• No results found

Instrument voor schrijfgedrag

3. Methode

3.6 De gebruikte instrumenten

3.6.1 Instrument voor schrijfgedrag

Het schrijfgedrag van de deelnemers onderzoek ik door middel van een vragenlijst (figuur 3, p. 46-48). Deze vragenlijst vullen de deelnemers in voorafgaand aan de training en drie maanden na afloop van de laatste trainingsdag. In de vragenlijst staan verschillende vragen geformuleerd over het schrijfproces. Zo wordt de deelnemers gevraagd hoe ze beginnen met schrijven en waar ze van te voren over nadenken. Deze vragenlijst is vooral gebaseerd op de verschillende schrijfproblemen die ik heb geconstateerd bij deelnemers in eerdere trainingen en op het model van de voorbereidende fase, de schrijffase en de afronding.

In de training wordt er veel aandacht besteed aan de voorbereidende fase van het schrijven. Om voorafgaand aan de training een goed beeld te krijgen van hoe schrijvers beginnen met schrijven, is de vraag opgenomen hoe ze beginnen met schrijven. Ook de werkomgeving is bij de voorbereiding van groot belang. In hoeverre wordt er veel in opdracht van een leidinggevende geschreven? En krijgen deelnemers een duidelijke opdracht mee? Uit de literatuur is gebleken dat de werkomgeving bepalend is voor het plaatsvinden van transfer (Den Ouden, 1992; Janssen, 1991; Janssen & Schilperoord, 1992). Een tekst dient altijd een bepaald doel. Staan schrijvers altijd specifiek stil bij het doel dat de tekst moet bereiken? Indien deelnemers hier specifiek over nadenken, hoe beïnvloedt het doel dan hun tekst? In de schrijftraining leren deelnemers om goed na te denken over het doel van de tekst. Dit doel moet centraal staan en ook helder zijn voor de lezer. Aangezien het doel een belangrijke rol inneemt in de training en een eventuele verandering in schrijfgedrag geconstateerd moet worden, is het van belang om bij de vragenlijst voorafgaand aan de training vast te stellen hoe deelnemers hiermee omgaan. Om erachter te komen of deelnemers nadenken over wie hun lezer is en wat deze lezer al weet zijn hier twee vragen over opgenomen. In de training wordt geprobeerd om deelnemers meer bewust te maken van hun lezers. Deelnemers leren om vooraf een aantal vragen te stellen over hun lezer om op die manier de tekst goed af te kunnen stemmen.

Deelnemers focussen zich vaak sterk op het schrijfproces. De voorbereiding die aan het schrijven vooraf gaat wordt vaak overgeslagen. Om te controleren of dat bij mijn onderzoeksgroep ook aan de orde is, wordt deelnemers gevraagd om een inschatting te maken van hun tijdsbesteding. Daarnaast is de deelnemers gevraagd hoe zij hun teksten structureren. Hoe ontstaat de structuur? Maken ze voordat ze beginnen al een opzet voor de structuur of ontstaat dit tijdens het schrijven? Ook wordt er gevraagd naar de eventuele formats voor teksten binnen de organisatie.

Tot slot zijn er een aantal vragen opgenomen over de omgeving van de deelnemer. Krijgen ze weleens feedback? Worden ze beoordeeld op hun schrijven? Alle vragen uit de vragenlijst zijn opgenomen om een zo’n breed mogelijk beeld te krijgen van de groep deelnemers. Een verschil kan alleen geconstateerd worden als er een duidelijk beeld is van de situatie voorafgaand aan de training. Hieronder de vragenlijst zoals de deelnemers deze hebben ontvangen.

Figuur 3. Vragenlijst schrijfgedrag deelnemers De voorbereiding

1. Schrijf je je teksten meestal op eigen initiatief of in opdracht van een leidinggevende? a. Meestal in opdracht van een leidinggevende.

b. Meestal op eigen initiatief.

c. Beide komen ongeveer evenveel voor.

2. In geval van a en c, in opdracht van een leidinggevende: welke vragen stel je je leidinggevende voordat je aan het werk gaat?

4. Neem een tekst in gedachten waar je de afgelopen tijd mee bezig bent geweest.

Beschrijf hieronder hoe je bent gestart. Wat heb je gedaan voordat je tekst ging uitschrijven? Vermeld ook welk type tekst het was.

Het doel

5. Schrijvers beginnen verschillend met schrijven. Welke manier past het beste bij jou? Voor je met een tekst begint, denk je dan na over wat je met de tekst wilt bereiken bij de lezer?

(overtuigen, informeren, adviseren, etc.)

a. Ik sta bij de start meestal niet expliciet stil bij het doel van mijn tekst.

b. Ik denk alleen over het doel na bij bepaald soort teksten. Geef aan bij welk soort teksten dat Is.

c. Ik denk altijd van tevoren na over het doel.

6. Bij b en c: je staat wel eens stil bij het doel van een tekst: neem een specifieke situatie in gedachten. Omschrijf het doel en geef aan hoe het doel van invloed was op je tekst. (Bijvoorbeeld je hebt iets over het doel gezegd in je tekst, of je hebt bepaalde informatie toegevoegd of juist weggelaten.)

7. Heb je het idee dat je met deze tekst het doel hebt bereikt? [ ] Ja

[ ] Nee

[ ] Anders, namelijk De lezer

8. Als je aan een tekst begint, heb je dan meestal nagedacht over wat de lezer al weet van het onderwerp?

a. Ik kan meestal niet inschatten wat de lezer al weet, doordat ik de lezer niet goed genoeg ken.

b. Ik ken meestal de lezer wel, maar ik sta niet stil bij wat hij al weet. c. Ik denk meestal wel na over wat de lezer al weet.

d. Ik vind dit lastig in te schatten doordat ik te maken heb met veel verschillende lezers. 9. Als je aan een tekst begint, heb je dan meestal nagedacht over wat de lezer van je onderwerp

vindt?

a. Ik kan meestal niet inschatten wat de lezer ervan vindt, doordat ik de lezer niet goed genoeg ken.

b. Ik ken meestal de lezer wel, maar ik sta niet stil bij wat hij ervan vindt. c. Ik denk meestal wel na over wat de lezer vindt van het onderwerp.

d. Ik vind dit lastig in te schatten doordat ik te maken heb met veel verschillende lezers. De aanpak

10. Stel de duur van de hele schrijfklus is 100%. Hoe verdeel je dan deze 100% over de verschillende fasen van het schrijven?

Fase 1 voorbereiding ……… ………..…….%.

(gesprek opdrachtgever, nadenken over doel en lezer, nadenken over structuur) Fase 2 schrijven ……… %

(het formuleren van de zinnen zelf)

Fase 3 Nakijken……….%

(zinnen corrigeren, spelling checken, zinnen herschrijven, lay-out, feedback verwerken) De tekst

manier past het beste bij hoe jij gewend bent te werken? a. De structuur ontstaat onder het schrijven.

b. Ik begin met een globale structuur maar onder het schrijven verandert die nog. c. Ik gebruik een vast format.

d. Ik stel vooraf de structuur vast met koppen en steekwoorden en houd me daaraan. e. Anders, namelijk:

12. Zijn er binnen je organisatie bepaalde voorschriften/formats voor teksten? [ ]Nee

[ ]Ja. Geef aan bij welke teksten dit het geval is en of je ervan mag afwijken.

13. Welk van de volgende tekstelementen gebruik je met regelmaat? Vink voor de tekstsoorten die jij schrijft aan waarin je dit tekstelement gebruikt.

Tekstelement Mail Adviesrapport Rapportage Nota Verslag Inleiding Koppen Inhoudsopgave Management-samenvatting Conclusie Aanbevelingen Samenvatting De omgeving

14. Hoe vaak vraag je een collega of leidinggevende om de tekst te lezen voordat de tekst naar de lezer gaat?

a. Nooit b. Soms c. Meestal d. Altijd

15. Vraag je weleens aan je lezers wat zij van je tekst vinden? [ ]Nee

[ ]Ja. Geef aan wat zij ervan vonden.

16. Wordt er in je organisatie weleens gepraat over schrijven? Wordt er bijvoorbeeld in een vergadering of functioneringsgesprek tijd besteed aan het schrijven van teksten? [ ] Nee

[ ] Ja. Geef aan wat de specifieke onderwerpen zijn. 17. Vraag je collega’s weleens om advies als het om schrijven gaat?

