• No results found

Het diepste wezen van deze godsvrucht bestaat in de gelijkvormigheid met Jezus’ Wijsheid.

Wij vereren Jezus’ Hoofd niet alleen omdat het zo uiterst waardig is dat het aanbeden, bewonderd en bemind wordt, maar wij doen het ook om zijn innerlijk leven in ons te ontvangen, volgens zijn verlangen. Jezus immers zou willen dat alle mensen hun gedachten veranderden, en begonnen te denken zoals Hij, dat ze aan de onbenulligheden van de wereld verzaakten, in de wereld leefden, alsof ze er niet in waren, geheel met zijn Vader bezig en om de belangen van God bekommerd, verlangend naar vereniging met Hem, gedurig biddend, kortom dat zij Zijn wijsheid zouden bezitten en beleven.

Dat wil niet zeggen dat wij moeten trachten naar Jezus’ Wijsheid, zoals Hij ze bezit, want dat is onmogelijk. Sommige heiligen hebben in die wetenschap mogen delen door een buitengewone gunst zoals de Gelukzalige Anna Maria Taïgi. Deze zag lange jaren en ononderbroken voor zich uit een groot licht met daarin een doornenkroon en in dat licht zag zij toekomende dingen, las zij in harten der mensen, wist zij wonderbare zaken. Maar laten wij de geschiedschrijver aan het woord:

“Onder de gaven die zij ontving was de meest buitengewone en verwonderlijke, een enige en weergaloze gave in het leven der heiligen, dat zij een hemelse zon zag. God riep de nederige Anna Maria om deel te namen in de verlossende werking van de Zaligmaker in de wereld.

De Zon verscheen voor het eerst aan de dienares van God, toen zij de lijfkastijding deed op haar bidplaats, korte tijd nadat zij door God naar een volmaakt leven geroepen werd. Sinds dit ogenblik was zij altijd voor haar ogen aanwezig tot aan haar dood, gedurende een tijdspanne van 47 jaren. De vrome vrouw werd door een grote vrees aangegrepen bij het zicht van zulk een wonderlijk licht; haar zielsbestuurder gaf haar bevel aan God de uitleg ervan te vragen en zij ontving deze woorden: “Dit is een spiegel, die Ik u toon opdat gij het goede en het kwade zoudt kennen dat er bedreven wordt”.

In het begin had dit zonnelicht een vlamkleur en was de schijf ervan als van mat goud;

naarmate de vrome vrouw vooruitgang maakte in deugd werd de zon schitterend en werd het licht sterker, dan dat van zeven zonnen samen, haar grootte geleek deze van de natuurlijke zon door haar stralen omringd. Zij verzekerde dat het licht zo hevig was, dat ze de gezondste en levendigste ogen zou vermoeid hebben. Zij zag ze met haar ziek oog, dat zij bijna heel en al verloren had en waarmede zij het daglicht niet meer kon verdragen. Het hemelse licht, verre van haar te vermoeien, versterkte haar... De zon was voor haar op een afstand van 12 handpalmen (wat meer is dan een meter) en 2 handpalmen boven haar hoofd... Zij hield altijd die houding.

Boven de bovenste stralen en als op een uiteinde, hing een grote dooreengevlochten doornenkroon, die de gehele afmeting der zon beheerste en als diadeem erop stond. Van weerszijden van de kroon daalden twee lange doornen neer, onder de schijf, waar zij elkaar ontmoetten en elkaar kruiselings schenen te omarmen, terwijl hun gebogen punten langs beide

kanten uit de stralen staken. In het midden van de zon was een edele majestatische vrouw gezeten, het hoofd naar de hemel verheven, in een verrukkende beschouwing schitterend van het levendigste licht; Zij droeg twee stralen op het hoofd zoals Mozes die neerdaalde van de berg; haar voeten rustten op de laagste bogen van de zon, Het midden was oogverblindend van klaarheid. Beelden gingen als in een kino in het midden voorbij.

In die mysterieuze zon zag Anna Maria Taïgi niet alleen de fysische en zedelijke dingen dezer wereld, zij doordrong er ook de diepten en hoogten van de Hemel. Zij kende met volkomen zekerheid het lot der overledenen, zij zag de meest verwijderde voorwerpen, de diepste geheimen van de natuur en van de genade, het uitzicht van personen, die zij niet kende en waar ze zich ook bevonden, hun geheimste gedachten en werken. Gewetens werden haar met de meeste zekerheid geopenbaard, de tijdsorde bestond niet meer voor haar, tegenwoordig, verleden en toekomstige gebeurtenissen stonden te harer beschikking met de meest uiteenlopende omstandigheden. Eén oogslag op de zon was haar genoeg en ogenblikkelijk vertoonde zich voor haar geest het voorwerp waarmede zij zich bezig hield en dit in een onmiddellijk zicht en met de volle kennis die zij wilde. Zoals wij de gevel van een gebouw zien, zo zag zij heel het aardrijk; in een oogopslag waren voor haar ogen al de naties der gehele wereld aanwezig; zij kende de wanorde die er teweeg werd gebracht en de onheilen die hen moesten treffen, de oorzaak hunner kwalen en de middelen die ze genezen konden, de gesteltenissen der enkelingen, de toestand van ieder volk en de staat van de gehele mensheid.

Dit zicht en die kennis waren altijd te harer beschikking en men verzekert, dat de hemelse Bruidegom haar zei dat Hij voor haar iets gedaan had, en dat Hij nooit aan anderen had gedaan, met haar een nooit door anderen gekende gave toe te staan, en zo de mensen wisten, die haar kwamen bezoeken, wie er met haar was, zij zich op de knieën zouden geworpen hebben, niet om harentwille, een arm en ellendig schepsel, maar omwille van zijn Hart, en dat Hij zijn hemelse besluiten, zijn goddelijke gesteltenissen en zijn grootste geheimen mededeelde door haar in zijn tabernakel toe te laten.

Volgens een man van veel ervaring in de mystieke wegen, vertegenwoordigde dit zinnebeeldig teken der zon de ongeschapen goddelijke Wijsheid die er op een bijzondere wijze aanwezig was. Inderdaad de lichtende schijf stelde de Godheid voor, de kroon en de gekruiste doornen, de bijzonderste geheimen van de mensheid, de majestatische vrouw gezeten met de straalhorens op het hoofd, vertegenwoordigden de Wijsheid, bron van alle licht.”

Zulke gaven noemen wij gratis-verleende gaven waarop niemand recht heeft, waarnaar wij niet mogen trachten, daar wij ze niet nodig hebben voor onze zaligheid. Jezus geeft ze om aan de mensheid te doen zien, wat zijn Wijsheid is, hoe het mogelijk is, dat de menselijke geest ermee kan verenigd worden en opdat we ze zouden vereren en navolgen.

Daarbij is er een verschil tussen Jezus’ Wijsheid en zijn Wetenschap.

Wetenschap is een totaal van kennis die wij opgedaan hebben, maar wijsheid is het goed gebruik dat wij van die kennis maken; zo kunnen er grote geleerden zijn, die zeer dwaas zijn, en kunnen er weinig-geletterde mensen bestaan, die zeer wijs zijn, zoals Sint Franciscus, die een hoge evangelische wijsheid bereikte en in zijn testament bekende dat hij nooit veel gestudeerd had.

De reden daarvan is dat wij een goed gebruik kunnen maken van weinig kennis. Het is dan soms een genade voor sommige mensen geweest, weinig kennis te hebben gehad, daar ze met veel verloren zouden gegaan zijn; allen zijn wij niet van een gehalte als de H. Augustinus en de H. Thomas, die met vele kennissen ook dichter bij God kwamen; in veel gevallen verlaten

de mensen het geloof in God, naarmate zij maar wetenschap bezitten. Er zijn veel zielen heilig geworden met zich aan één gedachte vast te hechten, steeds weer die ene gedachte te overwegen, ze uit te diepen, zo als leuze van hun 1even te maken. Zo is een kleine Teresa heilig geworden met steeds terug te keren, uit te werken en te beleven die éne gedachte van Jezus: “Indien gij niet wordt gelijk kleine kinderen, zult gij het Hemelrijk niet binnengaan”

(Matt.18,3). Daarom was zij een eenvoudige ziel en een wijze maagd, zij had genoeg olie van wetenschap in haar lamp, omdat zij die olie goed wist te gebruiken. Een H. Bernardinus van Siëna en Joannes a Capistrano wisten jaren lang te spreken over de naam Jezus en bekeerden veel zondaars, met de diepe geheimenissen van Jezus naam uiteen te zetten. En zuster Elisabeth van de Drieëenheid vond haar gading in het gedacht dat God in haar ziel woonde.

Zij richtte er heel haar doen en laten naar, leefde in het vaste en onverwoestbare geloof, dat dit de werkelijkheid was en al het overige minder-werkelijk, dan haar schone beminde waarheid, en geraakte aldus tot een grote volmaaktheid.

Tot de gelijkvormigheid met Jezus’ Wijsheid is dus geen grote geleerdheid nodig, maar de goede wil, om datgene dat Jezus als licht geeft, te gebruiken volgens zijn voorbeeld. Het is derhalve verkeerd te denken dat deze godsvrucht te hoog is en te lastig, neen, ze is zeer eenvoudig. Het leven van Franciscus was niet ingewikkeld, noch dat van de kleine Theresia, maar van beiden kunnen wij zeggen dat ze consequent waren men hun gedachten. Eens dat ze iets begrepen hadden; gebruikten zij die ver1ichting om er zoveel nut mogelijk uit te trekken.

