• No results found

Macht en tegenmacht

In document De tirannie van het geld (pagina 36-44)

4. VOORBIJ WALZER

4.4. Macht en tegenmacht

Om de tirannie tegen te gaan, moet er een zekere tegenmacht bestaan. Een gezonde democratie berust niet op één macht. Er moet sprake zijn van macht en tegenmacht. De tegenmacht is in gevaar met de opkomende dominantie van het geld en diegene die welvermogend is. De dominantie van het geld, wordt vandaag de dag gebruikt om zijn tegenmacht eveneens te bezitten. De tegenmacht die Walzer beschrijft zit hem in het waarborgen van de autonomie van de rechtvaardigheidssferen. De macht van het geld wordt de enige macht, omdat de tegenmacht, die zich zou moeten bevinden in de autonomie van de politiek, uiteindelijk ook gedomineerd wordt door de macht van het geld. Er is geen autonome sfeer meer die het kan opnemen tegen de economische sfeer, waar argumenten aan bod komen die de tirannie aankaarten en contesteren.

De verlichtingsideeën ontplooiden zich in Frankrijk tot een revolutie. De belofte van een nieuwe samenleving. De ideeën die van de Revolutie zouden in onze tijd geconcretiseerd en gewaarborgd moeten zijn. Maar de economische sfeer wordt steeds machtiger en tiranniseert verschillende sferen. Economische ongelijkheid vertaalt zich in alle rechtvaardigheidssferen van de samenleving en zo dreigt een tegenmacht tegen deze tirannie te verdwijnen.

Het idee dat er in een gezonde democratie sprake is van macht en tegenmacht is in mijn onderzoek relevant. In een rechtvaardige samenleving mag er geen enkele machtsmonopolie ontstaan die de gehele samenleving beheerst door middel van het bezit van één dominerend goed. Dit zou leiden tot een ongelijke en onrechtvaardige samenleving. In een dergelijke samenleving zouden alleen diegenen met veel vermogen de kansen en macht vergaren binnen de samenleving; diegenen zonder dit vermogen hebben deze mogelijkheden niet. Dergelijke vormen van ongelijkheid zijn niet conform onze democratische grondbeginselen en zijn daardoor een gevaar voor de democratie. In een samenleving waarin de economische sfeer zelf fungeert als tirannie en alle overige sferen in de samenleving functioneren volgens de logica van deze economische sfeer, is economische ongelijkheid het grootste gevaar voor de democratie. Nog fundamenteler gesteld: een tirannie heft de democratie op. De tegenmacht is een vereiste voor de

37 democratie. Wanneer de tirannie van het geld zich nestelt in de politieke of publieke sfeer, vervalt de tegenmacht. Zodra we van een tirannie spreken, kunnen we niet langer over een democratie spreken.

38 CONCLUSIE

Concluderend stel ik dat economische ongelijkheid een gevaar is voor de democratie wanneer deze ongelijkheid bepalend is voor de gehele samenleving. Economische ongelijkheid is problematisch wanneer de economische sfeer zich manifesteert als tirannie en dus als het bezit van geld de elite macht geeft in andere sferen en vooral de politieke sfeer. Wanneer rijken hun kinderen beter kunnen opleiden omdat ze hun kinderen opleiden op dure privéscholen en bedrijven hun belangen kunnen uitoefenen in de politieke sfeer door middel van het financieel steunen van politici.

In hoofdstuk één heb ik het begrip ongelijkheid besproken. Daar werd gesteld dat economische ongelijkheid gelegitimeerd kan zijn. Het kan zelfs wederzijdse voordelen brengen. Toch lijken gelijkheid en vrijheid al jaren op gespannen voet te leven. Elke vorm van overheidsingrijpen lijkt contradictoir te zijn met het liberale ideaal die de westerse democratie heeft geadopteerd sinds de verlichting. Om pure gelijkheid te bewerkstelligen zouden er individuele vrijheden moeten worden opgeofferd. Dit zou een ontkenning zijn van de diverse eigenschappen en kwaliteiten van de individuen in de samenleving. Maar het grote gevaar schuilt niet in het streven naar gelijkheid, maar in het niet controleren van ongelijkheid.

