De scherpe kritiek van Pawson en Tilly heeft niet verhinderd dat meta-analyse is uitgegroeid tot een dominante methodologie binnen de cri-minologie. Het aantal artikelen in internationale tijdschriften waarin de
47
Kleine geschiedenis van het recidiveonderzoek
resultaten van een kwantitatieve meta-analyse worden besproken, neemt hand over hand toe.9 Dit heeft alles te maken met het herwonnen geloof in resocialisatie. Interventies kunnen werken, zo blijkt uit onderzoek, en meta-analyses zijn nodig om dat te laten zien. Naast de kwantitatieve meta-analyses van de aanhangers van de Campbell Collaboration en de kwalitatieve research syntheses van hun rivalen van de realistische school, dient zich echter nog een andere methode aan die kan bijdragen aan de integratie van de uitkomsten van evaluatiestudies. In meer en meer landen wordt recidiveonderzoek tegenwoordig op nationale schaal toegepast. De recidive wordt in uiteenlopende studies op overeenkomstige wijze gemeten, dat wil zeggen volgens een onveranderlijke definitie en over een gelijke observatieperiode. Het voordeel van het gebruik van een vaste meetmethode is evident. De uitkomsten van afzonderlijke evaluaties komen automatisch in een bredere context terecht. Verschillen in meet-resultaten kunnen niet worden toegeschreven aan de wijze waarop de uitkomsten werden geproduceerd. Het is dus niet langer nodig om, zoals bij een kwantitatieve meta-analyse, achteraf een overkoepelende maat te ontwikkelen om de uitkomsten van verschillende effectstudies te verge-lijken. Door de recidivemetingen te standaardiseren is vergelijkbaarheid, althans in methodologische zin, vooraf gegarandeerd.
Standaardisering gaat gepaard met schaalvergroting. Recidiveonderzoek vindt steeds vaker plaats op nationaal niveau. Figuur 2.2 laat zien welke Europese landen anno 2006 beschikten over landelijke cijfers. Schaal-vergroting is een direct gevolg van de automatisering van de registratie-systemen van politie en justitie. De ruwe gegevens zijn beter bereikbaar geworden. De dataverzameling en -verwerking is enorm versneld. In Engeland deden deze ontwikkelingen zich het eerst voor. Britse onder-zoekers hebben veel betekend voor het beleidsgerichte recidiveonderzoek. In Engeland en Wales werd tot voor kort standaard gebruikgemaakt van de Offenders Index, een database met justitiegegevens die in 1991 werd geautomatiseerd.10 We zien dit bijvoorbeeld terug in het eerder aange-haalde werk van Lloyd, Mair en Hough (1994), waarin een beschrijving wordt gegeven van de recidive in een landelijke steekproef van bijna 18.000 veroordeelde daders. De auteurs splitsen de cijfers uit naar soort afdoening (gevangenisstraf, taakstraf, reclasseringstoezicht en reclasse-ringstoezicht met speciale voorwaarden) en schatten de relatieve effecten van de sancties met behulp van een logistisch model. In geen van de
sanc-9 In Nederland ontbreekt het nog aan een kwantitatieve meta-analyse. Het WODC werkt aan een bestand waarop een dergelijke analyse kan plaatsvinden, zie verder hoofdstuk 5. Wel zijn er overzichtsstudies en –artikelen verschenen over de effectiviteit van strafrechtelijke interventies (D’Anjou, De Jonge & Van der Kaaden, 1975; Van den Heuvel, 1991, 1995; Hessing & Van Koppen, 1997; Doek & Bac, 1998; Beenakkers, 2000, 2001; Wartna, Baas & Beenakkers, 2004) en van preventieprojecten in het algemeen (Polder & Van Vlaardingen, 1992; Wittebrood & Van Beem, 2004; Klein Haarhuis et al., 2005; Van Noije & Wittebrood, 2008).
10 Inmiddels is men overgestapt op het gebruik van de Police National Computer, omdat deze pleegdata bevat en het tijdstip van de recidive dus nauwkeuriger kan worden vastgesteld.
tiegroepen was het verschil tussen de verwachte en de feitelijke recidive erg groot. De auteurs sluiten niet uit dat er lokale verschillen zijn in de effectiviteit van de sancties, maar op landelijk niveau vallen de cijfers zo ongeveer uit zoals mocht worden verwacht afgaand op de achtergronden van degenen die de sancties ondergingen.
