• No results found

4.1 De gang van zaken in de instelling voorafgaand aan het experiment

4.3.3 Het Medisch Kleuterdagverblijf

Zoals gemeld zijn de cliënten van de MKD’s via een speciale metho-diek bevraagd over de cvp.

In de afsluitende onderzoeksronde in de twee MKD's zijn elf kinderen geïnterviewd over het experiment met de cvp. Het betreft vijf- en zesjarige kleuters met een ontwikkelingsstoornis. Voor zover mogelijk zijn de drie hoofdthema's ten aanzien van de cvp, te weten bekend-heid, vertrouwen en functie vertaald naar mogelijkheden voor bevra-ging aan deze zeer jeugdige respondenten. Wat betreft de thema's bekendheid en functie zijn we hierin wel geslaagd, ten aanzien van het thema vertrouwen niet. In individuele gesprekken is met hen gesproken over het onderzoek, over het MKD en over de functies van groepsleiding, andere functionarissen in de instelling en de cvp.

We zijn nagegaan in hoeverre de cvp bekend is bij de kinderen en of de kinderen een verschil ervaren tussen de functie van de cvp en die van andere bij de instelling betrokken mensen. Bij de gesprekken is gebruikgemaakt van foto's en van kaartjes met tekeningen die be-paalde activiteiten verbeelden. Wat betreft de foto's dient nog opge-merkt te worden dat deze in een aantal gevallen niet van de beste kwaliteit waren. Ten tijde van de interviews had de cvp reeds enige weken daarvoor al afscheid van de kinderen genomen.

Bekendheid

Wat betreft de bekendheid van de cvp is duidelijk geworden dat deze zeer groot is onder de kinderen. Slechts één van de elf kinderen herkent de cvp niet. Dit kind herkent ook de foto van de verpleeg-kundige niet, de twee eigen groepsleidsters wel. Acht kinderen her-kennen haar al direct, twee kinderen in de volgende ronde waarin we de foto's gingen combineren met de plaatjes. Opvallend vonden we dat zeven van de elf kinderen op het moment dat de foto van de cvp op tafel gelegd wordt haar naam al roepen. Dit betekent dat ook haar naamsbekendheid groot is.

Functie

Op het moment dat de foto's op tafel gelegd werden hebben we de kinderen ook gevraagd wat voor werk zij op het MKD doen.

Dan blijkt dat veel kinderen verwijzen naar het feit dat de cvp inmid-dels afscheid heeft genomen. Sommige van de kleuters (drie van de elf) weten dat ze niet voor de instelling werkte, gezien de leeftijd van de kinderen ons inziens toch nog een behoorlijk aantal. De activitei-ten van de cvp beschrijven ze op dat moment als volgt:

 ze kwam met de kinderen spelen (in een ander kamertje dan de groepsruimte1),

 ze kwam met de kinderen praten,

 ze kwam -in tegenstelling tot de juf- even kijken of,

 ze kwam geen werkafspraakjes maar grapjes maken.

De afbeeldingen op de plaatjes bleken adequaat in die zin dat wat wij er mee bedoelden overeenkwam met wat de kinderen er in zagen.

De kinderen leggen de plaatjes over buiten spelen, binnen werkjes doen en zwemmen altijd bij de foto's van de groepsleidsters en nooit bij die van de verpleegkundige, orthopedagoog, groepsleidster van de andere instelling. Soms leggen zij de eerstgenoemde plaatjes ook bij de foto van de cvp, met name het plaatje over het buiten spelen.

Wanneer we het plaatje te voorschijn halen dat refereert aan de acti-viteiten van de cvp (onderdeel van een door haar gebruikte kleur-plaat) blijkt de herkenning weer heel groot. Alle kinderen op één na associëren dat plaatje meteen met de cvp. Deze kinderen omschrij-ven de activiteiten van de cvp dan als volgt:

 de cvp had grote platen die je mocht kleuren,

 de cvp maakt een verdrietig kind weer blij,

 de cvp zegt “kom maar”,

 als het kind niet blij is, gaat de cvp leuke dingen doen.

Hoewel het voor kinderen op deze leeftijd een moeilijke opgave is om te begrijpen wat precies de functie van een cvp is, laat staan dit in woorden te omschrijven, blijken de meeste kinderen die geïnterviewd zijn in staat te zijn een omschrijving te geven.

4.3.4 Hulpverleners

In totaal is met 21 hulpverleners een telefonisch interview afgenomen over het experiment met de cvp. Bij de groepen van de

1 In één van de twee instellingen nam de cvp de kinderen mee naar een andere ruimte.

ling gaat het om groepsleiders (11 personen). Bij de afdeling educa-tie (4 personen), waar sprake is van een schoolsituaeduca-tie gaat het om leerkrachten. Bij de MKD’s (6 personen) gaat het om een setting die het best te vergelijken is met de jongste groepen van de basisschool.

In het vervolg hanteren we voor al deze beroepskrachten de term hulpverlener. Omdat tussen de verschillende locaties en de verschil-lende vormen van hulpverlening (educatie, MKD, dagbehandeling) verschillen kunnen voorkomen zullen sommige groepen apart be-noemd worden.

Bekendheid

Van de 21 hulpverleners is één hulpverlener niet op de hoogte van de aanwezigheid van de cvp in de instelling, de overige twintig (95%) kennen haar wel. Het interview met deze ene persoon is afgebroken omdat ze niets over het experiment kon vertellen. De overige resulta-ten hebben daarmee betrekking op twintig personen. Van deze twin-tig hulpverleners vindt de helft (10 hulpverleners) dat de instelling behoefte heeft aan een cvp. Negen hulpverleners vinden van niet en één persoon weet het niet. Maar de mening hierover is zeer afhanke-lijk van de setting. Alle hulpverleners van de MKD’s (6 personen) geven aan geen behoefte te hebben aan een cvp. Voornaamste reden hiervoor is dat de kinderen op de MKD’s het niet snappen, dat ze te jong zijn en dat door de problematiek van de kinderen ze geen geschikte doelgroep zijn. Ook wordt aangegeven dat de cvp te wei-nig aanwezig is om een band te kunnen opbouwen en om zo vol-doende vertrouwen te krijgen. Voor de MKD’s geldt dus dat alle hulp-verleners (100%) geen behoefte hebben aan een cvp. Dit beeld kwam ook al naar voren bij de tussenmeting. Voor de andere settings geldt een positiever beeld. Van deze veertien hulpverleners zeggen er tien (71%) dat er wel behoefte is aan een cvp, drie hulpverleners (21%) vinden van niet en één (7%) weet het niet.

De bekendheid van de cvp bij de hulpverleners is groot. Negentien van de twintig geïnterviewde hulpverleners zegt dat de cvp algemeen bekend is. Één hulpverlener denkt van niet. Deze grote bekendheid geldt ook voor nieuw personeel. Niet iedereen denkt dat nieuw per-soneel ook voldoende informatie ontvangen heeft over de cvp. Der-tien hulpverleners denken van wel, vier hulpverleners denken van niet en drie weten het niet. Over de bekendheid van de cvp bij de

jongeren zijn de hulpverleners verdeeld. Zes van alle hulpverleners (inclusief MKD) denken dat ze goed bekend is bij de jongeren, elf denken dat ze matig bekend is en één denkt zelfs dat ze slecht be-kend is. Twee hulpverleners weten het niet. Vooral de hulpverleners van de MKD’s denken dat ze matig bekend is. Vier antwoorden ma-tig, één slecht en één goed. Volgens de hulpverleners van de MKD komt dat voornamelijk omdat voor deze doelgroep het doel van de cvp niet duidelijk is. De andere hulpverleners denken dat de bekend-heid matig is omdat de jongeren niet geïnteresseerd zijn of dat het gezicht wel bekend is maar dat dat nog niet betekent dat ze de cvp ook echt kennen.

De meeste hulpverleners (10) denken dat de jongeren wel voldoende informatie hebben gekregen over de cvp. Zeven hulpverleners den-ken van niet en drie weten het niet. De belangrijkste manier van in-formeren is mondeling door de cvp zelf. Ook worden ze geïnfor-meerd via een brief en soms worden de jongeren geïnforgeïnfor-meerd door de hulpverleners zelf. Sommige van de hulpverleners hebben hier moeite mee. Ze vinden dat de introductie door de cvp zelf verzorgd moet worden, omdat anders de cvp met de instelling geassocieerd kan worden. Verder wordt opgemerkt dat in het begin meer informa-tie werd verstrekt dan gedurende het experiment. Een ander merkt op dat er weinig interesse is onder de jongeren. De informatie wordt over het algemeen wel als duidelijk ervaren. Volgens een aantal hulpverleners snappen de heel jonge kinderen de informatie niet. De helft van de hulpverleners vanuit de MKD’s denkt dat de informatie te ingewikkeld is. Maar de andere helft vindt hem wel duidelijk. Nieuwe jongeren worden voornamelijk mondeling ingelicht, door de cvp of door de groepsleiding.

Soms wordt de informatie ook aan de ouders gegeven (bij jonge kinderen) zodat deze hun kinderen kunnen inlichten.

Bereikbaarheid

Aan de hulpverleners is gevraagd: vindt u dat de cvp goed bereik-baar is voor de jongeren? De meningen zijn hierover verdeeld. Als alle hulpverleners meegeteld worden, dus inclusief het MKD, ant-woord net iets meer dan de helft negatief. Worden de hulpverleners van de MKD’s buiten beschouwing gelaten dan antwoordt men net iets meer positief. Degene die positief antwoorden noemen de

tele-foon als belangrijkste manier van contactleggen. Verder wordt ge-noemd: de brievenbus, e-mail en via de mentor. De hulpverleners die negatief antwoorden vinden voornamelijk dat de cvp te weinig en te kort aanwezig is. Vooral voor de kinderen van de MKD’s geldt dat het hierdoor lastig is om een echte vertrouwensband op te bouwen. En zonder dit vertrouwen is de cvp niet echt bereikbaar.

Tevens is gevraagd of de hulpverleners op de hoogte zijn van de AKJ-website en of ze denken dat de jongeren hiervan op de hoogte zijn. Precies de helft van de hulpverleners is wel op de hoogte en de andere helft niet. De meeste hulpverleners zijn geïnformeerd door de werkgever, een collega of door de cvp zelf. De meeste jongeren zullen naar verwachting niet op de hoogte zijn van deze website.

Zestien hulpverleners denken van niet. Maar twee hulpverleners denken van wel (twee weten het niet). Opgemerkt wordt dat veel jongeren nog te jong zijn om van internet gebruik te kunnen maken, of om überhaupt te kunnen lezen (geldt voornamelijk voor de MKD-kinderen).

Het experiment

De mening over het experiment is verdeeld. Positief wordt ervaren dat door de komst van de cvp, de jongeren met problemen naar een vertrouwenspersoon kunnen. “Iemand waar ze hun ei kwijt kunnen”.

Ook dat het iemand van buiten is die daardoor objectief en onafhan-kelijk is, wordt als positief beschouwd. Als negatieve punten wordt genoemd: De cvp is te weinig aanwezig, daardoor is de drempel te hoog. De cvp is als persoon te onbekend. Ook wordt gemeld dat de functie bij de jongeren waarschijnlijk niet leeft. Ze komen tot deze conclusie omdat ze van de jongeren niets over de cvp terug horen.

Één hulpverlener vindt het een belasting voor de groep. Bij de MKD’s is het oordeel voornamelijk negatief gestemd. De cvp is te vrijblijvend en is niet haalbaar in de praktijk. De kinderen begrijpen het niet en zijn te jong. De onafhankelijke positie wordt wel als positief ervaren en ook de eventuele mogelijkheid van het signaleren van knelpunten.

Aan de hulpverleners is gevraagd wat er door de komst van de cvp in de instelling is veranderd. Het merendeel antwoordt dat er weinig tot niets is veranderd. Dat men bezig is geweest met het idee van de cvp is goed, maar de vorm is niet passend.

Klachtondersteuning, informatievoorziening en signalering

De cvp heeft een taak bij de begeleiding van klachten. Aan de verleners is gevraagd wat hun oordeel hierover is. De meeste hulp-verleners weten het niet, onder meer omdat het niet gespeeld heeft in de groep. Twee hulpverleners merken op dat de jongeren met hun klachten nog steeds naar de jongerenraad gaan en niet naar de cvp.

Enkele vinden de begeleiding wel positief. Dezelfde vraag is gesteld over het verstrekken van informatie. De hulpverleners hebben deze vraag opgevat als informatie over het experiment en niet als informa-tie naar aanleiding van vragen van jongeren. De informainforma-tie over het experiment wordt voornamelijk als goed beoordeeld. De cvp legt het goed uit en het informatiemateriaal sluit goed aan bij de jongeren.

Voor de kleine kinderen zijn er tekeningen waarmee uitgelegd kan worden waar de cvp voor is, voor de ouderen staat de informatie in spreektaal geschreven. Toch vindt één hulpverlener het niveau te moeilijk voor de jongeren uit haar groep. Aangegeven wordt dat de informatieverstrekking in het begin beter was dan gedurende het experiment. Met als mogelijk gevolg dat nieuwe jongeren minder goed geïnformeerd worden. Ook is opgemerkt dat er verschil zat tussen beide cvp’s.

Vertrouwen

Aan elke hulpverlener is gevraagd of de jongeren behoefte hebben aan een cvp. De meningen per locatie zijn wisselend. Bij de dagbe-handeling is men voornamelijk negatief (vijf zeggen nee, drie zeggen ja) of weet men het niet (drie personen). Bij de afdeling educatie is men positiever (2 personen zeggen ja, 1 weet het niet), maar bij de MKD’s is men geheel negatief (5 zeggen nee, 1 weet het niet). De hulpverleners die positief oordelen merken op dat de kinderen in hun groep grote problemen hebben en dat een vertrouwenspersoon zeer belangrijk is. In het team geven de hulpverleners alles aan elkaar door. Een onafhankelijke vertrouwenspersoon die los van de hulpver-lening staat kan een goede aanvulling zijn. Ook wordt opgemerkt dat de jongeren het leuk vinden om naar de cvp te gaan. De hulpverle-ners die negatief oordelen maken de opmerking dat de cvp voor de jonge leeftijdsgroep van 6 tot 10 jaar niet passend is, omdat ze al moeite hebben om hun problemen onder woorden te brengen. En bij de MKD’s wordt nogmaals vermeld dat de jonge kinderen te jong

zijn, het niet snappen en dat daarom de methodiek van een cvp niet klopt.

Op de vraag op wie de klachten betrekking kunnen hebben wordt het meest geantwoord met de groepsleiding en de ouders (ieder 13 keer). Negen keer wordt de voogd genoemd. Vijf keer wordt ‘alles’

genoemd, tot en met de chauffeur van het busje. Twee keer de re-gels binnen de organisatie en één keer de school.

Gevraagd is vervolgens of ze denken dat de jongeren de cvp ver-trouwen. De meeste hulpverleners (11) weten het niet. Drie leners denken van wel en vier denken van niet. Drie van de hulpver-leners die aangeven dat ze het niet weten, merken op dat de jonge-ren het wel leuk vinden, maar dat ze niet weten of ze de cvp ook vertrouwen. Uit het feit dat de jongeren wel naar de cvp gaan con-cludeert een andere hulpverlener dat ze de cvp wel vertrouwen. An-deren denken dat vertrouwen veel meer vergt, zoals goed op de hoogte zijn van de geschiedenis van het kind. Ook uit feit dat er wei-nig gebruikgemaakt wordt van de cvp, trekken enkelen de conclusie dat het vertrouwen niet aanwezig is. Opvallend is dat bij de hulpver-leners van de MKD’s de mening verdeeld is. Eén zegt dat de kinde-ren de cvp wel vertrouwen, drie zeggen van niet en twee weten het niet.

De meeste hulpverleners hebben zelf wel vertrouwen in de cvp. Der-tien hulpverleners van de twintig antwoorden positief. Dit blijkt uit ervaringen van jongeren waarbij iets goed is afgehandeld, of uit per-soonlijke contacten met de cvp. De werkwijze wordt zorgvuldig ge-vonden. Vijf hulpverleners zeggen haar niet te vertrouwen, voorna-melijk omdat ze de cvp onvoldoende kennen. Eén hulpverlener weet het niet.

De meeste hulpverleners (12) melden dat ze geen echte werkrelatie met de cvp hebben en haar weinig zien. Drie omschrijven de werkre-latie als goed. Drie als normaal, maar een beetje oppervlakkig en drie hulpverleners beoordelen de werkrelatie als niet goed. Ze vinden dat ze onvoldoende op de hoogte gehouden worden over de werk-zaamheden van de cvp. Over de rol van het management hebben de meeste hulpverleners geen mening. Twee vinden het positief dat het

management ruimte heeft gemaakt voor het experiment. Één hulp-verlener vindt dat het teveel op managementniveau is besproken en één hulpverlener vindt dat er veel vaagheden waren. Onder andere over de voortgang van het experiment.

Vervolgens is een oordeel gevraagd over de mate waarin de jonge-ren gebruik maken van de cvp. Meer dan de helft van de hulpverle-ners (11) vindt dit te weinig tot veel te weinig. Vier hulpverlehulpverle-ners zeggen er geen zicht op te hebben of geen ervaring mee te hebben.

Vier hulpverleners (alle vier werkzaam binnen een MKD) zeggen dat er geen gebruik is en dat het niet werkt.

Mondigheid, positie & status

Geen van de geïnterviewde hulpverleners denkt dat door de komst van de cvp de jongeren mondiger zijn geworden. Negentien van de twintig geïnterviewde hulpverleners geven dit antwoord. Eén hulpver-lener weet het niet. Ook zijn ze van mening dat de jongeren niet méér voor zichzelf opkomen door het experiment. Driekwart van de hulpverleners (15 personen) is van oordeel dat de status en positie van de jongeren door de komst van de cvp niet verbeterd is. Drie hulpverleners, allen afkomstig van dezelfde locatie uit de dagbehan-deling, denken dat de status en positie wel positief is veranderd.

Kinderen kunnen gemakkelijker klachten indienen en zijn daardoor zekerder. Twee hulpverleners weten het niet.

De meeste hulpverleners (18) vinden dat de jongeren niet méér in-vloed hebben gekregen op de hulpverlening. Één denkt van wel, omdat de extra aandacht goede effecten heeft gehad. Een andere hulpverlener denkt dat de grotere invloed op de hulpverlening alleen geldt voor de jongeren die gebruikgemaakt hebben van de cvp. Het experiment heeft niet geleid tot een verandering in het klimaat van de instelling. Hooguit is er iets meer aandacht gekomen voor de bele-ving en het oordeel van de jongeren.

De hulpverleners geven aan dat de komst van de cvp niet heeft ge-leid tot een andere manier van omgang met de jongeren. Toch zijn de hulpverleners verdeeld over de vraag of de komst van de cvp invloed heeft gehad op de kwaliteit van de hulpverlening. De helft van de hulpverleners zegt dat het geen effect heeft gehad op de

kwaliteit van de hulpverlening. Drie hulpverleners noemen een posi-tieve invloed. De cvp kan helpen bij onduidelijkheden. Twee hulpver-leners zijn iets terughoudender. Het heeft geen negatieve invloed gehad en het zou kunnen dat het een positieve invloed heeft gehad.

Vier hulpverleners noemen een negatieve invloed. Het was in strijd met de hulpverlening aan de jongeren. De aanwezigheid van de cvp gaf tijdens het bezoek of erna veel onrust in de groep. En het is maar de vraag of de jongste leeftijdsgroep wel begrijpt waar de cvp voor is.

Onafhankelijkheid

Het kenmerkende van de cvp in de huidige vorm is de onafhankelijke positie. Ze is niet in dienst van de instelling. Aan de hulpverleners is gevraagd hoe belangrijk zij dit vinden. Een ruime meerderheid van zestien personen (80%) vindt dit (heel) belangrijk. Als toelichting

Het kenmerkende van de cvp in de huidige vorm is de onafhankelijke positie. Ze is niet in dienst van de instelling. Aan de hulpverleners is gevraagd hoe belangrijk zij dit vinden. Een ruime meerderheid van zestien personen (80%) vindt dit (heel) belangrijk. Als toelichting