang voor een misdrijf, door u in Nederland gepleegd ?

H e t verslag van de behandeling dier zaak in appel is medegedeeld in het Weekblad n". 8 7 3 , terwijl het arrest van den Hoogen Kaad , van den 18 April 1 8 4 8 , waarbij de ingestelde voorziening in cassatie werd verworpen, is opgenomen in de Verzameling van VAN D E S H O N E R T , Strafregt enz., 1848, I , blz. 304.

E n waarop berust nu voornamelijk de beslissing in zoodanig geval ?

E n waarop berust nu voornamelijk de beslissing in zoodanig geval ?

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN