• No results found

HOOFDSTUK ZES Een Onverwachte Ontmoeting

In document DE HEILIGE ZIEKTE. Leon Kleinveld (pagina 46-53)

Kyrios werd wakker van de commotie buiten zijn tent. Slaperig liep hij nar buiten om de betreffende soldaten een oorvol te geven over de juiste

ochtendetiquitte. Nog voordat hij de kans had om ook maar iemand af te snauwen, botstte een loopjongen tegen hem. Met een vluchtige ontschuldiging haastte de loper zijn tent om zijn naam te schreeuwen.

‘Hier’, zuchtte Kyrios. Waarom was elke boodschapper als een kip zonder kop? ‘Wat is er zo belangrijk dat jij niet uit je doppen kunt kijken?’

Eventjes lachtte de jongen schaapachtig. ‘Zijn paard is weg’, zijn stem

bibberde. Hij deed het overduidelijk in zijn broek, denkend aan de een daemon die op vrije voeten is. ‘En om weg te komen heeft hij een oudje vrouwtje omver gereden.

We vonden haar bewusteloos bij de poort.’

‘De klootzak, als ik hem te pakken krijg, dan gooi ik hem persoonlijk in de diepste put die Tarturus te bieden heeft.’ De loper keek verschrikt op, niet gewend aan zulk schunning taalgebruik. ‘Ben jij opgevoed een een tempel ofzo? Stel je niet zo aan en haal ondercommandant Agis’

De jongen knikte en liep de tent uit.

Voordat hij zich compleet zorgen ging maken over deze vreselijke schijtzooi, moest hij eerst wat te eten hebben. Hij veroberde het laatste partje van de

sinaasappel toen Agis binnenkwam.

‘Commandant.’

‘Ondercommandant Agis.’

Zonder de andere man ook maar een moment rust te gunnen, kwam Kyrios ter zake. ‘Kunt u mij uitleggen hoe één enkele daemon in een gebroken lichaam.’ Hij voelde de kwaadheid opborrelen, dit was niet goed voor zijn maag. ‘Een uit de kluiten gewassen hond heeft kunnen stelen, die nadrukkelijk werd bewaakt door élke man die wij ter beschikking hadden en, zonder dat ook maar iemand het merkte hem is gepeerd?’Kyrios moest zichzelf forceren rustig adem te halen. ‘Is er dan niemand, die ook maar iets gezien heeft?’

Agis slikte. ‘Er, uh, is wel, uh, iemand die wat heeft gezien heeft, commandant.’

‘En?’

‘Het was vlak voor zonsopgang,’ Agis begon zijn schouder te krabben, ‘En volgens de soldaat was het alleen maar de dorpsgek die zijn kleren kwam wassen na

de storm van vannacht. En gek was die zeker, hij droeg een vrouwenchiton.’

Hoopvol keek hij naar zijn commandant. ‘Niks bijzonders.’

‘Heeft de soldaat kwestie deze dorpsgek ook daadwerkelijk de kleren zien wassen?’ Zijn mannen waren echt eersteklas idioten.

‘Oh nee, Alector, was blij dat hij de gek uit zijn haren had en was teruggegaan naar zijn post, op de uitkijk naar de daemon.’

‘Imbicielen dat zijn jullie.’ Kyrios had zijn kookpunt bereikt. ‘Kan je me vertellen waar daemon meester in zijn? Nou kan je idiote nietsnut!’ Hij raasde door de tent heen en bekogelde zijn tweede man met alles wat hij kon vinden.

‘…’

‘Ben je naast dom ook stom geworden? Geef antwoord!’ Een peer landde op de neus van Agis.

‘Je moet altijd opletten op met daemonen, omdat ze meesters der illusie zijn…

Bij Zeus! Dat was niet de dorpsgek, dat was Damokles!’ Verbazing brak uit op het met fruit belaagde gezicht.

‘Sta daar niet zo, idioot! Ik wil hem voor het avondmaal gebonden in mijn tent hebben en anders gaat de hele divisie op verplicht rantsoen!’