Walzer, die in hoofdstuk twee geïntroduceerd werd, laat zien dat de gelijkheid die bepalend is voor rechtvaardigheid niet simpel maar complex is. De autonomie van de verschillende rechtvaardigheidssferen moet gewaarborgd worden. De economische sfeer kan ongelijkheden toestaan, zolang ze binnen de grenzen van haar sfeer blijven. Complexe gelijkheid ontstaat wanneer alle rechtvaardigheidssferen functioneren volgens hun interne logica en wanneer de autonomie van de rechtvaardigheidssferen gewaarborgd blijft. Het betreft hier een indamming van het dominante goed. In een samenleving kan de situatie zich voordoen waarin geld ongelijk verdeeld is. Dit is te rechtvaardigen, alleen wanneer het beperkt blijft tot de economische sfeer.

Wanneer het hebben van geld ook toegang geeft tot beter onderwijs, betere gezondheidszorg of politieke macht is economische ongelijkheid problematisch. De mechanismes van de markt moeten beperkt blijven in hun invloed en de marktlogica moet zich louter binnen haar eigen sfeer bevinden. Als dit niet het geval is, vertaalt de groeiende economische ongelijkheid zich in andere ongelijkheden en vestigt ongelijkheid zich door de gehele samenleving heen. Deze tiranniserende economische ongelijkheid brengt vele neveneffecten met zich mee die ook de democratie in

39 gevaar brengen met lobbyen, queueing en corruptie als voorbeeld. Maar het probleem van economische ongelijkheid gaat nog dieper. Niet alleen vertaalt ongelijke rijkdom zich in ongelijke macht, maar geld sijpelt binnen in de publieke sfeer, waardoor de vermogenden ook in de publieke sfeer meer macht krijgen. Hierdoor kan democratie zich steeds minder goed wapenen en beschermen tegen de elementen die de vicieuze cirkel vormen. Geld is macht en macht is geld. De uitdaging is enorm.

Een kritische houding tegenover de onbegrensde economische sfeer is een vereiste om de problematiek betreffende economische ongelijkheid tegen te gaan. In mijn onderzoek komt een distopische vicieuze cirkel aan het licht: om de autonomie van de rechtvaardigheidssferen te waarborgen is een sterk overheidsbeleid nodig dat dit kan bewerkstelligen. Echter, uit mijn onderzoek blijkt dat ook de politieke macht steeds meer in handen valt van de welvermogenden.

De vraag is in hoeverre de politieke macht in een geëconomiseerde samenleving als tegenmacht kan fungeren.

Er is nog een mogelijke andere tegenmacht in een democratie: het gewone volk. Maar ook die leven in een marktsamenleving en handelen in een publieke sfeer die sterk gecontroleerd en beïnvloed wordt door de economische macht. De vermogenden hebben ook in deze sfeer meer macht dan het gewone volk en bepalen tot op zekere hoogte waar het ‘publieke debat’ over gaat.

Dit zal alleen maar meer worden door de economisering van de publieke sfeer, zoals Habermas stelt. Walzers theorie is een adequate analyse van een normatief rechtvaardige samenleving, maar blijkt dus niet diep genoeg te gaan. Walzers idee van gedeelde waarden is niet krachtig genoeg om een tirannie tegen te gaan en aan de vicieuze cirkel te ontsnappen. Een tegenmacht, die essentieel is voor het bestaan van een gezonde democratie, kan niet worden gewaarborgd als de tirannie van het geld niet alleen de politieke besluitvorming, maar eveneens de basis van de democratie (de publieke sfeer) en de tegenmacht voor de macht (het volk) doordringt en tiranniseert. De welvermogenden kunnen hun economische macht vertalen naar macht in de gehele samenleving en daarom is economische ongelijkheid een gevaar voor de democratie.

Een aantal kwesties blijven problematisch in mijn onderzoek betreffende Walzers rechtvaardigheidstheorie. Zo blijkt Walzers idee van gedeelde waarden niet adequaat genoeg.

Met zijn ontkenning van een universele moraliteit tracht Walzer de moraliteit te kunnen kennen in onze concepten en categorieën in onze samenleving en in de gedeelde waarden binnen de

40 samenleving. Echter, dit is problematisch. De vraag is hoe we de gedeelde waarden definiëren in een vrije westerse democratie. De samenleving is niet dermate homogeen dat het bereiken van een consensus altijd succesvol is, of dat deze louter is af te leiden uit de concepten die in een samenleving tot uiting komen. Walzer claimt hiermee dat de gedeelde waarden een veranderlijk karakter hebben. Er moet een zekere manier of plaats zijn waar deze consensus over de gedeelde waarden veranderen en tot stand komen. Ik gebruikte in mijn onderzoek Habermas’ notie van de publieke sfeer om te analyseren waar en hoe de gedeelde waarden van een samenleving zich vormen.