Hadden wij de verlichtingen, die ons uit Jezus’ Hoofd gestadig komen, telkens goed gebruikt, wij zouden reeds ver gevorderd zijn in ons geestelijk leven! Ten andere het is ook een wijsheid te kunnen tevreden zijn met de enige genaden die God ons geeft. Toen de zuster van de H. Thomas aan deze grote geleerde vroeg waarin de heiligheid bestond, antwoordde deze één woord: ‘willen’. Ja, zo eenvoudig is het.

Laat ons zelfs zeggen dat het zieleleven vereenvoudigt, naarmate men God naderbij komt en men al langer hoe minder kennis nodig heeft om God te beminnen. Een enkele gedachte kan een ziel dagen bezig houden. Daar de genade overvloediger wordt, naarmate zij eraan beantwoordt, heeft de genade al onze redeneringen en kennissen niet nodig en zo doen wij stilaan de hogere wijsheid van het inwendige leven op, die niet bestaat in geesteswerk, diepe kennis over God, lange overwegingen, maar in het ontvangen van de liefdestroom der genade die God rechtstreeks in ons hart stuurt, en de lichtstroom die Hij rechtstreeks in ons hoofd brengt.

En zo begrijpen wij, dat de kern van die godsvrucht voor wat onze persoon betreft, de ontwikkeling en de volmaking is van “de gave van wijsheid’.

Deze gave, de eerste der zeven, die wij ontvingen bij ons doopsel ontvangen wij ook telkens, als de heiligmakende genade vermeerdert in onze zielen, bij H. Communie, biecht, bij het ontvangen van alle sacramenten, want zij zijn onafscheidelijk verenigd met de heiligmakende genade. Vanwege de kant van Jezus’ H. Hoofd is er dus genoeg toevoer van genade, wij moeten ze maar halen aan de bronnen van de sacramenten; waar het echter op aan komt is: de ontwikkeling van die gave van Wijsheid. Weinigen zijn er die dat talent van God doen vruchten dragen. Velen toch blijven een wereldse mentaliteit behouden, denken heel en al werelds, alhoewel zij soms dagelijks communiceren. Velen vinden slechts smaak in louter menselijke vreugde, niet in God.

En toch hebben ze de genade in zich. Gemakkelijk zouden ze zich met een weinig inspanning tot geestelijker leven kunnen opwerken en hun vreugde gaan zoeken in de evangelische

zaligheden van Jezus, maar dan horen wij van hun lippen komen: ‘flauw’, ‘belachelijk’,

‘zonderling’, en dergelijke uitlatingen, die wel doen inzien, dat ze niets van Jezus’ Wijsheid afweten, zijn genade niet gebruiken en deze nooit op een radikale wijze gebruikt hebben.

Waarom dan toch ligt die berg van genaden in onze zielen gereed? Waarom is men half werelds en half geestelijk? Waarom wijdt men zijn leven niet dwarsdoor aan God toe?

Waarom zijn de duizenden boeken over geestelijk leven dode letter voor ons? Omdat wij de wereld en onze zinnelijkheid liefhebben en omdat wij vrede zoeken in de voldoening van onze begeerlijkheid en niet de vrede zoeken, die alle zinnen te boven gaat.

Wat dient er dan gedaan te worden om die gave van wijsheid te laten ontwikkelen? Eerst en vooral “gedurig in Gods tegenwoordigheid wandelen en van die oefening ons bijzonderste werk maken. Waarom staan er toch kruisen langs onze wegen? Waarom hangen ze in onze kamers? Toch wel om ons de gedachte van zijn tegenwoordigheid te herinneren.

De ziel dan, die daarvan haar doel kan maken, zal welhaast haar enig geluk vinden in die oefening, zoals het voor David het geval was: “Ik zorgde steeds, zei hij, “God naast mij te zien, want Hij is aan mijn rechterhand en in die gedachte vond ik vreugde voor mijn hart”

(Ps.15).

Vervolgens is het nodig alle overheersende passie of gemoedsbeweging in de ziel uit te roeien, om in een staat van zuiverheid te komen tegenover God en alleen de goddelijke liefde in het hart toe te laten.

Ten slotte hoe langer hoe eenvoudiger worden in het samenleven met God: geen bijzondere genaden vragen, maar de genade van het ogenblik gebruiken. En wie zou niet door getrouwheid aan de genade willen omgevormd worden in Hem, die het evenbeeld is van de Vader.

Gij christenziel, zeg dan met de H. Theresia van Avila: “Geef, Heer Jezus de hemelse wijsheid opdat ik U zou leren zoeken en vinden, smaken en liefhebben boven alles wat er bestaat en al het overige voor niets zou kunnen aanzien, tenzij wat overeen komt met uw Wijsheid” (1).

(1) H. Theresia van Avila, Weg der volmaaktheid, kap. XVI.

4. Wij moeten de wereldse wijsheid verlaten zo wij de Wijsheid van Jezus willen bezitten