Zonder ook maar te saluteren haastte Agis zich naar buiten en begon hij bevelen te schreeuwen. Het duurde niet meer dan tien minuten voordat het hele kamp was afgebroken en het Spartaanse leger het stadje verliet.

Damokles lag tegen een slapende Laron aan en was genoot van de wilde aarbeien die hij een mijl terug had verzameld. Hoewel hij niet echt de tijd of de rust had gehad om aan de kant van de weg te stoppen en niets te doen, werd hij door zijn eigen lichaam geforceerd om dat wel te doen. Na alles wat er de afgelopen dagen was gebeurd - in Sparta en in Gyhteio - moest zijn lichaam opnieuw opstarten. Dus had hij gewacht totdat hij en Laron een afgelegen stukje struik zagen, waarin ze konden schuilen en had hij zichzelf neergeplant tussen al het groen.

Blijkbaar had Laron het ook nodig gehad. Zodra het beest was gaan liggen, reisde hij af naar dromenland. Damokles had dezelfe neiging gehad, maar de soldaat in hem weigerde zich over te halen en zorgde ervoor dat hij nog enigzins bij zinnen bleef zodat zijn achtervolgers hem niet al te makkelijk konden vangen.

Hij nam nog een aardbei en liet het sap over zijn kin stromen. Dit waren de delicatessen die hij in het leger had gemist. Nu hij vogelvrij was kon niemand hem opdragen wat hij wel en niet kon eten. Het geklop van paardenhoeven kwam zijn kant op. Zachtjes, om Laron niet wakker te maken, draaide Damokles zich om en bewoog hij de takken van de bessenstruik waarin hij zat aan de kant, zodat hij kon

zien hoeveel man hem achterna zaten. Wat hij ook had verwacht, dit was niet zeker niet.

Één paardrijdende man kwam zijn kant op. Als dit echt voor hem bedoeld was dan was Kyrios dommer dan dat hij had gedacht. Of misschien was dit wel gewoon een misleidende manoevre om hem valse zekerheid te geven? Damokles had zulke taktieken vaak op grotere schaal toepast tegen andere stadsstaten wanneer ze weer eens de strijd met hun aan moesten binden. Kyrios had altijd aandachtig geluisterd. Hij berispte zichzelf, zijn lanterfanten had het leger de kans gegeven om een van Damokles’ favoriete militaire strategieën tegen hem te gebruiken. Het spreekwoordelijke koekje van deeg. Als Kyrios dit zou lukken, dan zou hij er nooit over ophouden. Maar de leerling zou de meester niet zo makkelijk kunnen

bedriegen.

Nu de aardbeien op waren, plukte hij de zwarte bessen en stopte hij er een in zijn mond. Wat zou hier de best mogelijke actie kunnen zijn? Als hij dit zou hebben opzet, dan had hij meerdere duo’s in de omgeving plaats laten nemen, verscholen zodat de prooi ze niet kon zien, en dichtbij genoeg dat het onmogelijk was voor het slachtoffer om ongezien te kunnen ontsnappen.

Wat hij het beste kon doen was… Wat was het beste wat hij kon doen?En waarom was alles opeens zo wazig. Hij had geen wijn gedronken… Als het een enkele man was dan kon hij hem wel aan. Hij was tenslotte een commandant in het leger. En niet zomaar elk leger, het Spartaanse leger. De sterkste landmacht die de wereld ooit gekend had!

Hij sprong uit de struiken te voorschijn, recht in het pad van de ruiter. ‘Wie denk je wel dat je bent, dat je zomaar Damokles van Gytheio kunt besluipen! Dat laat ik niet zomaar gebeuren. Kom van dat paard af en vecht met me, man tot man!’

De ruiter steeg lachend a‘Ben je mij nou serieus aan het uitlachen?’ Hoe durfde deze man een soldaat te beledigen.

‘Je springt uit het niets uit de bosjes en eist dat ik met je vecht, en om eerlijk te zijn ze er best grappig uit in die jurk’. Het lukte de man niet meer om zijn lachen in te houden. ‘Dus ja, als jij het wilt, spar ik wel met je.’ Hij haalde de zeis van zijn rug.

Damokles lachtte breed, deze idioot was zijn val in gelopen. Hij pakte zijn mes wat steviger was en stapte naar de grond toe, die opeens veel te dicht bij was.

#

‘————, gaat het?’ Ergens ver weg hoorde Damokles een stem. ‘Je ————

veel geluk gehad, wist je dat? Je hebt me echt laten schrikken.’ De stem klonk bezorgd. Om hem. Wie was er nou bezorgd om hem? Hij deed zijn ogen op en langzaam werd zijn omgeving sherp. Hij keek in een streng gezicht, maar de

kraaienpootjes verraadden dat de eigenaar van het gezicht geen zuurpruim was. De bosgroene ogen verborgen een sardonisch gevoel voor humor. ‘Wat ben ik blij dat jij weer bij zinnen bent. De man reikte hem zijn arm aan, waar Damokles graag gebruik van maakte.

‘Zagreon,’ knikte de man bij wijze van voorstelling ‘En jij moet Damokles zijn.’ Die begon te rennen.

‘Ho ho, je lichaam heeft zich nog niet al het gif van de wolfskers, die jij zo gretig zat te eten, verwerkt.’ Zijn stem was de kalmte zelf. ‘Je ledematen zullen nog zwaar aanvoelen, waardoor je niet al te ver zal komen voordat je op je bek gaat.’

Zagreon liep nu rustig naast hem, terwijl Damokles moeite moest doen om ook maar een stap te kunnen zetten. ‘Hebben ze je opgedragen mij te vergiftigen?’

‘Correctie: Jij hebt jezelf vergiftigd’, zei Zagreon met een wijndroge stem. ‘De bessen die je gegeten hebt?’

‘Wat hebben de blauwe bessen er nu mee te maken?’

‘Dat waren geen blauwe bessen. Aan die struik hingen wolfskersen. Uiterst giftig, drie stuks kunnen een volwassen naar de Onderwereld brengen. Gelukkig had jij maar een naar binnen gewerkt, anders stond ik hier tegen een dooie te praten.’ Hij ondersteunde Damokles, die weer naar de grond dreigde te gaan. ‘Je moet echt rustig aandoen, het zal nog wel een dag duren voordat het gif is

uitgewerkt.’

‘Vooruit dan’, kreunde Damokles, ‘maar alleen als je me een ding kunt uitleggen.’ Hij liet zichzelf tegen een boomstronk zakken.

Zagreon glimlachte. ‘Ik denk dat ik wel weet waar dit naartoe gaat.’

‘Hoe weet je, bij de goden nog aan toe, wie ik ben?’

‘Komt je dit bekend voor?’ Zagreon haalde een zeis tevoorschijn.

‘Dat is een gewone zeis, veel boeren gebruiken er een om het gras of het graan kort te houden. Wat is er zo speciaal aan deze, dat ik hem zou moeten herkennen?’

Damokles had duizenden zeisen gezien, maar de man voor hem hield het gereedschap vast alsof het een heilig ding was.

‘Wanneer was het de laatste keer dat je een zeis in je handen had?’

‘Toen dat tuig mij probeerde te beroven, niet dat ik veel bij me had…’ Hij keek de man tegenover hem aan.

Die knikte. ‘Ik was het, die je daar uit de brand hielp, en nu weer zo te zien.

Ben ik blij dat ik besloot om jou te volgen.’

‘Jij volgde mij?’ Een vreemde die hem had gevolgd en hij had niks door gehad. Damokles kon zichzelf wel voor de kop slaan. ‘Hoe heb je dat kunstje geklaard?’

‘Simpel, ik ben een Verborgene.’ Zagreon zag de verschrikking op het gezicht van Damokles. ‘Rustig maar, ik ben hier niet om jou mee te nemen naar Sparta. Ik kom uit Pylos en was daar gevestigd.’