Mijn andere kritiekpunt betreffende Walzers ontkenning van een universele moraliteit en de gedeelde waarden in de samenleving is dat het problematisch is voor het definiëren van een maatschappijkritiek. Sandel stelt dat we van het hebben van een markteconomie naar het zijn van een marktsamenleving gaan.70 Als we de habermasiaanse theorie van de economisering van de publieke sfeer en van de mens aannemen, dan zullen onze gedeelde waarden zelf ook economiseren omdat de gedeelde waarden steunen op deze concepten. Een ongelijke samenleving met bijvoorbeeld de beste toegang tot onderwijs voor de allerrijksten en geen kans op onderwijs voor armen, zou dan conform de gedeelde waarden van de marktsamenleving kunnen zijn.

Habermas pleit voor een communicatieve rationaliteit die een tegenmacht is voor de instrumentele rationaliteit van het marktdenken. Maar Walzer geeft geen dergelijk principe waar we te allen tijde op terug kunnen vallen. Als we de walzeriaanse theorie strikt zouden aanhangen, kunnen we dus niet terugvallen op een universele moraliteit en zou de economisering van de gedeelde waarden daardoor ook niet bekritiseerd kunnen worden. Als de gedeelde waarden veranderen, verandert ons idee van rechtvaardigheid eveneens en zou het idee van complexe gelijkheid niet meer van toepassing zijn. Toch vind ik Walzers analyse van de tirannie een treffende uiteenzetting van de pluralistische samenleving. Door zijn onderzoek worden de gevaren voor de democratie en het belang van tegenmacht tegen de tirannie van het geld duidelijk. Zijn theorie is dan ook hoogst relevant voor elk onderzoek naar de gevaren van economische ongelijkheid voor onze huidige democratische samenlevingen.

70 Michael J. Sandel, What Money Can’t Buy: The Moral Limits of Markets (New York: Farrar, Straus and Giroux, 2013).

41 Economische ongelijkheid hoeft niet problematisch te zijn, zo stelt Walzer. Het is van belang dat de situatie van complexe gelijkheid wordt gecreëerd en dat deze door de politiek gecontroleerd en gewaarborgd wordt. Het probleem van economische ongelijkheid die Walzer niet nadrukkelijk benoemt is dat in een samenleving waarin mensen louter als consument worden gezien economische ongelijkheid extra problematisch is. In een dergelijke marktsamenleving waarin de mens wordt gereduceerd tot dat wat hij kan kopen zullen de vermogenden de mogelijkheid hebben hun identiteit vorm te geven en te kopen wat ze willen kopen. Voor de minder vermogenden zal een identiteit die afhankelijk is van koopkracht een maatschappelijk probleem zijn wanneer complexe gelijkheid niet is gewaarborgd. In een samenleving waarin geld dominant is zullen de minder vermogenden niet alleen in de economische sfeer onmachtig zijn, maar in de gehele samenleving. Daartegen hebben diegenen die veel geld bezitten alle mogelijkheden en macht in de samenleving. Dit is in strijd met de democratische grondbeginselen. Hoe de verschillende rechtvaardigheidssferen wel gewaarborgd moeten worden, wordt bepaald door de gedeelde waarden van onze samenleving. Om tot deze gedeelde waarden te komen is er een autonome publieke sfeer nodig die berust op de communicatieve rationaliteit. Alleen wanneer de rechtvaardigheidssferen volgens hun eigen interne logica opereren en niet worden getiranniseerd door geld kan een gezonde democratie bestaan, omdat het bezit van geld dan niet de enige vereiste is om te kunnen deelnemen in de democratie.

Economische ongelijkheid is en blijft dus een gevaar voor de democratie wanneer geld en de economische rationaliteit zich in andere, niet-economische rechtvaardigheidssferen van de samenleving nestelt.

42 BIBLIOGRAFIE

Piketty, Thomas, en Van den Berg, Lidewij “Kapitaal in De 21ste Eeuw” Amsterdam: De Bezige Bij, 2016.

Kropotkin, etr lekseevi . “The Great French Revolution, 1789-1793” St etersburg, FL: Red and Black Publishers, 2010.

Rawls, John. “A Theory of Justice” Cambridge, MA: Belknap Press of Harvard University Press (1971).

Engelen, Bart. “Leveling down wealth” Video college, Tilburg University, Tilburg, 6 februari, 2018.

