• No results found

Marketingadviseur Frank Bouwman werkt sinds zeven maanden in het Scheepvaartmuseum en komt niet uit de kunstwereld. Hij omschrijft zijn functie als ‘het in de markt zetten van kunst’ en is met zijn collega vooral gericht op families en internationale toeristen: ‘We hebben een adviserende rol, gericht op de marketing en de verwachte ontvangst van de

collectie bij het publiek. Ik heb geen invloed op de inhoud van de collectie maar kijk wel naar hoe toegankelijk en interactief de collectie is.’ Ik vraag hem naar zijn mening over het beeld van de zeventiende eeuw in het museum:

‘Dat is vooral het beeld van een welvarende en succesvolle periode van Nederland. De keerzijde komt wel aan bod maar dat kan nog beter; alle kanten zouden belicht moeten

worden. Bij de tentoonstelling ‘zie je in de gouden eeuw’ is er sprake van interactie. Dit is met name gedaan om het voor de kinderen interessant te maken en de collectie op hun over te brengen. Ik denk dat interactie voor volwassenen ook heel goed kan helpen, al is dit

afhankelijk van de persoon en of diegene daar ontvankelijk voor is.

Over het publieke debat van september 2019 vertelt Frank dat het beleid vanaf dat moment was dat ‘gouden eeuw’ met kleine letters en tussen aanhalingstekens zou worden gebruikt. Daardoor kan de term nog wel gebruikt worden, maar is het geen statische term. ‘Ik vind het belangrijk dat iedereen zich in de term kan vinden, of in ieder geval zoveel mogelijk mensen. Het geven van context is heel belangrijk. De functie van het museum is het initiëren van een discussie en het aanzetten tot het vormen van een eigen mening onder de bezoekers.’ De term ‘The Dutch Golden Age’ is volgens de marketingadviseur niet handig om te gebruiken, omdat het voor buitenlandse toeristen het vrij onduidelijk is en een bijna

mythische vorm kan aannemen. ‘Voor de buitenlandse bezoeker is het interessant om cultuur te komen snuiven en bij ons is dat vooral de maritieme geschiedenis van Nederland. Dan willen we niet een enkelzijdig beeld afgeven over de zeventiende eeuw of welke eeuw dan ook.

In september 2020 werd het museum aan het denken gezet, maar heeft het haar eigen visie behouden. ‘We zijn wel bezig met veranderingen, maar dit gebeurt meestal niet

plotseling, het is een proces, beetje bij beetje. We vergelijken onze aanpak wel eens met andere musea, maar niet zozeer uit een concurrerend oogpunt, meer om op de hoogte te blijven door te leren van onze buren.’

43 Frank geeft aan dat het museum weinig feedback krijgt van het publiek, maar dat hij wel nauw contact heeft en samenwerkt met instanties om zich te laten adviseren over

actualiteiten zoals de Black Lives Matter beweging. ‘Zo blijven we als museum leren en is het beeld dat we uitstralen nooit eenzijdig. We willen weten waar we het over hebben en dat kan alleen als we zelf moeite doen om op de hoogte te blijven. We denken na over hoe we een breder verhaal kunnen vertellen en of we hiervoor nog over de juiste informatie beschikken. Dit is ook binnen de marketing belangrijk. Waarmee adverteren we in de reclame die we maken voor het museum? Wat posten we op sociale media?

Ook Frank vraag ik naar wat hij zou doen als hij de touwtjes in handen had in het museum. ‘Ik zou veel meer nadruk leggen op continuïteit. Ik ben geen historicus maar dat hoeft ook niet om te kunnen beseffen dat het verleden niet alleen in het verleden leeft: de effecten van de geschiedenis zijn in het heden merkbaar en hier moet meer aandacht aan worden besteed. Juist bij de zeventiende eeuw, die heel belangrijk is in het museum, is het nodig om te kijken welke invloed die tijd heeft op het nu. Hier hebben we denk ik de stem van mensen voor nodig die deze effecten zelf ondervinden.’

44 3.