[ ] Nee

[ ] Ja. Geef aan waar je advies over vraagt.

18. Hoe zou jij de schrijfcultuur op jouw afdeling beschrijven?

Om te kijken of er een verschil optreedt in het schrijfgedrag van de deelnemers is er ook na afloop een vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst is echter ingekort om de deelnemers tegemoet te komen. Allereerst waren er een aantal vragen in de voormeting bedoeld om een beeld te krijgen van de

schrijfcultuur van de organisatie. Het was dus niet van belang om deze vragen twee keer te stellen. Daarnaast wil ik graag dat zoveel mogelijk deelnemers deze vragenlijst invullen. Hoe langer de vragenlijst, hoe groter de kans dat deelnemers afhaken. Dit was namelijk ook al gebleken bij het vragen om teksten en lezers van deze teksten. Om te voorkomen dat ik lege vragenlijst terug zou krijgen, heb ik deze zoveel mogelijk ingeperkt.

Figuur 4. Vragenlijst nameting

1. Neem een tekst in gedachten waar je de afgelopen tijd mee bezig bent geweest.

Beschrijf hieronder hoe je bent gestart. Wat heb je gedaan voordat je tekst ging uitschrijven? Vermeld ook welk type tekst het was.

2. Schrijvers beginnen verschillend met schrijven. Welke manier past het beste bij jou? Voor je met een tekst

begint, denk je dan na over wat je met de tekst wilt bereiken bij de lezer? (overtuigen, informeren, adviseren, etc.)

a. Ik sta bij de start meestal niet expliciet stil bij het doel van mijn tekst.

b. Ik denk alleen over het doel na bij bepaald soort teksten. Geef aan bij welk soort teksten dat is. c. Ik denk altijd van tevoren na over het doel.

3. Bij b en c: je staat wel eens stil bij het doel van een tekst: neem een specifieke situatie in gedachten. Omschrijf het doel en geef aan hoe het doel van invloed was op je tekst. (Bijvoorbeeld je hebt iets over het doel gezegd in je tekst, of je hebt bepaalde informatie toegevoegd of juist weggelaten.)

4. Heb je het idee dat je met deze tekst het doel hebt bereikt? [ ] Ja

[ ] Nee

[ ] Anders, namelijk

5. Als je aan een tekst begint, heb je dan meestal nagedacht over wat de lezer al weet van het onderwerp? a. Ik kan meestal niet inschatten wat de lezer al weet, doordat ik de lezer niet goed genoeg ken.

b. Ik ken meestal de lezer wel, maar ik sta niet stil bij wat hij al weet. c. Ik denk meestal wel na over wat de lezer al weet.

d. Ik vind dit lastig in te schatten doordat ik te maken heb met veel verschillende lezers.

6. Als je aan een tekst begint, heb je dan meestal nagedacht over wat de lezer van je onderwerp vindt? a. Ik kan meestal niet inschatten wat de lezer ervan vindt, doordat ik de lezer niet goed genoeg ken. b. Ik ken meestal de lezer wel, maar ik sta niet stil bij wat hij ervan vindt.

c. Ik denk meestal wel na over wat de lezer vindt van het onderwerp.

d. Ik vind dit lastig in te schatten doordat ik te maken heb met veel verschillende lezers.

7. Stel de duur van de hele schrijfklus is 100%. Hoe verdeel je dan deze 100% over de verschillende fasen van het schrijven?

Fase 1 voorbereiding ……… ………..…….%.

(gesprek opdrachtgever, nadenken over doel en lezer, nadenken over structuur) Fase 2 schrijven ……… %

(het formuleren van de zinnen zelf)

Fase 3 Nakijken……….%

(zinnen corrigeren, spelling checken, zinnen herschrijven, lay-out, feedback verwerken)

8. Wordt er in je organisatie weleens gepraat over schrijven? Wordt er bijvoorbeeld in een vergadering of functioneringsgesprek tijd besteed aan het schrijven van teksten?

[ ] Ja. Geef aan wat de specifieke onderwerpen zijn.