Niet alleen het evaluatieonderzoek, ook het predictieonderzoek profiteer-de van profiteer-de automatisering van profiteer-de gegevensbronnen. Tot dat moment was ook dit type onderzoek afhankelijk van handmatige invoer van de ruwe gegevens, de predictie van recidive was gebaseerd op kleine steekproeven en beperkte zich tot specifieke daderpopulaties. De beschikbaarheid van de Offenders Index veranderde dat. Op basis van een grote, landelijke steekproef ontwierpen Copas, Marshall en Tarling (1998) een algemeen risicotaxatie-instrument. Met deze schaal, de offender group reconvic-tion scale (OGRS), kan voor elke verdachte op grond van een beperkt aantal achtergrondkenmerken – de sekse, de leeftijd, het type delict en de omvang van het strafrechtelijke verleden van een verdachte – een inschatting worden gemaakt van het recidivegevaar. Net als Lloyd, Mair en Hough pasten Copas, Marshall en Tarling logistische regressie toe. De schaal geeft voor elk individu de statistische kans dat hij binnen twee jaar opnieuw in de fout gaat. De berekende score is gelijk aan het geschatte recidivepercentage in de groep daders met dezelfde combinatie van achtergronden als de verdachte. Medewerkers van de reclassering maken inmiddels standaard gebruik van de OGRS in hun rapportages aan de rechter. Het is een voorbeeld van een actuarieel instrument. De OGRS is eenvoudig en snel toe te passen. Hij geeft weliswaar een grove inschatting van het recidiverisico; men moet naast de voorspellers die zijn opgenomen in het model altijd ook de individuele omstandigheden van de verdachte in aanmerking nemen. Overall levert de schaal echter een goede voorspel-ling op.11
De beschikbaarheid van digitale gegevens heeft ook de omloopsnelheid van het recidiveonderzoek vergroot. In een aantal landen is inmiddels sprake van monitoring, het herhaald meten van de terugval van grote groepen daders. Met een zekere regelmaat publiceert de onderzoeks-afdeling van het Engelse ministerie van Justitie rapporten waarin de ontwikkeling van de landelijke recidive in kaart wordt gebracht. Door de standaardmetingen te herhalen kunnen trends in de cijfers worden bestu-deerd. Men werkt daarbij met ‘gecorrigeerde’ cijfers. Er wordt rekening gehouden met verschuivingen in de daderpopulatie op kenmerken als leeftijd, sekse, type delict en delictgeschiedenis; dezelfde variabelen als in het voorspellingsmodel van de OGRS. De bijgestelde cijfers leveren een
11 De predictieve validiteit van (varianten van) de OGRS is in diverse settings onderzocht. De gerapporteerde AUC-waarden liggen tussen 0,72 en 0,81 (Maden et al., 2005; Francis, Soothill & Humphreys, 2005).
49
Kleine geschiedenis van het recidiveonderzoek
indruk op van de netto-ontwikkeling van de recidive. De Britse regering gebruikt ze bij de verantwoording van het strafrechtelijke beleid. In 2002 en 2004 werden ook in Engeland streefcijfers opgesteld. Men nam zich voor ten aanzien van zowel jeugdige als volwassen daders het landelijke recidiveniveau in een paar jaar tijd met 5 tot 10% te verlagen (Command Paper, 2005).
Figuur 2.2 Veertien Europese landen met recidivecijfers op nationale schaal
Aanwezig Niet aanwezig Niet bekend
Bron: Wartna & Nijssen, 2006
Ook in de Scandinavische landen en in Schotland en Noord-Ierland vinden inmiddels periodiek nationale recidivemetingen plaats. In Austra-lië en Canada wordt gewerkt aan standaardisering (Payne, 2007; Farring-ton & Davies, 2007). In de Verenigde Staten deden Langan en Levin (2002) grootschalig onderzoek onder ex-gedetineerden. Deze studie droeg echter geen landelijk karakter; het bleek te lastig te zijn om de ruwe gegevens uit de verschillende regio’s op een handzame manier aan elkaar te koppelen. De teller bleef daardoor op vijftien van de vijftig staten staan. In Neder-land heeft men van problemen met de dataverzameling hoegenaamd geen last. Het ministerie van Justitie beschikt over een onderzoeksbestand dat vergelijkbaar is met de Engelse Offenders Index. Sinds 2005 kent ons land de zogeheten Recidivemonitor, een project waarin op basis van dit onder-zoeksbestand herhaalde metingen worden verricht onder bijna alle perso-nen die recent met justitie in aanraking zijn gekomen. In het volgende
hoofdstuk gaan we uitgebreid op de ontwikkeling van de Recidivemonitor in.