Literatuuronderzoeken comparatieve studie

Nu ik mijn eigen ervaringen en de ervaringen van de museummedewerkers als data heb verzameld, ben ik aangekomen bij het derde deel van mijn onderzoek. Hierbij zal ik verschillende historici en wetenschappers uit andere disciplines toepassen, en de door mij verzamelde data aanhalen. Zo ontstaat er een onderbouwde comparatieve studie waarbij ik de verschillen en overeenkomsten in de musea zal benoemen.

Met dit literatuuronderzoek wil ik onderzoeken waar het collectief geheugen uit bestaat, hoe het wordt opgebouwd, welke rol de zeventiende eeuw erin speelt, hoe de musea dit kunnen beïnvloeden en hoe verandering mogelijk is. Aan de hand van vijf

deelonderwerpen combineer ik mijn verzamelde data met literatuur om uiteindelijk conclusies te kunnen trekken. Ik heb de volgende thema’s geselecteerd: erfgoed; herinneren en vergeten; macht en identiteit; continuïteit; en verandering. Deze thema’s kwamen bij het beschrijven en vergelijken van de musea het meest naar voren en dienen als overkoepeling bij het aanhalen van verschillende wetenschappers in combinatie met mijn verzamelde data. De thema’s hebben geen absolute scheidingslijnen, omdat zij vaak in elkaar overlopen.

45 Erfgoed

Het bezoeken van een museum suggereert een interesse in het verleden. Hoe deze

verwachting wordt ingevuld is aan het museum; alle drie de musea worden niet geïnstrueerd door een instantie zoals bijvoorbeeld een ministerie, leerde ik tijdens de interviews. Dit betekent dat de musea een eigen verantwoordelijkheid dragen, iets wat pas sinds de jaren zestig wijdverspreid wordt aangenomen.70 Daarvoor werden musea namelijk meer als

trofeeënkast ingezet; het aanwakkeren van nationale trots door de prestaties via de bijhorende voorwerpen stond voorop. Deze nationale trots ontstond in de zeventiende en achttiende, maar uitte zich met name in de negentiende en begin twintigste eeuw.71 Hierbij ontkwamen musea

aan vormen van kritische analyse en onderzoek.72 Hoogleraar Kunstgeschiedenis Frans

Grijzenhout bespreekt hoe de geschiedenis van cultureel erfgoed ‘vaak automatisch over ‘nationaal cultureel erfgoed’ gaat, of liever nog, over ‘ons nationaal cultureel erfgoed’, wat een sterk programmatisch, al dan niet ideologisch karakter heeft.’73

Het risico van een ideologische insteek op het cultureel erfgoed is dat het neigt naar de bovengenoemde trofeeënkast, waarbij in deze heroïsche vertelling van de nationale

geschiedenis geen ruimte overblijft voor gebeurtenissen waarbij trots afwezig, en schaamte aanwezig is. In de eerste helft van de negentiende eeuw en de ‘bloei’ van het nationalisme werd de nationale geschiedenis van verschillende landen zo sterk met trots versterkt dat er geen plek was voor keerzijden van de geschiedenis in het collectief geheugen.

Volgens Grijzenhout heeft dit te maken met de positieve of defensieve omgang met het erfgoed, met daarbij de nadruk op ‘erf’; we denken niet alleen na over wat we voor onszelf willen behouden, maar ook over wat we als erfenis willen achterlaten voor de

volgende generatie.74 Bovendien is het benoemen van ‘de gouden eeuw’ vooral iets dat sinds

de twintigste eeuw gebeurt. Conservator en kunsthistoricus Tom van Molen heeft het gebruik van de term ‘gouden eeuw’ onderzocht en kwam tot deze conclusie door in de

krantendatabase Delpher te zoeken naar de term.75 Hoe er naar de zeventiende eeuw wordt

gekeken heeft dus alles te maken met hoe de huidige maatschappij terugkijkt op die periode. Een museum is een galerij van die terugblik in de tijd, waarbij informatie wordt doorgespeeld

70 Grijzenhout, Erfgoed (2007), p. 105. 71 Ibid (2007), p. 13.

72 Hooper-Greenhill, Museums and the Shaping of Knowledge. (1992), p. 3. 73 Grijzenhout, Erfgoed (2007), p. 12.

74 Ibid (2007), p. 4.

46 naar de volgende generaties. In de drie musea komt het erfgoed van Nederland op

verschillende manieren naar voren.

