• No results found

Mögt het Hof ook dit verzoek niet toestaan, en om onzerzijds een bewijs te geven, dat het der verdediging niet te doeu is om het Hof

of het Openb. Min. te bemoeijelijken of den loop der zaak te entra-veren, maar alleen om een waarborg te hebben, dat de vertolking zij in het waarachtig belang van de verdediging, — zoo vragen wij ten slotte van den geachten president, dat hij het met de orde op de teregtzitting bestaanbaar zal willen achten, te vergunnen, datdeheer Veenhuyzen zich achter ons plaatse, ten einde ons, bij voorkomende gelegenheid, te kunnen voorlichten.

De adv.-gen. zegt hierop het volgende :

— 28 —

H e t behoeft naauwelijks aan 17 Edel Groot Achtbaren te worden herinnerd , dat de wet noch aan het Openb. Min. noch aan de ver-dediging eenigen invloed toekent op de benoeming van eenen tolk en deze alleen is opgedragen aan het Hof.

Alleen om geen oponthoud ie veroorzaken , heeft het Openb. Min.

overeenkomstig de bij dit Hof steeds gevolgde gebruiken zorg gedra-g e n , dat twee gedra-geschikte personen voor tolken aanwezigedra-g zijn.

N u echter de verdediging zwarigheid gemaakt heeft ten opzigte van den tweeden persoon , zal ik u mededeelcn, hoe het Openb. Min. er toe gekomen is om dezen voor te dragen.

De eerste tolk heeft reeds lijdens de instructie diensten bewezen aan de justitie. De verdediging heeft over hem geene zwarigheid in het midden gebragt en er kan dus verder over h e m worden gezwegen.

Maar ook een tweede tolk kwam aan het Openb. Min. wenschelijk voor, en het heeft daarom eene poging gedaan bij een h o o g l e e r a a r , en dezen uitgenoodigd om zijne diensten in deze zaak te leenen.

Die poging echter heeft schipbreuk geleden , omdat de taal . door de groote meerderheid der beschuldigden g e s p r o k e n , bleek niet te liggen in het bereik der kennis van dien hoogleeraar.

E r moest dus een ander in zijne plaats tot tweeden tolk worden voorgebragt, en daartoe viel de keuze op den heer Emreen.

H e t Openb. Min. heeft zich veel moeite gegeven om zich te vergewissen nopens zijne geschiktheid en bekwaamheid in het l a a g M a -leisch ook door raadpleging van andere deskundigen, en de uitkomst van dat onderzoek heeft ten deze zoovele waarborgen opgeleverd, dat het Onenb. Min. geene zwarigheid heeft gevonden h e m als tweeden tolk voor te stellen.

De h e e r E m m e n is in de gelegenheid geweest met de beschuldigden te spreken , en als hij dan ook al welligt bij zijn eerste bezoek niet die voorkomendheid heeft in acht genomen als de verdedigers wenschelijk achten , zoo k a n het Openb. Min. de geruststellende verzekering g e -ven, dat de beschuldigden gedurende een paar uren zich in de tegenwoor-digheid van den tolk en van den proc.-gen. hebben bevonden, en dat de indruk daarbij is geweest, d a t , wel verre van bij de beschaldifden eenisien afkeer tegen dien tolk te o n t w a r e n , integendeel v e r -trouwen werd gezien , op te maken uit de v, ijze , waarop zij uit eigen beweging vragen aan E m m e n deden.

Uit overtuiging alzoo, dat de heer E m m e n allezins geschikt is om als tolk in de Maleische taal op te treden , spreekt het wel van zelf, dat, wegens het gemis van de door de verdedigers gewenschte mate van beleefdheid bij het eerste bezoek van dien tolk a a n de beschul-digden , het Openb. Min. niet kan toestemmen, dat die persoon op dien grond als tolk af te wijzen zou zijn.

Men heeft b e w e e r d , dat de billijkheid zou m e d e b r e n g e n , dat één tolk van de zijde van het Openb. Min. en een van den kant der verdediging zou worden benoemd.

Die beschouwing k o m t mij geheel onjuist voor. I k geloof, dat er niet moet zijn een tolk van de zijde van het Openb. M i n . , noch een van die der verdediging. De tolk moet zijn een onpanijdig persoon, die noch vriend noch vijand is van de beschuldigden.

