• No results found

Bron: The Gospel Standard, 2006, blz. 254 ev.

Peter Henry Sayers was 29 jaar lid van de kerk in Tamworth Road, Croydon. Hij overleed op 1 september 2005 en is 76 jaar oud geworden. Wij citeren uit zijn getuigenis voor de kerk voordat hij en zijn vrouw gedoopt zijn, maar ook uit zijn eigen handschrift.

Ik werd geboren uit godzalige ouders, maar mijn moeder stierf toen ik vijf jaar oud was. Mijn grootouders en tante zorgden toen voor mij. Toen ik zeven jaar oud was, vertelde een heel wereldse jongen van dezelfde leeftijd mij dat, indien ik door zou gaan met vloeken, ik dan nooit naar de hemel zou gaan. Mijn godzalige grootvader vertelde mij dat ik nooit moet gaan stelen wat er ook zou gebeuren. Maar ik deed het toch en enkele jaren later verloor ik een groot bedrag. Onder biddend opzien probeerde hij mij duidelijk te maken dat ik maaide hetgeen ik gezaaid had. Ik leidde een goddeloos leven. Toen ik elf jaar oud was, hertrouwde mijn vader en ik woonde bij het nieuwe gezin. Ik was erg ongelukkig en had een vast voornemen om mijzelf te verdrinken in de grote, diepe vijver achter het huis. De Heere bewaarde mij ervoor zoiets te doen. Net als Job wenste ik nooit geboren te zijn geweest.

Op de weg van school naar huis passeerde ik weilanden, bossen en een dierentuin. Toen ik zes of zeven jaar oud was, zag ik op een dag een ruw uitziende man, die aan de andere kant van de weg naast zijn fiets liep. Hij liep ongeveer driekwart mijl net zo snel als ik achter mij aan. Daarna glimlachte hij naar mij en vroeg of ik over wilde steken om naar hem toe te komen. Toen drong hij erop aan om hem in de bosjes te volgen. Eenmaal in de bosjes bleef ik stokstijf staan van angst en smeekte ik hem om mij terug te laten gaan naar de weg. Op hetzelfde moment waren er verschillende schoolvriendjes een kwart mijl achter mij, maar ik was mij niet bewust van hun aanwezigheid. Uiteindelijk vertelde ik de man dat ik het niet tegen mijn moeder kon vertellen omdat zij overleden was. Daarop stond hij mij toe terug te keren naar de weg.

De politie werd ingelicht. Gods hand bewaarde mij voor deze slechte man. Toen ik veertien jaar oud was, begon ik met werken en viel ik in een liftschacht. Opnieuw werd mijn leven gespaard.

Na mijn dienstplicht ontmoette ik mijn toekomstige vrouw. Ik volgde een avondopleiding en liep de wereld in alles achterna. Ik probeerde te veranderen, maar had te lijden onder een tijd van zware verzoekingen. Ik ervaarde wat Legio tussen de graven moest doormaken. Ik wist dat alleen de macht van God mij kon redden. Maar de tijd brak aan wanneer ik gekleed en wel bij mijn verstand zou zijn. De Heere had Zijn roede weggenomen.

Het feit dat ik nu een verlangen had om naar Gods huis te gaan, was het keerpunt. Ik was niet meer nodig [op het werk], maar er werd in Croydon op een opmerkelijke wijze een deur geopend in de voorzienigheid.

Ik verlangde om bij Gods volk te zijn. Ik mocht troost krijgen uit het verhaal van de blinde Barthimeüs.

Jezus stond immers stil en beval hem te roepen.

‘Hoewel de helse woede van de vuile verzoeker Uw ziel met zijn pijlen proberen te doorboren, Zal God uw ziel toch in het gevecht ondersteunen En u zult Zijn aangezicht niet vergeefs zoeken.’

Mijn verlangen was dat God in mij een rein hart zou willen scheppen. Ik verlangde naar een hart dat God zou loven.

‘O, had ik maar een hart dat God kon loven, Een hart, bevrijd van de zonde,

Een hart, besprenkeld met Zijn bloed Dat zo vrij voor mij vergoten is.’

23 Geplaatst met toestemming van Mr. T. Rosier, The Gospel Standard.

76

Eens hoorde ik ds. Curtis preken. Hij zei dat hij een vrouw kende die verscheidene jaren beproefd werd in de voorzienigheid. Maar nu werd zij op geestelijk gebied zo beproefd, dat die hemelse dingen voor haar meer betekenis hadden dan de tijdelijke zaken. Ik geloof dat dit een diepe indruk op mijn gemoed maakte en ik hoopte dat de Heere dit op een dag ook voor mij zou willen doen.

Tenzij iemand verstaat wat voor kracht de zonde en de duivel hebben, zullen zij nooit Legio kunnen verstaan, die in de graven leefde. Niemand kan zichzelf namelijk verlossen. Ik kan werkelijk zeggen:

‘Hoe meer ik streed tegen de kracht van de zonde, Hoe meer ik zondigde en struikelde.’

Er was ook een dienst waarin ds. Wood de Heere vroeg dat indien er een zondaar aanwezig was die het nodig had, de Heere hem dan laag bij de grond zou willen brengen. Zelfs kort geleden nog gevoelde ik niet dat het woord voor mij bedoeld was, maar op dat moment voelde ik dat wel. De Heere bracht mij ook werkelijk laag bij de grond. Ik had het ook nodig. Daarom vreesde ik bijna voor elke dag. Toen verbrak hij mijn hoogmoed. Hij bracht mij al lager en lager bij de grond door moeilijkheden op het werk.

Het was een ‘neerdrukken’, een ‘wegnemen’.

Ik geloof dat de Heere mij kastijdde (naar ik hoop als één van Zijn kinderen) zowel op mijn werk als met betrekking tot de zaken in de voorzienigheid. Dit alles om mijn hardnekkige wil te verbreken.

Daarna scheen er een grotere toenadering te zijn tot de dingen van God en mijn slordige belang ontwikkelde zich tot een werkelijk verlangen om bij Gods volk gerekend te worden.

Ds. Wood preekte over de Goede Herder en ik voelde dat de Heere mij leidde. Vaak werd de dienst aan mij gezegend. Vooral toen hymn 1036 gezongen werd:

‘Zoek Mijn aangezicht, roept de Zaligmaker.’

Kort hierna voelde ik verscheidene dagen zo’n vrede in mijn gemoed van de Heere, dat de volgende woorden hoofdzakelijk in mijn ziel leefden:

‘Vrede, volmaakte vrede in deze duistere wereld van zonde;

Het bloed van Jezus fluistert ‘vrede’ in mijn ziel.’

Ik hoorde mijzelf de eerste regel hardop opzeggen toen ik op kantoor was.

Ik werd geholpen toen ds. Wood preekte over: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Math. 11:28). Ik dacht dat indien ik door de kerk als lidmaat aangenomen zou worden, hymn 1100 dan uitdrukking zou geven aan mijn getuigenis:

‘Laat wereldse geesten de wereld maar najagen, Voor mij heeft die geen begeerlijkheid;

Eens bewonderde ook ik haar kleinigheidjes Maar genade heeft mij bevrijd.’

De predikant van dhr. Sayers schrijft het volgende: ‘Hij werd samen met zijn vrouw gedoopt op donderdag 28 juli 1976. In januari van het jaar 1993 werd hij tot ‘deacon’ (vergelijkbaar met ouderling) bevestigd. Hij had diepe geestelijke worstelingen met betrekking tot de keuze van de hymns die tijdens de dienst gezongen moesten worden. Vaak drukte hij zijn geestelijke verlangens naar ware bekering uit en om voorbereid te worden op de eeuwigheid. Hij bad ook vaak om de Geest van Jezus.

Hij moest tijdens zijn laatste jaren zware lichamelijke beproevingen ondergaan en werd vaak opgenomen in het ziekenhuis. Meer dan eens zei hij: ‘Ik werd tot aan de grond gebracht, maar Hij heeft mij geholpen.’

Deze beproevingen werden geheiligd en hij was er een bewijs van dat de Heere met hem was. Zijn hoop

77

was sterk gevestigd op Christus. Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn (Openb. 21:7). Toen het einde van zijn leven naderde, werden deze woorden zeer dierbaar gemaakt:

‘Met genade en met oordeel Weefde Hij mijn web van de tijd.

En ja, de dauw van verdriet Werd versierd met Zijn liefde;

Ik zal de Hand Die mij leidde loven,

Ik zal prijzen het Hart Dat dit verordineerde, Toen Hij getroond was waar de heerlijkheid woont In Immanuël’s land’

De begrafenis vond plaats op 9 september 2005. Zijn predikant leidde de rouwdienst in Tamworth Road, Croydon. Hij werd begraven op Bandon Hill Cemetary, Wallington.

C.A.W.

78

14. De gedachtenis des rechtvaardigen

24