Het Amsterdam Museum richt zich vooral op het erfgoed van Amsterdam, en in de Amsterdam DNA tentoonstelling wordt er vooral gefocust op trots; op de positieve aspecten van de stad door de eeuwen heen. Voor de zeventiende eeuw geldt dat dit grotendeels als bakermat voor de groei en rijkdom van de stad wordt gezien. Dit heeft een ideologisch karakter met de eerdergenoemde waarden die aan de stad worden gekoppeld. Uit het interview met zowel de educator als de marketingmedewerker van het museum, kwam naar voren dat zij niet geheel tevreden waren met deze stedentrots en gaven zij aan dat hier nuances aangebracht moeten worden.

De grote rol van Amsterdam in onder andere de slavenhandel en uitbuiting in de koloniën worden in deze tentoonstelling nauwelijks aangehaald. In de Wereld-Stad tentoonstelling wordt dit wel benoemd, en worden er meerdere kanten van Amsterdam

belicht. Het erfgoed van Amsterdam is in deze tentoonstelling veel complexer en het resultaat van de voormalige koloniën en de migratiestromen wordt weergegeven door onder andere de multiculturaliteit in De Bijlmer te illustreren door een verzameling van brievenbussen uit een flatgebouw tentoon te stellen. Ook bij de weergave van de Gouden Koets wordt de bezoeker uitgedaagd om met een andere bril naar het koloniale verleden van Nederland te kijken.

In het Rijksmuseum speelt het erfgoed van Nederland een grote rol. Zelf kreeg ik als bezoeker de indruk dat het één tentoonstelling van de geschiedenis van Nederland is, en dat deze met trots wordt gepresenteerd in het grote museum. In de Eregalerij kan het erfgoed van de zeventiende eeuw bijna niet trotser worden gepresenteerd, wat maakt dat er een gevoel van bewondering wordt opgeroepen bij de bezoeker wanneer die door de zaal loopt. In de zalen hangen portretten van VOC-beambten en zijn er modelschepen tentoongesteld. Vervolgens wordt de rijkdom die door de VOC en WIC opgebouwd werd tentoongesteld aan de hand van vele objecten die de afgelopen eeuwen speciaal genoeg werden gevonden om te bewaren. Volgens educator Pauline Kintz van het museum is deze galerij gericht op het tentoonstellen van de schilderkunst van de zeventiende eeuw en dient het minder als bijdrage aan de geschiedvertelling over de eeuw. Marketingmedewerkster Marieke Zekveld kan zich voorstellen dat er in deze galerij vooral trots opgeroepen wordt bij de Nederlandse

zeventiende eeuw en dat er zonder gebruik van een gids of audiotour geen indruk verkregen wordt van de negatieve kanten van de eeuw.

In het Scheepvaartmuseum ligt de focus op het maritieme erfgoed van Nederland. In de tentoonstelling ‘zie je in de gouden eeuw’ werd ik als bezoeker actief meegenomen in het

47 narratief van de zeventiende eeuw, en werd ik betrokken bij de verhaallijn van verschillende personages die door acteurs werden nagespeeld. Ik zou niet aan het personage van

bijvoorbeeld slavin Amimba kunnen ontkomen en dit maakt dat bezoekers dit beeld meenemen in hun beeld over de zeventiende eeuw. Er werd tijdens de tentoonstelling een directe link gelegd tussen de rijkdom van de Republiek en de reden waardoor dit mede mogelijk werd gemaakt.

Educator Ernst van Keulen legt uit dat het erfgoed van het museum een reflectie is van het opgebouwde erfgoed van de afgelopen eeuwen. Wat er is bewaard is een inzicht in wat er destijds belangrijk werd gevonden en wat er nu wordt gepresenteerd is deels een spiegel hiervan. Een rake gedachte, die aansluit bij Grijzenhout zijn theorie over het ideologische karakter van het nationaal cultureel erfgoed. Wellicht hoort dit idee ook thuis op borden bij collectie, zodat de bezoeker zelf ook bewust kan worden van dit karakter.