Indien ik nu op den voorgrond stelle, dat de zaak v o r d e r t , dat als tolken onpartijdige personen moeten worden b e n o e m d , spreekt het echter van zelf, dat het niet in de verte mijn doel is om iets in het midden te brengen tegen den kolonel Veenhuyzen en alsof het O p e n b . Min. eenig wantrouwen in dezen heer zou stellen. D e s p r e k e r

__ 29 —

in deze teregtzittiiig beeft de eer niet den kolonel Veenhuyzen te k e n n e n . Maar om de aangevoerde redenen kan het Openb. Min. zich niet vereeiiigen met de conclusie om dien heer in plaats van E m m e n als tolk te benoemen. Als er toch reeds twee tolken worden benoemd in plaats van e e n , bestaat er geeue enkele aanleiding om den heer Veenhuyzen als derden tolk aan te wijzen. W a a r zou het einde zijn ?

Mögt er evenwel in den loop der zaak eenige moeijelijkheid op-riizene'en mögt het wenschelijk worden geacht nog meer licht te putten ook door een derden tolk , dan zal het Openb. Min. zich niet alleen niet verzetten, dat alsnog een derde worde benoemd, maar zelf c. q. het

initiatief n e m e n . , I k ga verder. Het Hof zal dit w e l , naar gelang van z a ^ e n , zeit

ambtshalve gelasten.

W a t eindelijk betreft het v e r z o e k , dat de heer Veenhuyzen zich moge plaatsen achter de verdedigers, daaromtrent behoort dezerzijds niet°s te worden ingebragt, omdat de beslissing daaromtrent geheel ter prudentie van 's Hofs geachten voorzitter staat.

M r . C. VAN B E L L zegt voor repliek :

De heer adv.-gen. heeft toegegeven, dat bij het eerste bezoek de tweede tolk hoogt onbeleefd jegens de beschuldigden k a n zijn g e -weest , maar heeft er op laten volgen , dat de beschuldigden onlangs gedurende twee uren in tegenwoordigheid van den proc.-gen. geene blijken

van tegenzin in dien tolk hebben gegeven. __

I k geloof dat alleen te moeten toeschrijven aan het onbegrijpelijk r e s p e c t , dat de J a v a n e n van de lagere volksklasse in het algemeen hebben wanneer zij in tegenwoordigheid zijn van h u n n e meerderen.

Zij zullen zelve niet het initiatief nemen vau aanmerkingen of tegen-kanting. . . , , ,

Maar dit kan ik verzekeren , d a t nog weinige oogenblikken voor deze teregtzittiiig de eerste besch. aan een onzer herhaald heeft het verzoek , dat de tolk E m m e n niet zou optreden.

Aan die gelegenheid , waarbij de proc.-gen. zich met dien tolk bij de beschuldigden heeft bevonden, kan dus inderdaad niet veel worden gehecht. Men moet toch de individualiteit der beschuldigden k e n n e n , om te weten , dat zij als het ware over dien tolk confuus en ver-schrikt waren , en bet is n e t te verwonderen, dat niet zoo bepaal-delijk van hunnen afkeer tegen hem is gebleken.

E r is verder beweerd, dat er geen tolk benoemd w o r d t , hetzij van den kant van het Openb. M i n . , hetzij van den kant der verdediging, maar dat de regter benoemt tolken, die geheel onpartijdig moeten zijn.

In abstracto is dit zeer w a a r , en ik geef gaarne t o e , dat de tolken niet kunnen worden beschouwd als bedienden, hetzij van het Openb.

M i n . , hetzij van de advokaten. Maar wat de heer proc.-gen. hierbij voegde, dat zij onpartijdig hunnen pligt zullen vervullen, zoo kan men mijns inziens die onpartijdigheid niet aannemen ten aanzien van den tolk E m m e n , en naar hetgeen ik heb gehoord, is deze wel gedisponeerd om hetgeen hier te zijnen opzigte is gesproken, wel op de eene of andere wijze aan de beschuldigden tfhitis te brengen. Het Openb.

Min. z e g t , dat de tolk niet m a g zijn de vriend of vijand van den beschnldTgde. M a a r zoo de kolonel Veenhuyzen is aan te merken als een vriend der beschuldigden, voor wien zij sympathie gevoelen, zoo blijkt uit gedragingen van den heer E m m e n , dat deze tegen hen eene bepaalde antipathie koestert.

