• No results found

3. Onderzoeksmethodologie

3.2. Onderzoeksmethode

3.2.2. Methode van dataverzameling

Om de algemene onderzoeksvraag te beantwoorden, hanteren we een “mixed methods” aanpak. Dit betekent dat we verschillende vormen van dataverzameling combineren nl. zowel kwantitatief als kwalitatief.

Het combineren van verschillende datatypen heeft als voordeel dat 1) men kan nagaan of verschillende bronnen tot dezelfde resultaten leiden en 2) de divergentie in standpunten duidelijker wordt waardoor tot een completer en breder beeld kan gekomen worden (Steens, 2015).

We verzamelden ook informatie op verschillende tijdsmomenten. De eerste dataver-zameling was bij aanvang van de piloottest, nl. juni tot september in 2017. De tweede periode van dataverzameling was een jaar later, van juni tot september in 2018.

Tabel 8 geeft een overzicht van de gehanteerde dataverzamelingsmethoden.

Tabel 8. Overzicht gehanteerde dataverzamelingsmethoden Fase 1

(1 per organisatie) Enquête 6

(1 per organisatie)

Enquête over doelstellingen piloottest

6

(1 per organisatie) Focusgroep 2

(1 per regio: Vlaande-ren & Wallonië)

Tabel 9. Aantal respondenten kwalitatief onderzoek fase 2 per pilootpraktijk Interview Focusgroep Focusgroep Bewoners / cliënten Professionals Staf & directie

Floordam 6 6 2

Per doelgroep verzamelden we op verschillende manieren informatie.

Ouderen

De ouderen (van vb. de dagopvang) van de verschillende betrokken afdelingen, ontvingen tijdens de zomer van 2017 (fase 1) een eerste enquête waarin gepolst werd naar hun tevredenheid over de organisatie en dit op verschillende vlakken. Voor de samenstelling van de vragenlijst bouwden we verder op de tevredenheidsvragenlijst die ook gehanteerd wordt in Zweden in kader van het Tubbe-model. De vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1.

Een jaar later werd dezelfde enquête nog een keer afgenomen (fase 2). Omdat de ouderen een groot verloop kennen, opteerden we niet voor een longitudinale data-verzameling maar voor twee cross-sectionele metingen. Een deel van de ouderen werd dus tweemaal bevraagd; een deel slechts éénmaal.

Tabel 10. Overzicht achtergrondkenmerken bevraagde ouderen per organisatie, fase 1

Tabel 11. Overzicht achtergrondkenmerken bevraagde ouderen per organisatie, fase 2

Belangrijk om mee te geven is dat de respons voor sommige organisaties in de tweede bevraging een pak lager lag dan tijdens de eerste bevraging. Ook dienen we in het achterhoofd te houden dat de vragenlijsten enkel afgenomen werden bij ouderen die door het personeel cognitief in staat geacht werden de vragenlijsten in te vullen.

De dataverzameling gebeurde tevens intern. Er werden duidelijke instructies mee gegeven voor het personeel. Dit neemt niet weg dat de aanwezigheid en / of assistentie van personeel, stagiaire, vrijwilliger…, een impact kan hebben op de antwoorden.

De resultaten van de bevraging van ouderen dienen dan ook met de nodige omzich-tigheid behandeld te worden.

Daarnaast bevroegen we tijdens de tweede fase in totaal 29 ouderen/cliënten aan de hand van een interview met topiclijst (zie bijlage 4).

Personeel

Tijdens de eerste bevraging ontvingen alle betrokken personeelsleden de uitnodiging om een gestructureerde vragenlijst in te vullen. Deze kon op papier of online (via Qualtrics) ingevuld worden (zie bijlage 2).

Een jaar later ontvingen alle personeelsleden in de betrokken afdelingen opnieuw dezelfde vragenlijst. Via een unieke code kunnen we de vragenlijsten voor een deel van het personeel koppelen aan elkaar (N=56). Voor een deel van de personeelsleden was dit niet mogelijk. Mogelijk omdat ze enkel tijdens één van de bevragingen deelnamen, mogelijk omdat ze pas startten. Ook lieten niet alle vragenlijsten omwille van ontbrekende antwoorden toe een koppeling te maken. In de analyses maken we telkens een analyse op de totale dataset met alle bevraagde personeels-leden waar we een globale vergelijking maken tussen de eerste en de tweede fase en een analyse op de gekoppelde data. De eerste dataset heeft de beperking dat het om een mix van respondenten gaat die één of twee maal deelnamen. Anderzijds gaat het om geen grote groep van respondenten waardoor we een globale vergelijking maken over de tijd heen: na 1 jaar piloottest. Bovendien kunnen we op die manier ook controleren voor mogelijke verschillen tussen de organisaties. Elke organisatie ging immers op zijn eigen tempo, op zijn eigen wijze aan de slag met het Tubbe-model.

De gekoppelde data laten dan toe om aanvullend voor de groep van 56 respondenten op niveau van het individu verschillen doorheen de tijd te analyseren.

Tabel 12. Verdeling naar gender naar moment bevraging

Mannen Vrouwen N

Fase 1 5,7% 94,3% 193

Fase 2 6,7% 93,3% 150

De gemiddelde leeftijd van de personeelsleden is op beide meetmomenten 40 jaar.

Tabel 13. Verdeling periode werkzaam in organisatie naar moment bevraging

Tabel 14 Verdeling functie naar moment bevraging

Verpleeg-kundige Zorgkundige

/ verzorgende Animatie Andere N

Fase 1 19,8% 47,7% 3,0% 29,4% 197

Fase 2 21,8% 38,5% 4,5% 35,3% 156

Tabel 15. Verdeling diploma naar moment bevraging

Fase 1 Fase 2

Lager onderwijs 2,1 1,4

Lager secundair onderwijs 6,4 2,7

Diploma secundair

onder-wijs 26,7 38,5

A2 / HBO5 35,3 24,3

A1 / graduaat / bachelor 15,0 20,9

Licentiaat / master 11,8 10,1

Doctoraat 2,7 2,0

N 187 148

We peilden tot slot ook naar het werkregime. Dit ligt gemiddeld tijden de eerste bevraging op 75% en op 80% tijdens de tweede bevraging. Het minimum is 20%, het maximum 100%.

Waar relevant, worden deze achtergrondkenmerken meegenomen in de analyses.

Daarnaast werd er tijdens de tweede fase in elke pilootpraktijk een focusgroep met betrokken personeelsleden georganiseerd om te peilen naar de ervaringen met de piloottest van Tubbe (zie topiclijst bijlage 3). In totaal werden dus 6 focusgroepen georganiseerd.

Management / organisatie

Om een goed zicht te krijgen op de betrokken pilootorganisaties, kregen alle organi-saties een vragenlijst waarin gepeild werd naar het aantal ouderen, het zorgprofiel

van de ouderen, het aantal personeelsleden … De vragenlijst omvatte tevens enkele indicatoren op organisatieniveau zoals het personeelsverloop, medicatiegebruik …

Bij de keuze van de indicatoren bouwden we verder op kwaliteitsindicatoren voor de residentiële zorg in Vlaanderen en Wallonië. We streefden ernaar zoveel mogelijk vergelijkbare indicatoren voor Vlaanderen en Wallonië te includeren. De residentiële ouderenzorg is immers een regionale bevoegdheid. Niet alle informatie wordt op een zelfde manier verzameld. Naar kwaliteit van zorg op organisatieniveau verzamel-den we informatie over het medicatiegebruik, fixatie en valinciverzamel-denten. Op niveau van het personeel peilden we naar het aantal personeelsleden op een afdeling, het verloop en het absenteïsme. Op die manier kunnen we de impact van het Tubbe- model op het personeel beschouwen. In de samenstelling van de vragenlijst, streefden we ernaar op die manier, via deze selectie van indicatoren, een indicatief beeld te krijgen van de kwaliteit op organisatieniveau. Enkele kanttekeningen zijn hierbij belangrijk om in het achterhoofd nemen. Zo gaat het slechts om 6 pilootorganisaties. Dit aantal volstaat niet om statistisch betrouwbare uitspraken te doen. Ze geven slechts een indicatie. Ook maakten we een ‘foto’ van de piloottesten na anderhalf jaar praktijk-ervaring met het Tubbe-model. Vanuit veranderingsoogpunt op organisatieniveau is dit kort. In het evaluatieonderzoek van het Zweeds model werd bijvoorbeeld een tijdsbestek van 5 jaar genomen voor de vergelijking (Håkansson, 2016). De grootste nadruk in dit evaluatieonderzoek ligt dan aan ook op het kwalitatieve onderzoeks-luik en de kwantitatieve bevraging via de enquêtes. Desalniettemin is het, zeker op lange termijn, interessant om alvast een blik op deze indicatoren te werpen.

De kwaliteits bevragingen van de regionale overheden (zoals de VIP-indicatoren en de bevraging naar kwaliteit van leven van bewoners in Vlaanderen) zouden aan-vullend, op lange termijn, nieuwe inzichten kunnen verschaffen naar de impact op organisatieniveau na enkele jaren ervaring met het model.

We peilden daarnaast naar de doelstellingen die elke organisatie vooropstelde bij aanvang van de piloottest. Dit liet ons toe om, na 1 jaar, terug te koppelen en de resultaten van de focusgroepen en diepte-interviews te kaderen. Dezelfde vragen-lijsten werden tijdens fase 2 eveneens verspreid met de vraag een update te geven en mogelijke wijzigingen / aanpassingen door te geven.

Daarnaast organiseerden we twee focusgroepen met de directie en stafmedewerkers van respectievelijk de drie Vlaamse en drie Waalse pilootpartners.