Herinneren en vergeten

Waar we veel gebeurtenissen herinneren en opslaan in ons persoonlijke doch collectieve idee van het nationaal erfgoed, vergeten we er nog veel meer. Het toepasselijke aan het woord ‘vergeten’ voor dit deelonderwerp, is dat het opgaat voor zowel de actieve zin van het woord - het werkwoord vergeten - maar ook de passieve betekenis van het woord: iets ís vergeten.

Wat ik allereerst wil erkennen is dat het onmogelijk is om alles op te nemen in het collectief geheugen en dat dat ook niet bruikbaar zou zijn. Het geheugen is te vergelijken met de samenvatting van een voetbalwedstrijd: de maker ervan moet selectief zijn in welke hoogtepunten moeten worden geïncorporeerd.76 Als Ajax tien minuten lang de bal rondspeelt

zonder in het aanvallend gebied van de tegenstander te raken, is dit niet boeiend genoeg om in de samenvatting aan de kijker te laten zien. Voor een voetbalanalist kan dit wél interessant zijn, net als hoe voor mij, als student geschiedenis, het interessant is om te kijken of wat we ons herinneren van de zeventiende eeuw, overeenkomt met de gebeurtenissen uit die eeuw. Eigenlijk ben ik dus aan het kijken hoe de samenvatting eruitziet en onderzoek ik of dit representatief is. De musea zijn instanties die deze samenvatting van de zeventiende eeuw ‘uitzenden’ op hun eigen manier.

48 Daarnaast heeft antropoloog Michel-Rolph Trouillot beargumenteerd, dat een

historisch narratief niet zozeer bestaat uit een bundel van gebeurtenissen, maar juist uit een bundel van stiltes.77 Deze stiltes worden op vier momenten geconstrueerd. Allereerst op het

moment waarop de geschiedenis - de gebeurtenis - zich afspeelt. Dan bij het moment van het verzamelen van de informatie over die gebeurtenis, de bron(nen). Vervolgens bij het

construeren van het narratief en als laatst bij het geven van retrospectieve betekenis; het toekennen van betekenis over een gebeurtenis van het verleden, in het heden. Hierbij citeer ik graag de definitie van Trouillot zelf:

‘Collective memory is not a metaphor but a social reality, transmitted and sustained through the conscious efforts and institutions of groups. (..) Social groups construct their own images of the world through agreed upon versions of the past, versions constructed through communication, not private remembrance.’78 Het perspectief op de nationale geschiedenis is

per persoon verschillend, maar wordt dus gevormd door de identiteit van de cultuur waarin men zich begeeft. Dit zal ik bij het volgende thema verder uitwerken. Die cultuur bepaalt waar de nadruk op wordt gelegd binnen de nationale geschiedenis, en wat wordt vergeten.

‘Vergeten’ geeft de indruk van een natuurlijk proces. Dit kan ook zeker het geval zijn: we denken meer aan de Tweede Wereldoorlog dan aan de Eerste Wereldoorlog omdat het korter geleden is en Nederland er meer bij betrokken was. Het is dan niet vreemd dat de Tweede Wereldoorlog meer en intenser herinnerd wordt. Maar vergeten gaat niet altijd op een natuurlijke manier. Zoals ik in het voorwoord al kort benoemde, was er na het eind van de oorlog de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië. Korter geleden, en Nederland was er (op zijn zachtst gezegd) bij betrokken. Deze gebeurtenissen zijn echter grotendeels verdrongen uit het geheugen van Nederland.

Voor de zeventiende eeuw geldt dat het veel langer geleden is, het ver van huis plaatsvond en dat de Nederlanders en andere Europeanen de daders waren. Het proces van vergeten heeft in dit geval niet alleen de laatste 75 jaar plaatsgevonden, maar is een product van de afgelopen eeuwen. Zelfs in de zeventiende eeuw zelf werd de herinnering al gevormd. Hoogleraar Vroegmoderne Geschiedenis Judith Pollmann, schrijft over het beeld dat de

Nederlanders over hun eigen land hadden in de zeventiende eeuw, als een kwetsbaar en klein land dat het tegen alle verwachtingen in had gemaakt tot wereldmacht.79 Dit stamt volgens

