eigen regie
4.1. Karakter van het onderzoek
Dit onderzoek kenmerkt zich door de relationele benadering van eigen regie (zie ook: Goethals, 2016) en is gericht op het verkennen van wat in sociale relaties en interacties gebeurt en in welke mate dat van invloed is op de betrokken individuen. Getracht wordt zicht te krijgen op hoe de betrokken begeleiders, familieleden en buurtbewoners hun interacties met mensen met ernstige meervoudige beper-kingen ervaren, wat de beweegredenen zijn voor hun keuzes, besluiten en welke waarden en principes de mensen drijven als het gaat over eigen regie bij mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Allereerst wordt nader ingegaan op de onderzoekstraditie.
Wetenschappelijke traditie
Wanneer er vanuit gegaan wordt dat verschillende mensen een gebeurtenis ver-schillend waar nemen, verver-schillend interpreteren en er vervolgens verver-schillend naar handelen, krijgt het onderzoek vorm vanuit de overtuiging dat de waarheid relatief is en geconstrueerd wordt door individuen. Daarmee past het onderzoek binnen het sociaal constructivistische paradigma. Constructivisten gaan er vanuit dat ‘de’ werkelijkheid niet bestaat, omdat iedereen zijn eigen werkelijkheid heeft. Abma en Widdershoven (2006) beschrijven ‘de’ werkelijkheid dan ook als meervoudig in plaats van enkelvoudig. Het gaat bij een onderzoek in deze traditie dan ook niet zozeer om het zoeken naar wetmatigheden, maar naar betekenisstructuren die mensen zelf hebben gevormd (Geertz, 1973). In navolging van deze overtuiging beschouwen sociaal constructivisten mensen als actieve betekenisgevers, zij con-strueren zelf hun eigen werkelijkheid en kennen betekenis toe aan hun omgeving. Guba en Lincoln (1998) gaan er vanuit dat het niet alleen gaat om de individuele interpretatie en betekenisgeving, maar ook over de in dialoog gezochte interpreta-tie en betekenisgeving.
De respondenten in dit onderzoek worden in hun contact of relatie met personen met ernstige meervoudige beperkingen geconfronteerd met indrukken, gebeur-tenissen en ervaringen. In interactie met elkaar construeren zij hun eigen werke-lijkheid door betekenis te geven aan wat er om hen heen gebeurt (Flyvbjerg 2001, Goodley 2011). Deze werkelijkheid is volgens Korzilius (2010) voornamelijk het resultaat van het vermogen van mensen tot interpretatie, taalgebruik, reflectie en doelgericht, bewust handelen.
De (symbolisch) interactionistische onderzoekstraditie verklaart fenomenen op basis van de betekenissen die mensen geven aan gebeurtenissen en die ontstaan en uitgewisseld worden in sociale interacties. De betekenissen zijn voortdurend aan verandering onderhevig (Visser, 2000; Farganis, 2004; Wallace & Wolf 2006). Deze veranderingen ontstaan door een interpretatief proces, waarbij interpretaties en opvattingen, beïnvloed door waarden, normen, rollen en status, in nieuwe situa-ties nieuwe betekenissen kunnen krijgen (Blumer, 1954). Blumer (1954), grondleg-ger van het (symbolisch) interactionisme, ziet betekenissen dan ook niet als vaste ijkpunten in een structuur, maar als sociale producten waarover wordt onderhan-deld (Locke, 2001, Strauss & Corbin, 1998). Ze worden door mensen zelf in iedere situatie opnieuw geaccepteerd, bijgesteld of verworpen. Onderhandelen over de interpretatie van ‘wat gebeurt hier’ of ‘wat is dit’ vindt doorgaans niet expliciet plaats. Blumer meent dat een interpretatie van bepaalde woorden en daarmee een betekenis juist door (vaak impliciete) onderhandelingen in de interactie wordt gevormd en feitelijk geaccepteerd. Dit fenomeen kan worden geduid aan de hand van het bekende Thomas-theorema: ‘If men define situations as real, they are real
in their consequences’ (1928, aangehaald in Nijhof 2003; Wallace en Wolf 2006).
In het alledaagse spreken over mensen met ernstige meervoudige beperkingen en het gedrag dat zij laten zien zitten interpretaties die als natuurlijke, vanzelfspre-kende fenomenen worden voorgesteld en aan deze interpretaties worden conse-quenties verbonden, waarnaar mensen handelen (Foucault, 2004; Tremain, 2008; Komter, 1990; Weick, 1995; Goffman, 1974; Stacey, 2011; Chia, 2000).
Beschrijvingen en vertellingen
Deze interpretatieve benadering kent twee filosofische uitgangspunten, die van de hermeneutiek en die van de fenomenologie (’t Hart, Boeije & Hox, 2005). Her-meneutiek is de studie van de interpretatie van (geschreven) teksten. In de feno-menologie wordt gezocht naar de achtergronden van een bepaalde gebeurtenis (’t Hart, Boeije & Hox, 2005). Bij dit onderzoek, gebaseerd op meerdere uiteen- lopende bronnen, is zowel gekeken naar de interpretatie van de teksten en verha-len, als naar de achtergrond van deze verhalen.
Het gebruiken van verhalen verwijst naar de narratieve traditie. Schrijvers of ver-tellers van verhalen bepalen niet alleen de inhoud, maar ook de manier waarop de verhalen voor het voetlicht gebracht worden. Dit geeft de verteller de mogelijkheid om zijn belevingen en interpretaties van gebeurtenissen naar voren te laten komen (Meininger, 2007; Bryman, 2004; Lange e.a. 2010). Het vertellen van verhalen kan daarnaast voor deze vertellers ook inzichten in verhoudingen tussen mensen met zich meebrengen, aldus Fairclough (2001): ‘[…] helping people to see the extent to
which their language does rest upon common-sense assumptions, and the ways in which these common-sense assumptions can be ideologically shaped by relations of power’. Het gebruik van verhalen in onderzoek kent een educatief en
emancipa-torisch neveneffect (Fairclough, 2001; Sools, 2012).
Het bestuderen van deze vertellingen of beschrijvingen is desalniettemin vooral gericht op het verkrijgen van kennis over hoe sociale werkelijkheden geconstrueerd worden24. Een dergelijk narratief onderzoek is zelden verklarend, maar voornamelijk beschrijvend van aard (Sools, 2012) en past daarmee bij het exploratieve karakter van dit onderzoek. Het taalgebruik in de (dag)rapportages als ook de diepte- interviews waar in dit onderzoek gebruik van gemaakt wordt, is een belangrijk middel voor het verkrijgen van kennis over hoe sociale werkelijkheden geconstrueerd worden. Dergelijke talige constructies kunnen inzicht geven in de sociale ver-houdingen, identiteiten, de informele wijze van communiceren en de eventuele implicaties daarvan. Taal kan niet los gezien worden van de functie die taal heeft op het menselijk gedrag. Het functioneert als een sociale structuur die het gedrag structureert en cultureel bepaald is (Tannen, 1989; Nijhoff, 2003; Van den Berg, 2004; Van den Berg, 1996). Veranderende maatschappelijke opvattingen maken dat de taal verandert en het is de taal die opvattingen weergeeft over wat in een bepaalde samenleving als normaal of gewoon en als abnormaal of afwijkend wordt gezien (Reinders, 2010). Een voorbeeld hiervan is dat in het spraakgebruik een dui-delijk onderscheid gemaakt wordt tussen ‘mensen met (ernstige) beperkingen’ en ‘gewone mensen’. Het is een uiting van denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’ (Reinders, 2010, p57). Dit illustreert hoe betekenisgeving van invloed kan zijn op de ruimte die geschapen wordt voor de regie over het dagelijkse bestaan en op de rol die die het speelt in de directe omgeving. Op dit verschijnsel is deze studie gericht.
24 In dit onderzoek wordt uitgegaan van de taligheid die begeleiders, familieleden en buurtbewoners bezigen waar het gaat over het thema eigen regie bij mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Dit gaat uit van de veronderstelling dat het denken vooruit gaat op het doen. Deze vooronderstelling valt te bediscussiëren, het is namelijk de vraag of het denken altijd vooraf gaat aan het doen. Soms doen begeleiders, familieleden of buurtbewoners wel iets wat bijvoorbeeld bijdraagt aan de eigen regie van mensen met ernstige meervoudige beperkingen, maar benoemen ze dat niet zo (tacit knowlegde). Echter, de aandacht voor de taligheid, waar in dit proefschrift van uitge- gaan wordt, kan leerzaam zijn om tot andere gedachten te komen. Taal en het reflecteren op taligheid (ook wel mentaliseren genoemd) kan iets veranderen. Hoe iemand iets benoemt bepaalt vaak hoe iets wordt beleefd en gecreëerd.