• No results found

Modellering gedragseffecten

In document Evaluatie 30%-regeling (pagina 135-141)

Gedragseffecten

Indien er geen 30%-regeling zou bestaan, zouden personen en bedrijven zich anders gedra-gen. Wij identificeren hierbij de volgende mogelijke gedragseffecten137:

Eerste-ordegedragseffecten 1. Minder ingekomen werknemers

2. Ingekomen werknemers maken gebruik van de werkelijke ETK-regeling.

3. Werkzaamheden van werknemers en bestuurders worden zo ingericht dat belasting-heffing in een andere constructie (met lager effectief belastingtarief) plaatsvindt, bijvoorbeeld in het buitenland.

4. Loonbrutering: werkgevers passen de hoogte van het brutoloon aan om te ‘compen-seren’ voor het niet bestaan van de 30%-regeling.

Tweede-orde-gedragseffecten

5. Minder ingekomen werknemers leiden tot minder belastinginkomsten binnen de BTW en accijns.

6. Bedrijven die nog niet in Nederland gevestigd zijn, vestigen zich elders.

7. Bedrijven die in Nederland gevestigd zijn, vestigen zich elders of groeien elders.

8. Loonbrutering vanuit werkgevers drukken de bedrijfswinst en leidt tot minder VPB-inkomsten.

Voor het berekenen van het budgettair belang worden de eerste-ordegedragseffecten [1] tot en met [4] ingeschat en meegenomen in de berekeningen. Tweede-orde-gedragseffecten [5] tot en met [8] zijn moeilijk kwantificeerbaar en vallen buiten de sfeer van de IB, en worden derhalve uit de berekeningen gelaten.

Modelleringswijze gedragseffecten

Hierboven zijn verschillende gedragseffecten benoemd. Uit dit evaluatieonderzoek blijkt ook dat deze gedragseffecten niet voor iedere (sub)groep even sterk zullen zijn. Vanuit de lite-ratuur, interviews en de online survey blijkt dat met name de hoogte van het inkomen een sterke determinant is voor de omvang van de gedragseffecten. Om deze reden hanteren we voor het modelleren van bovenstaande gedragseffecten (1 t/m 4) drie gebruikersgroepen van de 30%-regeling op basis van inkomen:

A. Werknemers met een loon onder de €100.000

B. Werknemers met een loon tussen de €100.000 en €500.000 C. Werknemers met een loon boven de €500.000

Daarbij zullen we voor ieder gedragseffect drie scenario’s berekenen: een scenario met een laag ingeschat gedragseffect, een scenario met een hoog ingeschat gedragseffect en een

‘midden-scenario’, wat in onze ogen een realistisch scenario is.

137 In de situatie dat de 30%-regeling niet zou bestaan gaan wij er vanuit dat artikel 2.6 in de Wet inkomstenbelasting van kracht blijft voor de groep personen die nu in aanmerking komt voor de 30%-regeling.

1. Gebruik werkelijke ETK-regeling

Indien buitenlandse werknemers (nog steeds) naar Nederland komen, zullen zij naar ver-wachting gebruik gaan maken van de werkelijke ETK-regeling, omdat deze regeling fiscaal voordeel biedt en er bij rationeel handelen geen reden is om de werkelijke ETK-regeling niet te gebruiken. Dit gebruik van de werkelijke ETK-regeling zal gepaard gaan met de volgende berekening van dit gedragseffect:

(alsnog) opgevoerde ETK bij werkelijke ETK-regeling = (1-α) * b * c * d Waarbij:

α = aandeel personen in de groep dat niet meer naar Nederland komt b = direct budgettair belang (ex-ante) bij 30%-regeling in deze groep

c = verhouding werkelijke ETK en 30%-forfait (percentage_werkelijke_ETK / 30%) d = aandeel werkelijke ETK onbelast vergoed door werkgever

De drie groepen werknemers, onderscheiden op hoogte van het inkomen, kennen hiervoor verschillende parameters:

A. Werknemers met een loon onder de €100.000. De personen die nog steeds naar Nederland komen zullen gebruik gaan maken van de werkelijke ETK-regeling, omdat deze regeling fiscaal voordeel biedt en er bij rationeel handelen geen reden is om de werkelijke ETK-regeling niet te gebruiken. De parameters voor dit gedragseffect zijn voor deze groep:

B. Werknemers met een loon tussen de €100.000 en €500.000. De personen die nog steeds naar Nederland komen zullen gebruik gaan maken van de werkelijke ETK-regeling, omdat deze regeling fiscaal voordeel biedt en er bij rationeel handelen geen reden is om de werkelijke ETK-regeling niet te gebruiken. De parameters voor dit gedragseffect zijn voor deze groep: naar Nederland komen zullen gebruik gaan maken van de werkelijke ETK-regeling, omdat deze regeling fiscaal voordeel biedt en er bij rationeel handelen geen reden is om de werkelijke ETK-regeling niet te gebruiken. De parameters voor dit gedrags-effect zijn voor deze groep:

Voor de laatste parameter, oftewel het ‘aandeel werkelijke ETK onbelast vergoed door werk-gever’ (d), passen we voor alle drie de groepen dezelfde percentages toe. Dit betreft het aandeel ETK dat de werkgever zou vergoeden indien er geen 30%-forfait toegepast zou worden; dit kan een werkgever immers naar eigen inzicht vaststellen. We hanteren hierbij de volgende spreiding in de parameters:

• dlaag = 80%

• dmidden = 90%

• dhoog = 100%

2. Minder ingekomen buitenlandse werknemers

Indien buitenlandse werknemers niet meer naar Nederland komen zullen zij weliswaar geen gebruik meer (kunnen) maken van de werkelijke ETK-regeling, maar zullen zij ook geen IB-opbrengsten genereren. Wij gaan er daarbij vanuit dat de personen die zonder aanwezigheid van de 30%-regeling niet meer naar Nederland komen, niet vervangen (kunnen) worden door een Nederlandse arbeidskracht. Het gedragseffect kan dan als volgt berekend worden:

Gederfde IB-inkomsten = Ltot * α * t Waarbij:

Ltot = het totale loon in de groep per jaar

α = aandeel personen in de groep dat niet meer naar Nederland komt t = gemiddeld IB-tarief in deze groep

De drie groepen werknemers, onderscheiden op hoogte van het inkomen, kennen hiervoor verschillende parameters:

A. Werknemers met een loon onder de €100.000: het grote merendeel van deze groep zal nog steeds naar Nederland komen, omdat deze groep in de situatie zonder 30%-regeling (maar met werkelijke ETK-regeling) er financieel niet/nauwelijks op achteruit, of zelfs vooruit, zal gaan. De gewogen gemiddelde werkelijke ETK voor deze groep zijn immers 32,5%. Voor deze groep schatten we daarom het aandeel buitenlandse medewerkers dat niet meer komt in de situatie zonder 30%-regeling in op 1%. De parameters voor dit gedragseffect zijn dan:

• Ltot_A = €1,85 miljard

• αA_laag = 1%

• αA_midden = 5%

• αA_hoog = 10%

• tA = 38%

B. Werknemers met een loon tussen de €100.000 en €500.000: In deze groep zal een deel van de buitenlandse werknemers niet meer naar Nederland komen, omdat het verschil tussen het forfait en de werkelijk gemaakte ETK zodanig substan-tieel is dat het de keuze om naar Nederland te komen beïnvloedt. De gewogen gemiddelde werkelijke ETK voor deze groep zijn 10%. Voor deze groep schatten we daarom het aandeel buitenlandse medewerkers dat niet meer komt in de situatie zonder 30%-regeling in op 5%. De parameters voor dit gedragseffect zijn dan:

• Ltot_B = €1,33 miljard 30%-regeling zal in deze groep naar verwachting invloed uitoefenen op het wel/niet naar Nederland komen, maar in mindere mate dan in groep [B]. Dit komt doordat het gedragseffect rondom fiscale optimalisatie middels alternatieve belastingcon-structies bij deze groep groter is (zie gedragseffect [3]).

• Ltot_C = €0,51 miljard

• αC_laag = 1%

• αC_midden = 10%

• αC_hoog = 20%

• tC = 49,5%

3. Fiscaal optimaliseren van beloningswijze (bijvoorbeeld belastingheffing in het buitenland) Indien de 30%-regeling niet (meer) zou bestaan, zou het fiscale voordeel dat ontstaat wan-neer de werkelijke ETK lager zijn dan het 30%-forfait, verdwijnen en zou het gemiddelde IB-tarief voor bepaalde personen flink kunnen toenemen. Als gevolg hiervan kunnen werkzaam-heden van werknemers en bestuurders zo worden ingericht dat belastingheffing in het buitenland plaatsvindt, of dat belastingheffing in Nederland in een andere vorm (met lager effectief tarief) plaatsvindt. Wij verwachten dat dit gedragseffect zeer relevant is voor de topinkomens. Dit gedragseffect, en daarmee de misgelopen IB-inkomsten, is als volgt te modelleren:

Gederfde IB-inkomsten = Ltot * m * t Waarbij:

Ltot = het totale loon in de groep per jaar

m = percentage van belasting ‘misgelopen’ door andere belastingconstructie / belas-tingheffing in het buitenland

t = gemiddeld IB-tarief in deze groep

De drie groepen werknemers, onderscheiden op hoogte van het inkomen, kennen hiervoor verschillende parameters:

A. Werknemers met een loon onder de €100.000: deze groep kent relatief hoge ETK en zal in financiële zin weinig verschil ervaren. Er is dus ook weinig incentive om een alternatieve belastingconstructie te zoeken. Wel verwachten wij dat een deel van de gebruikers richting de €100.000 een alternatieve belastingconstructie zal in-richten:

B. Werknemers met een loon tussen de €100.000 en €500.000: deze groep kent relatief lage ETK (circa 10%) en mist bij de absentie van de 30%-regeling een sub-stantieel fiscaal voordeel. We schatten het gedragseffect in deze groep in op circa 25%. De surveyresultaten suggereren een sterke gevoeligheid voor de 30%-regeling in deze inkomensgroep en het CPB rekent met een gedragseffect van 50% voor het toptarief in box 1138, maar de mogelijke belastingalternatieven voor buitenlandse werknemers die tijdelijk in Nederland verblijven zijn naar verwachting beperkter.

• Ltot_B = €1,33 miljard

• mB_laag = 15%

• mB_midden= 25%

• mB_hoog = 35%

• tB = 48%

C. Werknemers met een loon boven de €500.000: deze groep zal naar verwachting een hoge mate van fiscale optimalisatie kennen. Indien de 30%-regeling niet (meer) zou bestaan zou deze groep op een alternatieve wijze de effectieve belastingdruk zo laag mogelijk houden. We schatten dit gedragseffect in deze groep in op circa 50%.

De surveyresultaten suggereren een sterke gevoeligheid voor de 30%-regeling in deze inkomensgroep en het CPB rekent met een gedragseffect van 50% voor het

138 CPB (2016), Startnotitie Keuzes in Kaart 2018-2021

toptarief in box 1139. Daarbij verwachten we dat deze groep genoeg mogelijkheden heeft om sterke fiscale optimalisatie vorm te geven.

• Ltot_C = €0,51 miljard

Indien de 30%-regeling niet (meer) zou bestaan, zouden werkgevers ervoor kunnen kiezen om het ‘verdwenen’ fiscale voordeel belast te vergoeden aan de werknemer. Wij verwachten dat dit gebeurt in situaties waarbij de netto vergoeding vaststaat (no-gain/no-loss, zie 4.2).

Het voordeel van de 30%-regeling zou niet bestaan, en werkgevers zouden zelf meer betalen om werknemers netto dezelfde vergoeding te kunnen bieden. Wel kan men in deze situatie van de werkelijke ETK-regeling gebruik maken, dus het bruteren heeft dan enkel nog be-trekking op het verschil tussen de werkelijk gemaakte ETK en het (oude) 30%-forfait. In het geval van loonsituaties waarbij het uitgangspunt een brutoloon is gaan wij er vanuit dat werknemers de werkelijke ETK-regeling zouden kunnen gebruiken en dat een eventueel ex-tra voordeel dat ze zouden hebben met de 30%-regeling (doordat de werkelijke ETK kleiner zijn dan 30%) niet gebruteerd zou worden.

Wanneer er gebruteerd wordt zal het brutoloon hoger komen te liggen en zal over dit hogere brutoloon ook belasting worden betaald. De extra belastinginkomsten ten gevolge van bru-tering kan als volgt berekend worden.

Extra belastinginkomsten IB door brutering =

([Brutooud∗ (1 − ) + Brutooud∗ (30

Brutooud= het gemiddelde brutoloon in de situatie met 30%-regeling ETKW = het percentage werkelijke ETK

n = het aantal personen in deze groep

α = aandeel personen in de groep dat niet meer naar Nederland komt

 = het gemiddelde marginale IB-tarief

d = het aandeel personen in deze groep waarop loonbrutering wordt toegepast De drie groepen werknemers, onderscheiden op hoogte van het inkomen, kennen hiervoor verschillende parameters:

A. Werknemers met een loon onder de €100.000: deze groep kent hoge ETK, waardoor er geen (extra) fiscaal voordeel bestaat ten gevolge van een hoger liggend forfait dan de werkelijke ETK. Er zal dus ook niets gebruteerd hoeven te worden.

• Brutooud = €38.102

139 CPB (2016), Startnotitie Keuzes in Kaart 2018-2021

•  = 49,13%

• dlaag_A = 0%

• dmidden_A = 0%

• dhoog_A = 0%

B. Werknemers met een loon tussen de €100.000 en €500.000: deze groep kent gemiddelde werkelijke ETK van 10%. In deze groep verwachten wij dat er loonbru-tering plaatsvindt voor de gevallen waarin het nettoloon vaststaat. Op basis van resultaten van de survey onder gebruikers van de regeling en de survey die door de NFIA is uitgezet onder bedrijven schatten we het aandeel situaties met loonbrutering in op 33%.

• Brutooud = €177.039

• ETKW = 10%

• n = 7.500

• αlaag = 5%

• αmidden = 15%

• αhoog = 25%

•  = 49,13%

• dlaag_B = 17%

• dmidden_B= 33%

• dhoog_B = 50%

C. Werknemers met een loon boven de €500.000: in deze groep verwachten wij niet dat er loonbrutering plaats zal vinden, maar dat werkzaamheden en bijbeho-rende belastingconstructie anders wordt ingericht (zie gedragseffect [3]).

• Brutooud = €1.161.124

• ETKW = 5%

• n = 435

• αlaag = 1%

• αmidden = 10%

• αhoog = 20%

•  = 49,13%

• dlaag_B = 0%

• dmidden_B = 0%

• dhoog_B = 0%

Merk op dat wanneer werkgevers zouden bruteren, de extra kosten voor de werkgever de bedrijfswinst zouden drukken, waardoor VPB-inkomsten lager zouden worden. Uitgaande van een marginaal IB-tarief van 50% en een marginaal VPB-tarief van 25% zou dat beteke-nen dat circa de helft van de ‘extra’ inkomsten in de IB gemist zouden worden in de VPB.

In document Evaluatie 30%-regeling (pagina 135-141)