Morrisson, Christian, en Snyder, Wayne. "The Income Inequality Of France In Historical Perspective" European Review Of Economic History 4 (2000): 59-83.

doi:10.1017/s1361491600000149.

Gosepath, Stefan. "Equality." Stanford Encyclopedia of Philosophy. March 27, 2001.

https://plato.stanford.edu/entries/equality/#SimEquObjEquGen.

Maddison, Angus “Statistics on World Population, GDP and Per Capita GDP, 1-2008 AD”, Universiteit van Groningen, toegang via:

http://www.ggdc.net/maddison/Historical_Statistics/horizontal-file_02-2010.xls

Walzer, Michael. “Spheres of Justice: A Defense of Pluralism and Equality” New York: Basic Books (1983).

Frank, Robert H. "The Demand for Unobservable and Other Nonpositional Goods." The American Economic Review 75, no. 01 (March 1985): 101-16.

Shiller, Robert. “The Best, Brightest and Least Productive?”, http://www.project- syndicate.org/commentary/the-rent-seeking-problem-in-contemporary-finance-by-robert-j--shiller, Project Syndicate (20 september, 2013).

Stiglitz, Joseph E. “The Price of Inequality” London: Penguin Books (2013).

43 Nietzsche, Friedrich. “De genealogie van de moral” Vert. Thomas Graftdijk. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2000.

Chomsky, Noam en McChesney, Robert W. “Profit over People: Neoliberalism and the Global Order” New York: Seven Stories Press (2011).

Christiano, Tom.“Democracy” The Stanford Encyclopedia of hilosophy (Spring 2015 Edition).

Edward N. Zalta (ed.), http://plato.stanford.edu/archives/spr2015/entries/democracy/ . Mill, John Stuart, and Spitz, David. “On Liberty” New York: Norton (1975).

Trappenburg, Margo, en Van den Berg, Paul. "Tien jaar Spheres of justice-sporen in een debat.”

P. van den Berg, & M. Trappenburg, Lokale rechtvaardigheid. De politieke theorie van Michael Walzer (1994): 1-14.

Habermas, J rgen, Burger, Thomas, en Lawrence, Frederick G. “The Structural Transformation of the Public Sphere: An Inquiry into a Category of Bourgeois Society”. Cambridge, MA: MIT Press (1989).

Arneson, Richard J. "Against ‘Complex’ Equality." Public Affairs Quarterly 4, no. 2 (April 1990): 99-110.

Trappenburg, Margo. "In defence of pure pluralism: Two readings of Walzer's spheres of justice." Journal of Political Philosophy 8.3 (2000): 343-362.

Alvaredo, F, Chancel, L, en Piketty, T. “The World Inequality Report (2018)”, (2017). Toegang via: https://wir2018.wid.world/files/download/wir2018-summary-english.pdf

Kist, Reinier. "Wat Kost Het Om President Van Amerika Te Worden?" NRC. 12 juni, 2015.

Toegang op: 10 juni, 2018. https://www.nrc.nl/nieuws/2015/06/12/wat-kost-het-om-president-van-amerika-te-worden-a1496140.

De Haan, Nienke. “Grote ongelijkheid is desastreus voor de samenleving én de economie”, Universiteit Utrecht. 12 april 2018, toegang via: https://www.sg.uu.nl/nieuws/2018/grote-ongelijkheid-desastreus-voor-de-samenleving-en-de-economie.

44 Lutz, Ashley. "These 6 Corporations Control 90% Of The Media In America." Business Insider.

June 14, 2012. https://www.businessinsider.com/these-6-corporations-control-90-of-the-media-in-america-2012-6?international=true&r=US&IR=T.

Glenza, Jessica. "Sky-high Prices of Everything Make US Healthcare the World's Most Expensive," The Guardian, March 13, 2018, , https://www.theguardian.com/us-news/2018/mar/13/us-healthcare-costs-causes-drug-prices-salaries.

Marx, Karl. “Manuscripts de 1844”, 1844.

Hutchison, P., Nyks, K., Scott, J. P., Chomsky, N., Francis, M., en McSweeney, M., “Requiem for the American dream.” FilmRise, 2016.

Van De Ven, Bert. "Kritiek Van De Instrumentele Rede." College, Tilburg University, Tilburg, February 09, 2016.

Sandel, Michael J. “What Money Can’t Buy: The Moral Limits of Markets.” New York: Farrar, Straus and Giroux, 2013.

Layard, Richard. “Happiness: Lessons from a New Science.” London: Penguin, 2005.

In document De tirannie van het geld (pagina 36-44)