• No results found

HOOFDSTUK VIER Verbannen

In document DE HEILIGE ZIEKTE. Leon Kleinveld (pagina 28-39)

De lijnen in het gezicht van zijn moeder waren dieper geworden maar afgezien van zijn grijze haren kon je aan zijn vader niet zien dat er vijf jaar waren verstreken sinds Damokles van huis was vertrokken. Beiden keken echter wel bezorgd naar hun zoon, die al enige tijd in de leegte zat te staren.

Alkandros’ oog viel op de uitrusting die Damokles droeg, of beter gezegd de uitrusting die hij niet droeg. Het bronzen harnas en het zwaard die al generaties in de familie zaten ontbraken. Hij droeg alleen maar een chiton, die gescheurd en bebloed was. Daarnaast zag hij er ook lijkbleek uit, iets wat Alkandros nog nooit bij zijn zoon had gezien. Iets was vreselijk misgegaan.

‘Zoon, gaat het wel met je? Je ziet er nogal uitgeput uit, wat is er met je gebeurd?’ Hij keek naar zijn vrouw, vragend om hulp. Maar Iphia keek zo radeloos, dat het leek alsof ze haar eigen zoon niet eens kende. De Damokles die zij voor zich zagen was niet de zelfvertrouwde, vrolijke jongeman die zichzelf wilde bewijzen in het Spartaanse leger. Dit was iemand die bang leek voor alles, hij zat in elkaar gedoken, zijn armen beschermed over zijn opgetrokken knieën, alsof de hele wereld het op hem had voorzien.

Iphia begon haast te smeken. ‘ Praat met ons Damokles, goden alsjeblieft, zeg iets, vertel ons wat er is gebeurd.’ Haar zoon schudde alleen maar zijn hoofd.

Damokles wist niet wat hij ze moest vertellen. Uit het niets ‘Vader, moeder ik ben oneervol ontslagen’ naar buiten brengen zou veel te ruw en te hard zijn, zowel voor hen als zichzelf. Hij zat hier al een paar uur bij te komen van de afgelopen dagen, met hier en daar een knikje, om vooral zijn moeder gerust te stellen, maar dat leek nu averechts te werken.

Hoewel het voor zijn ouders waarschijnlijk gelijk was aan een reis door de Onderwereld, was het voor hem een moment van een relatieve geborgenheid die hij de afgelopen dagen had gemist. Hier voelde hij zich veilig.

Damokles zuchtte. ‘…Van de ene op de andere dag ben ik alles verloren, is mijn wereld op zijn kop gezet.’ Hij voelde zijn wangen nat worden. Dat leverde een bozig gemompel van vader op.

‘Zoon’, begon zijn moeder, ‘wat is er dan veranderd?’ Haar stem en toon, deden Damokles doen denken aan zijn jeugd, aan de warme geitenmelk die hij kreeg nadat hij zijn knie had bezeerd of weer eens een blauw oog had opgelopen.

‘Je kunt ons alles vertellen’, zei zijn vader, ‘en stop met huilen, ben je nou een man of niet’.

Damokles haalde diep adem. ‘Het begon allemaal aan het begin van deze week. We hadden een nieuwe manoeuvre gepland in de strijd tegen de Atheners en alles ging volgens plan. Het lukte om hun aandacht te spreiden tussen mijn flank en de hoofdmacht van ons leger. De grote veldslag was al voorbij en er waren alleen nog maar een wat vechtpartijen hier en daar. Ik gaf het bevel tot hergroepering, waarna we ons samen zouden voegen met de rest van het leger. En daarna…’

Zijn vader keek hem bedrukt aan en maakte ongdeduldige handbewegingen, terwijl zijn moeder met een angstige frons op haar gezicht stilletjes zat mee te

luisteren.

Waarom was dit zo moeilijk? Toch slikte Damokles voordat hij verder ging.

‘Daarna werd ik wakker in de ziekenboeg met het gevoel alsof een smid met een hamer mijn hoofd als slagijzer stond te gebruiken. Ik vond geen enkele wond op mijn lichaam, wel waren mijn rechterarm en -been enigzins gevoelloos en had geen idee hoe ik daar was beland.’

Het gezicht van zijn vader betrok. ‘Misschien was je wel vergiftigd, een hele lichte dosis van gevlekte scheerling, lijkt te passen bij je beschrijvingen.’ Damokles wist dat Alkandros een grote tegenstander van vergiftingen was. Hij vond het ‘een lafaards zwaard’.

Iphia pinkte een traantje weg: ‘Arme jongen, toch. Dat je zoiets hebt moeten doorstaan.’ Ze liep naar haar zoon toe, maar haar man hield haar tegen. Eerst moest hun zoon zijn verhaal afmaken.

‘Zoiets dacht ik eerst ook, maar ik voelde mijn ledematen nog wel en over de linkerhelft had ik nog volledige controle, dus scheerling was het niet’, vervolgde Damokles.

‘Net nadat ik was opgestaan kwam een groep soladten, waaronder mijn ondercommandant Kyrios en de generaal zelf mijn kamer binnen.’ Daar keek zijn vader vanop, duidelijk verrast.

‘De generaal, dat is nog steeds Thales van Pylos toch?’

‘Jazeker, wat een vreselijke man is het toch.’

‘En wie is deze Thales dan?’ Iphia had geen idee over wie ze het hadden.

Alkandros keek zijn vrouw aan met angstige ogen. ‘Voor de meesten is oorlog een catastrophe, voor sommigen is het een mogelijkheid. Maar voor weinigen is het een genot. Thales van Pylos is er zo een.

Iphia schudde met haar schouders. ‘Dat klinkt als een akelige man.’

Damokles knikte. ‘Na elke slag laat hij een lading verse rekruten all het goede materiaal én de lijken ophalen. Deze worden naar zijn persoonlijke vertrekken gebracht zodat hij ze daar kan villen en bestuderen.’ De generaal achter zich latend ging hij vertelde hij door. ‘Kyrios kwam binnen met een gezicht alsof hij net Medusa tegen het lijf was gelopen. Verstijfd van angst. Hij stond immers direct naast de generaal. Maar daar was hij niet bang voor. Kyrios was bang voor mij. Volgens hem en tientallen anderen soldaten was ik gestorven op het slagveld, en toch stond ik daar als levende dode voor hem…’

In de stilte die volgde was oorverdovend. Beide ouders stonden met hun mond vol tanden. Damokles friemelde met de rand van zijn chiton. Na wat een eeuwigheid leek wisten beide ‘Wat?’ uit te brengen.

‘Ze dachtten dat ik dood was. Tijdens de hergroepering zou ik plotseling zijn omgevallen, waarna mijn lichaam begon te trillen en te schudden. Zo vertelde Kyrios. Ook had hij het over een slang die mijn zou zijn binnengedrongen. In de rangen om mij heen onstond paniek en die heldhaftige Kyrios nam het op zichzelf om deze te stillen en mij als ‘verloren’ te verklaren.’ De furie klonk door in zijn stem.

‘Ze hebben me daar gewoon voor dood achtergelaten. Alsof ik niets meer voor ze betekende. Ik was Damokles niet meer, maar een daemon uit de diepste grochten van Tartarus.’ Zijn chiton had inmiddels wat scheurtjes van zijn verwoede

gefrunnik.

‘Dat maakten ze in mijn kamer nog een keertje duidelijk. Thales nam het over van mijn ondercommandant. Hij vertelde dat hij iets kwam rechtzetten. Volgens de overlevering was Damokles van Gyhteio, zoon Alkandros, gestorven op het

slagveld, maar het lichaam liep nog vrolijk rond. Dit was een tegenstrijdigheid en de enige logische conclusie volgens de generaal en zijn gevolg was dat het lichaam van die arme Damokles was bezeten door een daemon.’

Zijn moeder was inmiddels haar ringen aan en uit aan het doen, zo gespannen was zij van zijn verhaal geworden. Daarentegen was zijn vader stil gevallen en keek hij simpelweg naar zijn zoon. Damokles herkende echter de stromachtige blik in zijn ogen. Zijn vuisten hadden zich aangespannen

‘Daar bleef het echter niet bij…’ Zijn stem begon te trillen. ‘De generaal was onafgebroken verdergegaan, alsof hij iedere offerdag een door een daemon bezeten lichaam tegenkomt. Hij verkondigde dat het lichaam van Damokles van Gyhteio, zoon van Alkandros oneervol wordt ontslagen op grond dat het de religieuze stabiliteit van het leger in gevaar brengt en het paniek in de gelederen veroorzaakt.’