Die aniipathie nu is reeds op zich zelve een duchtige grond van

— 30 —

wraking. Tegenover dezen persoon stellen wij over iemand , die in het laag-Maleisen hoogst bekwaam i s , en in wien de beschuldigden en te gelijk do verdedigers vertrouwen stellen.

I k geef gaarne t o e , dat er bij dien heer sympathie bestaat voor de beschuldigden; m a a r als het Openb. Min. voorstelt i e m a n d , die tegen hen eene antipathie aan den dag l e g t , dan meenen wij ook te m e e r , dat daardoor onze conclusie genoegzaam gestaafd is , waarbij ik alzno de vrijheid neem te persisteren.

Ado.-gen. zegt voor dupliek: Nog e'e'n punt zal ik de eer hebben over deze quaestie ter sprake te brengen .

E r is daarop g e w e z e n , dat de beschuldigden in de t e g e n w o o r d i g -heid van deu proc.-gen. zeer soumis zouden geweest zijn door bet onbegrijpelijk o n t z a g , hetwelk de Javanen voor hooger geplaatste per-sonen hebben, en dat het aan dit onbegrijpelijk ontzag zou zijn toe te schrijven, d a t , in tegenwoordigheid van den proc.gen., de b e -schuldigden hunnen afkeer van E m m e n zouden hebben ter zijde gesteld.

I k moet daartegen o p m e r k e n , dat niet slechts eene enkele m a a l d e proc.-gen. hen bezocht heeft, maar dat dit herhaaldelijk is geschied, ook te Rotterdam. Ook in eene andere b e t r e k k i n g h e b ik hen h e r -haalde malen g e z i e n , en ik kan betuigen , dat d e " o m g a n g met het:

geenszins alleen op het genoemd ontzag was gegrond , en de beschul-digden steeds met vrijmoedigheid zijn te werk gegaan.

I k moet verder voor r e k e n i n g van den verdediger laten , hetgeen hij gemeend heeft hier te mogen zeggen, dat E m m e n als tolk benoemd w o r d e n d o , — na onder aanroeping des Almagtigen beloofd te hebben pligtmatig te zullen handelen , — hetgeen hier thans ten zijnen op-zigte gesproken is , wel op de eene of andere wijze . zal weten te huis te brengen . aan de beschuldigden , en hij daarom niet geschikt zon zijn als tolk !

Mr. C. VAN B E L L persisteert n a d e r b i j zijne genomen drieledige con-clusie, waarvan hij thans acte verzoekt.

H e t Hof, n a van de bedoelde conclusie aan de verdedigers der beschuldigden acte te hebben v e r l e e n d , begeeft zich in raadkamer om over die conclusie te beraadslagen.

T e r u g g e k e e r d , Wordt bij monde van den president uitgesproken een arrest, waarbij het Hof, o v e r w e g e n d e , dat van de zijde der ver-dediging bezwaren zijn ingebragt tegen den tweeden dor voorgestelde t o l k e n , terwijl tegen de benoeming van den eersten verklaard is geens-zins zoodanig bezwaar te bestaan ; dat nu aan het Hof, ook na do verdediging te hebben genoord, geenszins gebleken is van eenigen g r o n d , waarom de benoeming van den tweeden door het Openb.

M i n . voorgestelden tolk minder noodzakelijk zou zijn voorgekomen ; dat daarenboven in het vertrouwen , in den eerst voorgedragen p e r -soon als tolk ook van de zijde der verdediging gesteld, alsmede door zijne tegenwoordigheid ter teregtzitting, alle mogelijke waarborgen voorhanden zijn; terwijl, indien de o m v a n g dezer zaak nog meerdere waarborgen mögt noodzakelijk m a k e n , het Hof van zijne bevoegd-heid ten deze nog altijd zou kunnen gebruik m a k e n ; gelet op art.

196 Strafvord., — b e n o e m t G. Leeman en M. £>. Emmen als t o l k e n ; zich voorbehoudende o m , indien, in den loop der teregtzitting, ide noodzakelijkheid daartoe mögt blijken, over te gaan tot de benoeming van een derden tolk;

— 31 —

De Voorzitter voegt ten slotte van dit incidenteel arrest nog hierbij ,

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN