• No results found

De juridische haalbaarheid van het voorstel en de opstelling van de lidstaten

4.1 De CCCTB

4.1.1 De juridische haalbaarheid van het voorstel en de opstelling van de lidstaten

Hans van den Hurk, hoogleraar Europees belastingrecht en voorzitter van de Deloitte EU tax group, heeft onderzoek gedaan naar de juridische haalbaarheid van het voorstel tot invoering van de CCCTB. Hij kijkt hierbij onder meer naar Artikel 5, lid 3, VEU:

“Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.”

Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk is geworden, is de voltooiing van de interne markt een doelstelling van de EU. Wanneer blijkt dat grensoverschrijdende problemen zich voordoen die niet op een nationaal, regionaal of lokaal niveau opgelost kunnen worden, dan zou dat een reden kunnen zijn voor de Unie om zich te beroepen op dit Artikel.

De volgende Artikelen werpen echter weer een ander licht op de zaak, en geven oncoöperatieve landen instrumenten in handen om anders te bepleiten. Het volgende staat genoteerd in Artikel 114 en 115 VwEU.

Artikel 114:

1. “Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, zijn de volgende bepalingen van toepassing voor de verwezenlijking van de doeleinden van artikel 26. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen vast inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

2. Lid 1 is niet van toepassing op de fiscale bepalingen, op de bepalingen inzake het vrije verkeer van personen en op de bepalingen inzake de rechten en belangen van werknemers.”

76 Artikel 115:

“Onverminderd artikel 114 stelt de Raad na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure richtlijnen vast voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt.”

Dit bemoeilijkt één Europees systeem, gezien alle lidstaten met een wetswijziging moeten instemmen. Betekent dit einde verhaal voor de CCCTB, wanneer bijvoorbeeld groot tegenstander van het systeem Ierland niet overtuigd kan worden? Dat hoeft niet het geval te zijn: feitelijk kennen we sinds de invoering van de euro al een Europa van twee snelheden, toen Denemarken en Groot-Brittannië besloten om niet mee te doen aan de euro.213 Het Europese Verdrag biedt de mogelijkheid tot een

enhanced cooperation agreement (ECA), wanneer alle lidstaten gezamenlijk geen overeenstemming kunnen bereiken. Dit Verdrag is geïnstitutionaliseerd in het Verdrag van Amsterdam en het Verdrag van Nice. Het kan alleen worden ingezet wanneer de pogingen om gezamenlijk tot overeenstemming te komen zijn mislukt, het moet worden goedgekeurd door de Europese Raad – waarbij er gestemd wordt met gekwalificeerde meerderheid – en het moet ten alle tijden mogelijk zijn voor lidstaten om later nog aan te sluiten.214

Dit is volgens Van den Hurk ook de weg die de CCCTB moet bewandelen. Bij dit systeem van twee snelheden zou het volstaan om een nauwere samenwerking aan te gaan met ten minste acht lidstaten. Een dergelijke samenwerking moet als doel hebben om het integratieproces van de Unie te versterken en het mag daarbij geen afbreuk doen aan de interne markt en de economische en sociale samenhang binnen de EU. Verder wordt bij een ECA gewezen op het feit dat er geen beperkingen of discriminatie in de handel of concurrentieverstoringen tussen de lidstaten uit mogen voortvloeien.215

Van den Hurk betwijfelt hoe het bovenstaande wordt geïnterpreteerd met betrekking tot de invoering van de CCCTB. Deloitte heeft in opdracht van de EC onderzoek gedaan naar de vraag of de CCCTB tot discriminatie zou leiden, en concludeerde dat dit het geval zou kunnen zijn. Toch betekent dit volgens Van den Hurk niet dat het project kansloos is: hij wijst hierbij op de vrije keuze van multinationals om te kiezen voor het CCCTB. Daarnaast stelt hij dat de invoering van de CCCTB de

213 Europese eenwording met twee snelheden (Trouw 30 september 2000), http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/2508453/2000/09/30/Europese-

eenwording-met-twee-snelheden.dhtml, geraadpleegd op 12 oktober 2013.

214 H. Vrijburg en R.A. de Mooij, ’Enhanced cooperation in an asymmetric model of tax competition’, Oxford university centre for business taxation, nr.2 (2009), p. 2.

215 Nauwere samenwerking,

http://europa.eu/legislation_summaries/institutional_affairs/treaties/nice_treaty/nice_treaty_cooperatio ns_nl.htm, geraadpleegd op 14 oktober 2013.

77

mededinging niet direct aantast. Volgens hem brengt het systeem namelijk enkel een afwijkende allocatie van de winst binnen de EU tot stand.

Er bestaat dus een kans dat de CCCTB juridisch haalbaar is, maar hoe denken de lidstaten er momenteel over? Tot nog toe heeft het in de EU aan politieke wil ontbroken om obstakels uit te weg te nemen die belastingcoördinatie frustreren. De EC is er tot haar eigen teleurstelling niet in geslaagd om, in samenspraak met de lidstaten, Verdragsrechtelijke obstakels weg te nemen. Door deze onsuccesvolle geschiedenis van de EC is haar strategie veranderd volgens professor Arnaud de Graaf. Waar eerst de focus op harmonisatie lag, vervolgens op coördinatie, is deze nu omgeslagen naar het waarborgen van de vrijheden zoals die zijn vastgelegd in de Verdragen. Hierdoor zijn sommige discriminerende fiscale belemmeringen nu verleden tijd, maar zoals we in de voorgaande hoofdstukken hebben gezien, bestaan nog veel marktverstoringen door het fiscale lappendeken binnen de EU. De Graaf is daarom, gezien deze geschiedenis, verbaasd over het voorstel van de CCCTB door de EC. Waarom zouden de lidstaten een dergelijk voorstel nu wel accepteren? Volgens Van den Hurk is de belangrijkste reden dat de lidstaten tegen de CCCTB zijn, de angst om een deel van hun belastinginkomsten mis te lopen. Een andere vrees van veel lidstaten is dat de CCCTB een voorstadium zou zijn van volledige harmonisatie. Daarnaast zijn sommige landen niet blij met het gegeven dat de belastingcompetitie de kop kan worden ingedrukt.216

Jan van der Streek, universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan Ernst & Young, stelt dat 2013 het jaar van de waarheid wordt voor de CCCTB. Dit jaar bekleden uitgesproken tegenstanders centrale posities binnen de EU: Nederland als voorzitter van de Eurogroep en Ierland die het EU-voorzitterschap bekleedt. Het Europees Parlement heeft duidelijk gemaakt dat het een voorstander is van de verplichte invoering van een gemeenschappelijke heffingsgrondslag. De lidstaten zijn echter nog niet onverdeeld enthousiast. Nadat het voorstel in 2011 werd gelanceerd, is de Commissie acht keer teruggestuurd naar de tekentafel met een gele kaart, van onder meer Nederland en Ierland. Staatssecretaris Weekers heeft de afgelopen maanden meermaals laten weten niets te zien in de CCCTB, omdat het Nederland ongeveer vijf miljard euro minder vennootschapsbelasting zou opleveren. De kans dat er dit jaar een gezamenlijk voorstel uitrolt, acht Van der Streek bijzonder klein. De optie dat een kopgroep van start gaat, sluit Van der Streek echter niet uit.217

216 D.A. Aalbregtse en P. Kavelaars, Naar een Europese winstbelasting?, Deventer: Kluwer 2010, pp. 131-149. 217 2013 ‘beslissend’ voor harmonisatie Europese vpb, http://taxlive.nl/-/2013-beslissend-voor-harmonisatie-

78