Hij begroef zijn gezicht in zijn handen, zodat zijn vader niet zou doorhebben dat de waterwerken waren begonnen.

Alkandros kon zijn oren niet geloven. Hij staarde naar zijn zoon. Iphia had haar ringen inmiddels aan de kant gelegd en was opgestaan om hun zoon in haar armen te nemen. Die was natuurlijk weer begonnen te huilen, de slappeling, zo had hij zijn zoon niet opgevoed. Haar moederinstinct was altijd sterker geweest dan haar logisch denkvermogen.

‘Damokles, mijn zoon, ik kan me niet voorstellen hoe jij je nu moet voelen’, begon hij zachtjes, ‘maar hoe durf jij je moeder en mij zo voor te liegen!’ Hij kon de stille woede in zijn borst niet meer onder controle houden. Hij zag hoe Iphia fysiek in elkaar kromp door de kracht van zijn stem. Zijn vrouw hoefde hier niet meer van aan te horen. ‘Schat waarom ga je niet even de dieren voeren? Ik moet even met Damokles praten.’ Ze knikte langzaam en ging behoedzaam naar buiten.

‘Oneervol ontslagen is een schande an sich, maar als je die schande als een man gedragen had, dan had ik je uiteindelijk weer in de armen gesloten. Maar dit - ’ Alkandros moest zichzelf ervan weer houden om met dingen te gaan gooien. ‘- Dit slaat alles. Bezeten door een daemon? Dat is de beste smoes waar je op kon komen?

Je bent niet alleen een vuile lafaard en een charlatan, maar ook respectloos. Dacht je echt dat ik deze leugen zou geloven. Jij bent triest. Mijn zoon onwaardig.’

‘Onwaardig’, Damokles kon niet bevatten dat zijn eigen vader dit had gezegd.

Hij zakte op zijn knieën. De tranen konden ieder moment weer komen.

Zelfs zijn vader zag het aankomen. ‘Wat ben jij een huilebalk zeg.’ De woorden waren als een dolk in zijn al fragile hart. Maar de tranen bleven uit. Het was alsof hij droog stond. Damokles had geen druppel meer over, maar het onbegrip, de angst en de woede zaten er nog wel. Hoewel deze nu allemaal ten onder deden aan het rauwe verdriet dat in zijn borst borrelde.

Zijn moeder kwam terug naar binnen, een bange blik in haar ogen. ‘Schat, er staat iemand voor je buiten.’

Dat nieuws leek zijn vader uit de roes te halen. ‘Bij Zeus, Iphia, ik zei toch dat je me niet moest storen terwijl ik jóúw zoon aan het opvoeden ben.’

‘Ik weet het, lieverd’, zei ze bedarend, ‘maar het Spartaanse leger staat buiten.

Commandant Kyrios wil me niet vertellen waar het over gaat.’ Damokles sprong op bij het horen van die naam. Waarschijnlijk kwamen ze hem halen. ‘Hij wacht op de heer des huizes en stuurde mij om jou te halen.’

Zijn vader zuchtte. ‘Ze wrijven het wel lekker in mijn gezicht zeg. Eerst een zoon die de hele familie schande brengt en nu willen ze mij ook nog in verlegenheid brengen.’ Hij liep naar buiten maar niet voordat Iphia het bevel gad ‘om haar zoon goed in de gaten te houden en zorg ervoor dat hij nergens naar toe kan gaan. Ik ben nog langer niet klaar met die jongen.’

Alkandros stond buiten af te koelen van de gedragingen van zijn zoon. Dat Spartaanse leger kon wel even wachten, zij wouden iets van hem. Ze hadden een hele stoet meegenomen, dit was wel veel vertoon zeg. Na een paar minuten

saluteerde hij dan toch naar deze Kyrios. ‘Commandant, waaraan heb ik dit bezoek te danken?’

‘Alkandros van Athene, zoon van Talaos, ik ben commandant Kyrios van het dertigste en eenendertigste bataljon van het Spartaanse leger. Ik kom hier met slecht nieuws. Uw zoon, Damokles van Gytheio is helaas enkele dagen geleden op het slagveld gestorven.’

Alkandros keek de man voor hem enkele seconden aan. ‘Het spijt me - ’, begon Kyrios al, maar Alkandros begon te lachen. Het was geen vrolijke lach, het was een droog en rauw geluid, alsof hij aan het braken was zonder dat er iets uit kwam.

‘Je zei dat je van het dertigste en eenendertigste bataljon was, toch?’

‘Ja, meneer.’

‘Daar heeft mijn zoon ook gezeten als ik het goed heb.’

‘Zeker, ik was zijn ondercommandant voordat hij overleed.’

‘Wauw, hij heeft je zeker gevraagd om zijn miezerige hachje te redden.’ Zelfs hij proefde het venijn in zijn eigen stem.

De man tegenover hem deinsde terug ‘Eh.. Waar heeft u het over?’ Hij was nog duidelijk groen achter de oren.

‘Houdt me niet voor gek, jongen. Mijn zoon is niet dood. Hij zit binnen te janken als een zuigeling omdat hij oneervol onstlagen is door jouw baas. En om de schaamte nog groter te maken verzon hij vreselijk doorzichtig verhaal over

daemonen.’ De frisse lucht had niet geholpen en Alkandros voelde de roodhete woede in zijn wangen.

Kyrios keek met een donkere blik naar hem, zweet glimde op zijn voorhoofd.

‘…’ Het duurde even voordat de jongen zijn stem gevonden had, maar uiteindelijk

kwam ‘…dat klopt, ja’ zo zacht uit zijn mond dat het leek alsof de wind het Alkandros in zijn oor had gefluisterd.

Kyrios herpakte zichzelf en sprak. ‘Ik zag mijn vriend, uw zoon, uit het niets neergaan. Ik rende naar hem toe om hem te helpen, maar de soldaten lieten mij er niet door. Ze waren als een schaapskudde die in het pad van een hongerige wolf waren beland, en ik was de herdershond die ze probeerde te bedaren. De paniek was tastbaar. Toen ik uiteindelijk bij Damokles stond, zag ik zijn lichaam spartelen als gevangen slang.’

Alkandros voelde een koude rilling over zijn rug glijden. Kyrios zag de beweging en knikte. ‘Dat had ik ook. Het lukte hem om zich op mij te focussen. Het laatste wat ik hem hoorde zeggen was ‘Kyrios… help me…’, waarna hij met een stem die niet de zijne was wartaal begon uit te kramen. Het leek wel alsof de Furiën het lichaam van Damokles als poort naar deze wereld gebruikten, dat duurde lang, elke seconde leek wel een eeuwigheid. En toen lag hij stil…’

Zijn stem brak, terugdenkend aan de laatste momenten van zijn vriend en collega. ‘We hebben een munt onder zijn tong gelegd, zodat Damokles zonder problemen de Styx over kan varen.’ Een voetsoldaat overhandige hem een zak.

Kyrios nam hem aan en haalde er de borstplaat en het zwaard uit die van Damokles waren geweest. ‘Hierbij overhandig ik u de uitrusting die uw zoon droeg tijdens zijn laatste momenten.’ Met trillende handen gaf hij de stukken aan Alkandros, die ze met trillende handen aannam.

Zijn zoon was dood. Dat was het enige wat er door Alkandros’ hoofd schoot nadat hij de wapens had aangenomen. Het Spartaanse leger zei dat Damokles was gestorven. Wat het leger zei was waar, dat was zo toen Alkandros zelf soldaat was.

Dus waarom zou het nu anders zijn? Hij zakte op zijn knieën. ‘Maar tegen wie heb ik dan zitten praten?’

‘Is dat ding hier?’ De wenkbrauwen van de commandant schoten omhoog in afgrijzen en zijn lippen vormden een strake lijn. ‘Mannen’, begon hij, maar werd onderbroken.

‘Iphia is bij hem, alleen. Haar wil ik niet ook verliezen.’

‘Dat begrijp ik meneer, maar het uitschakelen van die daemon, is vele malen belangrijker dan het leven van een of ander vrouwtje.’ Kyrios voelde een scherpe pijn op zijn kaak. Alkandros had een stevige rechtste hoek op het gezicht van de jongere man geplant.

‘Niemand, zelf niet Thales van Pylos, beledigd mijn vrouw in mijn bijzijn.’

Alkandros wreef over zijn geschaafde knokkels. ‘Je komt alleen bij die daemon, als ik mijn vrouw in mijn armen heb gesloten.’

Kyrios wreef over zijn om er zeker van te zijn dat er niks gebroken was. Die klap zal een mooie blauwe plek achterlaten. ‘Tss… vooruit dan maar, maar trek vooral niet de aandacht van ons doelwit.’

‘Ik ben geen een of ander militair groentje, zoals jij.’ Alkandros spuugde de woorden uit. ‘Iphia,schat,’ riep hij, ‘de commandant wil even met je praten.’

Iphia hield haar zoon in haar armen. Damokles had haar uitgebreid verteld hoe zijn vader, haar man, het weinige zelfvertrouwen dat hij nog leek te hebben, compleet had weggevaagd. Hij was weer op de grond gaan zitten en had zich

afgesloten van de rest van de wereld. Het enige wat zij leek te kunnen doen was zijn strelen en hem bemoedigende woorden toefluisteren.

‘Iphia,schat, de commandant wil even met je praten’, hoorde ze haar man roepen. ‘Kom naar voren.’

Ze drukte een kus op het voorhoofd van haar zoon. ‘Je vader heeft me nodig, houdt je het zolang vol zonder mij?’ Het enige wat ze terug kreeg was wat

gemompel dat een bevestigende toon leek te hebben.

Zodra ze buiten was zag ze de rijen van gewapende mannen die voor de deur stonden. Ongerust liep ze naar Alkandros toe. ‘Lieverd, wat doet het halve leger voor mijn huis?’

‘Ga van die deur weg, hoe verder je bij dat beest vandaan bent, hoe beter.’

‘Beest? Welk beest? Je hebt het toch niet over Damokles? Je hebt hem goed de grond in gedreven met die preek die je…’ Kijkend naar de donkere uitdrukking op gezicht van haar man, begon ze te haperen. ‘…hem gegeven hebt - wat is in de naam van Olympus aan de hand?’

In plaats van haar echtgenoot, antwoordde Kyrios. ‘Mevrouw, het spijt me zeer, maar uw zoon Damokles is aan het begin van de week overleden.’

Dat was onzin, haar zoon zat binnen, helemaal alleen. ‘Wat bazelt u? Ik heb hem net nog in mijn armen gehad.

Kyrios keek verbeten naar Alkandros, die langzaam knikte. ‘Het begon allemaal tijdens een hergroepering.

Terwijl Kyrios hetzelfde verhaal aan zijn vrouw vertelde, zag Alkandros haar gezicht vertrekken van afgrijzen, angst en onbegrip De rimpels graafden zichzelf dieper in haar huid en haar ogen werden waterig. De commandant pauzeerde zijn

verhaal enkele keren om de vrouw voor hem een moment te gunnen. Wat hij haar vertelde was iets wat weinig mannen konden doorstaan, laat staan een vrouw. Maar Iphia hield zichzelf staande, iets wat hij altijd bewonderingswaardig aan haar had gevonden. Zodra Kyrios klaar was begon zij verder te praten.

‘Even sammenvattend: Dus jullie,’ daarmee wees ze ook hem, ‘denken dat Damokles tijdens een ongeval overleden is en dat een daemon controle over zijn lichaam heeft gewonnen? Mijn zoon, die nu huilend op de grond omdat zijn vader hem weer eens uitkafferde, is in een feeite een daemon die vastbesloten om is - Zeus, weet ik het - het einde der tijden te weeg te brengen?’ De kilte in haar woorden brandde een gat in Alkandros’ borst.

‘Zijn doel weten we nog niet’, antwoordde Kyrios.'

‘Goden help me, jij bent niet het scherpste zwaard in de schede. Dat was duidelijk rethorisch. Ik heb medelijden met de vrouw die jou moest opvoeden.’ Ze

‘Goden help me, jij bent niet het scherpste zwaard in de schede. Dat was duidelijk rethorisch. Ik heb medelijden met de vrouw die jou moest opvoeden.’ Ze

In document DE HEILIGE ZIEKTE. Leon Kleinveld (pagina 28-39)