• No results found

Kleuren en symbolen Kleuren en symbolen

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 5.05 Kleuren en symbolen Kleuren en symbolen

informatiedichtheid op dat moment wordt gebruikt, en de van tijd afhankelijke diepte-informatie in de ENC wordt onafhankelijk van de drie weergavemodi weergegeven.

c) Er kan naar elke weergavemodus worden omgeschakeld en er kan op elk moment door een enkele gebruikersactie naar de weergavemodus “standaardinformatiedichtheid”

worden omgeschakeld.

d) De objectklassen van de geselecteerde objecten zijn in overeenstemming met de definities in de opzoektabellen.

e) Er kunnen begrenzingen voor de veiligheidsdiepte worden ingesteld. De overeenkomstige dieptezones worden weergegeven overeenkomstig de ingestelde begrenzing voor de veiligheidsdiepte.

f) Als de waterdiepte lager is dan de begrenzingen van de veiligheidsdiepte, geeft Inland ECDIS hiervoor een passende waarschuwing.

Artikel 5.05

3. Vereiste testresultaat

a) De weergegeven symbolen zijn correct en volledig overeenkomstig de Inland ECDIS-symbolenbibliotheek in bijlage 2. De kleuren van de representatieve lijn- en zone-objecten, alsook de symbolen zijn correct. De symbolen die van de Inland ECDIS-weergavebibliotheek afwijken, zijn:

i) leesbaar,

ii) voldoende groot voor de nominale kijkafstand.

b) Ten minste de kleurencombinaties voor dag, schemering en nacht worden ondersteund.

c) De door de fabrikant aan de weergavebibliotheek toegevoegde symbolen verschillen duidelijk van de default Inland ECDIS-symbolen (als vastgelegd in bijlage 2).

Artikel 5.06

Schaalafhankelijke informatiedichtheid (SCAMIN)

1. Referentie

Deze procedure heeft betrekking op deel I, hoofdstuk 2, artikel 2.03, zesde lid.

2. Testmethode

a) De test wordt uitgevoerd in een laboratorium.

b) Het Inland ECDIS wordt ingesteld op de standaardbedrijfs-setup zoals gedefinieerd in artikel 4.02, derde lid.

c) Er wordt een IENC (“kaart 05”) met daarin een brug over de waterweg in het Inland ECDIS geladen.

d) De AIS-protocolsimulator wordt zo geconfigureerd dat het eigen vaartuig in het midden van de IENC wordt weergegeven.

e) Het Inland ECDIS wordt ingesteld op de minimumschaal en vervolgens wordt er stap per stap tot de maximumschaal geschakeld. In elke schaal wordt de weergave van de symbolen bij de brug getoetst aan de SCAMIN-waarden.

f) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

3. Vereiste testresultaat

De symbolen die betrekking hebben op de brug, worden weergegeven overeenkomstig hun SCAMIN-waarden.

Deze procedure heeft betrekking op deel I, hoofdstuk 2, artikel 2.03, zevende lid.

2. Testmethode

a) De test wordt uitgevoerd in een laboratorium.

b) Het Inland ECDIS wordt ingesteld op de standaardbedrijfs-setup zoals gedefinieerd in artikel 4.02, derde lid, van dit deel.

c) Twee aan elkaar grenzende IENC’s (“kaart 05a en 05b”) die beide delen van hetzelfde object omvatten (bv. een brug waarvan de helft in ene cel van een IENC en de andere helft in de andere IENC-cel is weergegeven), worden in het Inland ECDIS geladen. Dat object is correct gecodeerd. Beide delen bevatten onderlinge verwijzingen.

d) De AIS-protocolsimulator wordt zo geconfigureerd dat het eigen vaartuig in het midden van de IENC wordt weergegeven.

e) Deze test omvat de passende overlay cells, bv. met verkeerstekens voor bruggen. De weergave van het object wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

3. Er worden twee aan elkaar grenzende IENC’s die worden gebruikt voor de definitie van de basiscellen voor twee aanvullende overlay cells, die deel uitmaken van hetzelfde object in de bathymetrische IENC, in het Inland ECDIS geladen. Deze objecten worden correct gecodeerd (dieptezones) en de afzonderlijke delen bevatten onderlinge verwijzingen. De weergave van het object wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel b, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

4. Vereiste testresultaat

a) Het object waarvan een deel in de ene IENC en een deel in de andere IENC is opgenomen, is zichtbaar en wordt in de SENC correct weergegeven als één enkel object.

b) Het object waarvan een deel in de ene overlay cell en een deel in de andere overlay cell is opgenomen, is zichtbaar en wordt in de SENC correct weergegeven als één enkel object.

2. Testmethode

a) De test wordt uitgevoerd in een laboratorium.

b) Het Inland ECDIS wordt ingesteld op de standaardbedrijfs-setup zoals gedefinieerd in artikel 4.02, derde lid, van dit deel.

c) Er wordt een IENC (“kaart 07”) in het Inland ECDIS geladen.

d) De AIS-protocolsimulator wordt als Inland AIS-apparaat geconfigureerd, op zo’n manier dat het eigen vaartuig in het midden van de IENC wordt weergegeven.

e) Een vaartuig wordt gesimuleerd met de vaarstatus ingesteld op “gesimuleerd vaartuig”.

De rapportagefrequentie is 10 s. Het gedrag van het vaartuig wordt op de kaart gevolgd.

f) Het vaartuig stopt met rapporteren.

g) Er wordt gemeten hoelang het duurt voor het vaartuig als niet meer actueel wordt aangemerkt.

h) Er wordt gemeten hoelang het duurt voor het vaartuig verdwijnt.

i) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

j) Deze test wordt herhaald met een simulatie van een Inland AIS-apparaat op een vaartuig dat voor anker ligt en niet sneller dan 3 knopen vaart.

k) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

l) Deze test wordt herhaald met een simulatie van een Inland AIS-apparaat op een vaartuig dat voor anker ligt en sneller dan 3 knopen vaart.

m) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

n) Deze test wordt herhaald met een simulatie van een AIS-apparaat van klasse B op een vaartuig dat onderweg is op de motor.

o) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

p) Deze test wordt herhaald met een simulatie van een AIS-apparaat van klasse B op een vaartuig dat voor anker ligt en niet sneller dan 3 knopen vaart.

q) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

r) Deze test wordt herhaald met een simulatie van een AIS-apparaat van klasse B op een vaartuig dat voor anker ligt en sneller dan 3 knopen vaart.

s) De verkregen resultaten worden vergeleken met de in het derde lid, onderdeel a, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan v) De repeater flag wordt uitgeschakeld.

w) Het verschijnen van het symbool van het eigen schip wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel b, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

x) Er wordt een Inland AIS-target zonder beschikbare koersinformatie gesimuleerd. De weergave van dit vaartuig in het Inland ECDIS wordt bekeken.

y) Het verkregen resultaat wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel c, vastgelegde vereiste testresultaten. Het verkregen resultaat wordt in het testrapport genoteerd.

z) Er wordt nog een Inland AIS-target gesimuleerd, dit keer met beschikbare koersinformatie.

De weergave van dit vaartuig in het Inland ECDIS wordt bekeken.

aa) Het verkregen resultaat wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel d, vastgelegde vereiste testresultaten. Het verkregen resultaat wordt in het testrapport genoteerd.

bb) Er worden een AIS-basisstation, AIS Aids to Navigation (AtoN) en AIS-transponders voor opsporing en redding (SART) gesimuleerd en op de kaart weergegeven. De symbolen worden vergeleken met soortgelijke symbolen in tabel A.1 en tabel A.2 van het in hoofdstuk 2, onderdeel h, bedoelde document.

cc) Het verkregen resultaat wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel d, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

dd) Er wordt een gesimuleerd vaartuig met alle AIS-informatie in het Inland ECDIS ingevoerd.

Alle AIS-informatie wordt opgevraagd en weergegeven. Er wordt gecontroleerd of alle gegevens beschikbaar zijn.

ee) Het verkregen resultaat wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel e, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

ff) Er wordt een Inland AIS-target met drie blauwe kegels gesimuleerd. De weergave van dit vaartuig in het Inland ECDIS wordt bekeken. Er wordt voor dit vaartuig een pick report geopend. Het aantal blauwe kegels wordt gecontroleerd in het pick report.

gg) Het verkregen resultaat wordt vergeleken met de in het derde lid, onderdeel f, vastgelegde vereiste testresultaten om aan te tonen dat aan de vereiste is voldaan.

ii) niet ouder is dan de volgende maximale time-outwaarden:

Scheepscategorie

Nominale meld-frequentie

Maximale time-outwaarde

Nominale meld-frequentie

Maximale time-outwaarde klasse A klasse A klasse B klasse B Vaartuig ligt voor anker of is aangemeerd en

vaart niet sneller dan 3 knopen (klasse B:

niet sneller dan 2 knopen)

3 min 18 min 3 min 18 min

Vaartuig ligt voor anker of is aangemeerd en vaart sneller dan 3 knopen

10 s 60 s 3 min 18 min

Het vaartuig is actief in de SOLAS-modus en vaart met 0 tot 14 knopen

10 s 60 s 30 s 180 s

Het vaartuig is actief in de SOLAS-modus, vaart met 0 tot 14 knopen en verandert van koers

3 1/3 s 60 s 30 s 180 s

Het vaartuig is actief in de SOLAS-modus en vaart met 14 tot 23 knopen

6 s 36 s 30 s 180 s

Het vaartuig is actief in de SOLAS-modus, vaart met 14 tot 23 knopen en verandert van koers

2 s 36 s 30 s 180 s

Het vaartuig is actief in de SOLAS-modus en vaart sneller dan 23 knopen

2 s 30 s 30 s 180 s

Het vaartuig is actief in de SOLAS-modus, vaart sneller dan 23 knopen en verandert van koers

2 s 30 s 30 s 180 s

Vaartuig is actief in binnenvaartmodus 2 – 10 s 60 s iii) De symbolen worden gemarkeerd als niet meer actueel indien de informatie voor

bewegende schepen ouder is dan 30 seconden.

b) Informatie over de positie van het eigen vaartuig wordt alleen weergegeven als de positie wordt vastgesteld door een systeem aan boord en niet als die wordt ontvangen van een repeaterstation.

basisstations, AIS-tekens en -markeringen (AtoN) en AIS-transponders voor opsporing en redding (SART) alleen weergegeven als de symbolen kunnen worden onderscheiden van andere symbolen (bv. symbolen 2.10 en 2.11 in tabel A.1 en tabel A.2 van het in hoofdstuk 2, onderdeel h, bedoelde document).

e) Het moet mogelijk zijn om op verzoek van de gebruiker alle informatie weer te geven die door een AIS is doorgestuurd:

i) identificatienummer van het AIS-apparaat (Maritime Mobile Service Identity, MMSI);

ii) naam van het vaartuig;

iii) VHF-radioroepnaam van het vaartuig;

iv) scheeps- of samensteltype;

v) uniek Europees scheepsidentificatienummer (ENI) of, voor zeeschepen voor zover geen ENI werd toegekend, het IMO-nummer;

vi) lengte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m;

vii) breedte over alles van het schip of het samenstel met een nauwkeurigheid van 0,1 m;

viii) referentiepunt voor de positie-informatie op het schip met een nauwkeurigheid van 1 m (dit is de positie van de gps-antenne van het Inland AIS-apparaat);

ix) positie van het vaartuig (afgeleid van gps in het WGS 84-coördinatenstelsel);

x) tijdstip van de positiebepaling door het elektronisch apparaat voor positiebepaling;

xi) snelheid over de grond;

xii) koers over de grond;

xiii) vaarstatus.

f) Het aantal blauwe kegels/lichten wordt alleen weergegeven in het pick report.

Artikel 5.09