Damokles keek hem half dichtgeknepen ogen aan. ‘Dus het toeval wilde dat jij mij begon te volgen terwijl ik het halve leger achter mij aan had zitten?’

‘Eigenlijk wel ja… Zou je het geloven als ik je vertelde dat ik met die drie boeven door de Pelopponessos aan het dwalen was, totdat die rat de andere twee ervan overtuigde, dat ze dood meer aan mij zouden hebben dan levend?’ Zwakjes lachte hij. ‘Ik weet dat het raar klinkt, maar de waarheid is vaak vreemder dan de wildste leugen.’

‘Mocht de kleine kans bestaan dat ik alles geloofde wat hij hier zit te

verkopen’, Damkokles vond het allemaal maar gekker worden, ‘verklaart het nog steeds niet hoe hij mijn naam kende, voordat ik mezelf heb voorgesteld.’

‘Zoals ik al zei, was ik een van de Krupteia, het was dus niet al te moeilijk om te infiltreren in wat bekend staat als de lakste tak van de organisatie.’ Zagreon bestuurde de man voor hem. ‘Ik moet eerlijk toegeven dat de ‘daemonische Damokles’ niet echt als een daemon doet voorkomen.’

Er zat een vraag verscholen in zijn woorden, Damokles wist het, Zagreon wist het, maar hij kende deze man misschien net een paar uur. En hoewel hij net zijn leven had gered, was er geen enkele reden waarom Damokles zijn tragische week zou delen met deze vreemdeling. Dus bleef hij stil.

‘Niet geschoten is altijd mis’, grapte Zagreon. ‘Dan zal ik je vertellen wat ik te weten ben gekomen over deze machtige daemon.’ Hij verlaagde de toon van stem.

‘Het was een doodnormale dag in het Spartaanse legerkamp, of zo normaal als een oorlog kon zijn, en weten allebei hoe normaal de dood is.’ Hij keek op, hopende dat Damokles vatbaar was voor zijn humor.

Maar die zat kaarsrecht. ‘Kun je theatrale toevoegingen achterwege laten?

Daar heb ik nou echt geen behoefte aan’, bromde hij.

‘Moeilijk publiek. Dan geef ik je wel de korte versie’, zuchtte Zagreon.

‘Dat zou ik zeer waarderen.’

‘Veel soldaten beweren dat ze de grond onder jouw voeten zagen opensplijten. Voordat je echter naar werd opgeslokt, doodde je nog twinting Atheners, je laatste daad voor Sparta.’

‘Hoe lang heb ik dan wel niet in de lucht gehangen?’

‘Dat moet je niet aan mij vragen, elke keer werden het er meer, volgens mij zit je nu ergens rond de driehonderd. Met bijgelovige soldaten, krijg je dit al heel snel.

Maar goed, voordat je die horden Atheners achterna kon gaan, probeerde je loyale

ondercommandant Kyrios je nog te redden. Maar hij werd tegen gehouden door een zwerm slangen, die hem ook zouden hebben meegetrokken als hij niet zijn eigen vingers had afgesneden.’

Damokles begonnen te lachen. ‘Dat is een goeie, zeg. Kyrios heeft inderdaad zijn eigen vingers eraf gesneden. Maar dat was niet deze week. Dat was het resultaat van een trainingsongelukje toen wij net waren begonnen. Hij zwaaide iets te

enthousiast rond met een echt zwaard, zoals jongens dat wel vaker doen, en plots lagen er vier vingers op de grond. Hij schreeuwde het uit, zeg.’

‘Tja, ergens moest een kern van waarheid in dit fabeltje zitten toch?’

Damokles keek Zagreon aan. ‘Dus jij gelooft hier niks van. Apollo zij geprezen.’

‘Dit is pure fictie, maar het beste stuk moet nog komen.’

Damokles keek naar de man die tegenover hem zat. Hij was een van de

Verborgenen, een van de dodelijkste krijgers in de wereld en hier zat Zagreon, net zo enthousiast te vertellen als een tienermeisje die een vreselijke sappige roddel had weten te bemachtigen en niet kon wachten dit verder te vertellen aan haar beste vriendin.