Pollmann deels uit de slachtofferrol die Nederlanders aannamen tijdens de oorlog tegen

77 Ibid (1995), p. 37. 78 Ibid (2002), p. 4.

49 Spanje.80 Ze concludeert dat: ‘by 1650 the ruthlessness with which the Dutch pursued their

self-proclaimed right to trade had become proverbial across Europe. Even so the Dutch habitually continued to think of themselves as vulnerable and small.’81

Het zelfbeeld van de Nederlanders in de zeventiende eeuw, maar ook in de eeuwen erna en wellicht nu nog steeds, is een beeld van een klein land dat het ver heeft geschopt, waarbij gevoelens van trots worden opgeroepen. Daderschap past niet goed in dit beeld, daarom wordt de koloniale geschiedenis deels vergeten door het naar de achtergrond te schuiven. Eerst bewust, door positieve herinneringen te stimuleren door onder andere die kwetsbare houding en het nationalisme in de eeuwen erna. Daarna uit gewoonte; iets wat lang is vergeten wordt niet opeens herinnerd. En als uit nieuw onderzoek, of door bestaand

onderzoek dat opnieuw wordt opgehaald, er wordt geprobeerd daderschap toe te wijzen aan Nederland als actor, wordt dit moeilijk opgenomen in het nationaal geheugen omdat het simpelweg niet past bij het zelfbeeld.

Bovendien zitten de archieven vol met gaten en ontbreekt er veel informatie en onderzoek naar de slavernij, uitbuiting in de zeventiende eeuw, de gevolgen hiervan op de wereld en het onderzoek naar het collectief geheugen. Ik zal in het laatste thema uitweiden over de archieven, onder andere door nogmaals Trouillot aan te halen.

Een theorie die uit zou kunnen leggen waarom de geschiedenis verder van ons afstaat minder dynamisch wordt herinnerd, is de theorie van geleerden Jan en Aleida Assmann, een echtpaar dat zich naast hun specialisatie in Egyptologie ook heeft verdiept in culturele antropologie en het collectief geheugen. Zij verdelen het collectief geheugen onder in het communicatief en het cultureel geheugen en historica Steffi de Jong legt in haar werk over ‘mediatized memory’ uit hoe dit toepasbaar kan zijn in het museum.

Het communicatieve geheugen bestaat volgens de Assmanns uit gebeurtenissen die onze generatie of de traceerbare generaties voor ons hebben meegemaakt.82 Zo staat de

Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld prominent in ons collectief geheugen doordat er nog overlevenden onder ons zijn en de verhalen en gebeurtenissen actief worden gecommuniceerd op plekken van educatie, in films of thuis. Er wordt nog met deze geschiedenis geëngageerd en deze is daarom actief. Dit betekent niet dat het communicatieve geheugen niet wordt geconstrueerd, maar dat dit minder eenvoudig te bewerkstelligen is dan bij het culturele

80 Ibid (2018), p. 91. 81 Ibid (2018), p. 104.

50 geheugen, doordat men zelf nog herinneringen heeft of deze kan verifiëren aan de hand van deelnemers aan een bepaalde gebeurtenis, hun nabestaanden of bijvoorbeeld memoires.

Het cultureel geheugen daarentegen bestaat uit gebeurtenissen verder in het verleden, waardoor het niet communicatief en minder interactief is. Jan Assmann beschrijft deze geschiedenis als hebbende ‘its fixed points; its horizon does not change with the passing of time. These fixed points are fateful events of the past, whose memory is maintained through cultural formation (texts, rites, monuments) and institutional communication (recitation, practice, observance).’83 Het culturele geheugen wordt dus beïnvloed door de cultuur waarin

men leeft. Hierdoor wordt bepaald wat en hoe iets wordt herinnerd.84

Het culturele geheugen, zo legt neuropsychologe Merike Lang uit, geniet echter het voordeel dat het de communicatie met het heden niet snel in de weg staat, doordat het niet te dicht op het heden staat en dus niet gevangen wordt door in de samenleving actieve

erfenissen, relieken of tradities.85 Lang beargumenteert dat het culturele geheugen het door