‘Na jou onfortuinlijke dood, zwoer Kyrios dat hij Hades zelf en elk ander Onderwerldgespuis voor het schandblok zou plaatsen, al was het het laatste wat hij deed. Allemaal om de dood van zijn vriend te wreken.

‘En wonder boven wonder, klopte jij dezelfde avond dat jij zou zijn overleden aan op de poorten van het hoofdkwartier, alsof er niks gebeurd was. Je begon vrolijk aan je dag, deed wat je altijd deed, totdat je Kyrios tegenkwam, die zo verblijdt was met het feit dat jij nog leefde dat hij bijna naakte door de straten danste, maar toen merkte hij op dat jij wel transparant leek.

‘Hij twijfelde eerst nog, misschien kwam het door het vuurlicht dat je er anders uitzag. Nee, daar zag hij het nog een keer. Jouw buik was gewoon

verdwenen! De loyale Spartaan die hij was, rende hij jouw kant en hoewel hij voor een botsing vreesde, rend hij dwars door jou heen. Wat hij vreesde was waar, de man die hij voor zijn vriend had aangehouden was niet Damokles, maar een daemon die in de bovenwereld probeerde te materialiseren door jouw beeltenis na te

bootsen.’

Zagreon keek trots om zich heen, dit was een van beste vertellingen ooit geweest. Damokles gaf hem een beleefd applausje. ‘Ik kan wel raden, hoe dit eindigt:

De daemon die mij nadoet wordt oneervol ontslagen, Kyrios krijgt vanwege zijn loyaliteit naar het leger mijn oude functie en mag vanwege zijn relatie met mij de speciale eenheid leiden.’

De Verborgene knikte. ‘In principe wel ja, maar de volgende keer kun je meer flair gebruiken. Dat houdt de aandacht beter vast.’

‘Ondertussen worden de voetsoldaten dom gehouden en draagt de

legerleiding actief bij aan de geruchtenmachine zodat niemand meer weet wat er echt gebeurd is omdat er tegenstrijdige rapporten zijn. Het enige wat bij de soldaten blijft hangen is dat ik, de daemon, een slechte entititeit ben en van het veld geruimd moet worden. Een simpele opdracht.’ Damokles moest met tegenzin toegeven dat dit een goed uitgedacht plan van Kyrios was.

‘Ze hadden zelfs schetsen van je opgehangen, zodat iedereen wist hoe de daemon er uit zag. Zo weet ik dus wie jij bent’, verklaarde Zagreon alsof het met die ene zin alles was gezegd. ‘Ik heb een tijd geleden ook zoiets meegemaakt…’

fluisterde hij zachtjes, maar Damokles leek hem niet te horen.

Zonder dat beide mannen het door hadden, was de zon achter de bergen verdwenen. ‘Heb je weer wat gevoel in jew benen? Probeer maar een je tenen te bewegen.’

Damokles deed wat Zagreon hem vroeg. ‘Het tintelt nog wel een beetje, maar ja ik voel ze bewegen.’

Zagreon glimlachte. ‘Mooi, probeer dan voorzichtig op te staan.’

Damokles zocht steun aan de boomstronk waar hij tegen leunde en stond op.

‘Ik denk dat het wel gaat lukken.’ Wiebelend zette hij de ene voet voor de andere en na wat gestuntel lukte het hem om zonder problemen een paar meter te lopen.

‘Dat lucht me op. Kom maar weer zitten.’ Zagreon knikte naar de plek waar Damokles zojuist was van opgestaan.

‘Ik sta pas net.’ De irritatie klonk door in de toon van Damokles. ‘Zo erg kan een bes toch niet geweest.’

‘Oh nee, dat gif heeft zijn ergste werk wel gedaan. Maar is het niet makkelijker eten als je zit?’ Zagreon lachte breed.

In document DE HEILIGE ZIEKTE. Leon Kleinveld (pagina 46-53)