• No results found

10 Het getuigenis van Ruth Wheatly 20

11. Het getuigenis van George Burrell 21

George Burrell werd op 19 februari 1821 geboren in Ponder’s End. Hij had godvrezende ouders die arm waren naar de wereld, maar rijk in het geloof. Zij waren erfgenamen van het onverderfelijke Koninkrijk en probeerden het gezin door hun regels en voorbeeldige leven op te voeden in de lering en vermaning des Heeren (Ef. 6:4).

Zondig

Toen hun zoon George ouder werd, kwam zijn zondige natuur openlijk naar buiten. Eerst kreeg hij een hekel aan alle geestelijke zaken. Vervolgens kreeg hij sterke verlangens naar dwaasheid en ijdelheid. Toen hij zestien jaar oud werd verhuisde hij naar Tottenham, nog voordat zijn ouders daar naartoe gingen. Toen hij daar een nieuwe baan kreeg, kon hij de opvoeding van zijn ouders eindelijk van zich af werpen. Zij waren namelijk altijd bezorgd vanwege zijn gedrag. Dit was naar zijn hart.

Hij kreeg verkeerde vrienden. Dit was naar zijn vleselijke verlangens. Gretig stortte hij zich op het aas van de zonde. Toen begon hij zijn snelle en neerwaartse loopbaan die geëindigd zou zijn in de rampzaligheid, als God het in Zijn soevereine genade en goedertierenheid niet verhoed zou hebben.

Het advies en de godzalige vermaningen van zijn ouders en hun vrienden konden niets uithalen. Hij holde maar voort op zijn verharde en verhardende wegen. De taal van zijn hart en levenswandel was: ‘Laat mij alleen. Ik heb de vreemde goden lief en die zal ik nawandelen’ (Jer. 2:25). In zijn dagboek is te lezen wat de gevolgen waren:

‘Nu was ik natuurlijk een grote bron van leed en verdriet voor mijn lieve ouders. Zij waarschuwden mij en gaven mij advies, maar alles was tevergeefs. Ik bezocht vaak de meest goddeloze plaatsen en verkeerde in slecht gezelschap. Daarom was ik niet bekwaam om mijn dagelijks werk te doen. Ik werd zorgeloos en ik maakte mij niet meer druk om mijn werk. Mijn werkgever sprak mij ernstig en vriendelijk aan op mijn gedrag. Hij waarschuwde mij en dreigde dat mijn gedrag gevolgen zou hebben. Niets hielp en tenslotte werd hij genoodzaakt mij te ontslaan. Vanaf deze periode in mijn leven (ik was toen ongeveer zestien jaar oud) verviel ik tot verschrikkelijke goddeloosheid.’

Hier kwam de liefde en het geduld van mijn ouders duidelijk naar buiten. Zij verwierpen hun goddeloze zoon niet:

‘Ik denk in het bijzonder aan de liefde, de zorg en de gebeden van mijn moeder. Wat zou er van mij terecht gekomen zijn als ik geen godzalige ouders gehad zou hebben? Mijn moeder kon het niet verdragen dat haar goddeloze zoon gebrek had aan voedsel, kleding en onderdak. In zoverre mijn ouders daartoe in staat waren, onderhielden zij mij. Maar helaas, wat was mijn dank? Elke nacht kwam ik laat thuis. Soms kwam ik helemaal niet thuis. De ingewanden van mijn moeder rommelden over haar verloren zoon. Zij kon mij niet het huis uit zetten, uit vrees dat mij dan iets ergers zou overkomen. Rusteloze nachten werden doorgebracht met gebedsworstelingen en zuchten. Aan haar werd een geest des gebeds gegeven.

Zij vertelde mij dat zij vanaf die tijd wist dat de Heere haar gebeden voor mij zou horen en verhoren.’

Na ongeveer een jaar kreeg hij een baan bij een kruidenier. Weer was zijn slechte gedrag de oorzaak van zijn ontslag. Dit schrikte hem niet af. Integendeel, hij bleef de ongerechtigheid indrinken als water. Toen hij op een zondag op een terrasje zat, brak er een grote onweersbui los boven de stad. Hij kon de schrik niet zo makkelijk van zich afzetten als zijn goddeloze vrienden. Grote vrees maakte zich van hem meester.

Hij was bang dat hij door middel van deze onweersbui ter helle zou neerdalen. Het was slechts het tijdelijke berouw van een schuldig geweten. Hij ging weer verder met zijn goddeloze leven. Hiermee bewees hij dat de weg van de goddelozen zwaar is (Spr. 13:15, Eng. vert.).

Hij was van plan om bij het leger te gaan en daarna de zee op te gaan. Geen van die twee wegen was voor hem weggelegd. Verschillende keren werd hij door Gods voorzienigheid gespaard om medeplichtig te zijn aan zaken die anderen achter slot en grendel zouden zetten. Zo werd deze hymn op verschillende manieren bewaarheid:

21 Dit verslag is geplaatst met toestemming van www.gospelstandardvrienden.nl.

66

‘Toen ik op met zorgeloze sprongen Op het gladde pad van mijn jeugd rende, Geleidde Uw onzichtbare arm mij veilig,

Die arm liet mij opgroeien tot de volwassen leeftijd.’

Ziehier de donkere achtergrond van die betoning van genade en ontferming die hem als een vuurbrand uit het vuur heeft gerukt. Hij was een verharde ellendeling. De vrienden stonden van verre. Hij was een arme verstotene en hij stond op het punt om te vergaan.

Bekering

Op een zondagavond in oktober 1839 ging hij weg, net als de voorgaande keren. Hij zocht zijn metgezellen in de zonde. Toen begon het te regenen. Omdat hij zich ellendig voelde en twijfelde of hij terug zou keren of verder zou gaan, stond hij stil en dacht hij erover na wat hij zou gaan doen. Hier volgen zijn eigen woorden:

‘Ik liep juist langs de kapel van de baptisten in Tottenham, die in gereedheid gebracht werd voor de avonddienst. Toen ik naar deze kapel keek, kwam de volgende gedachte in mijn hart: ‘Buiten ziet alles er zo somber uit. Binnen ziet het er zo gezellig uit, ik zal die kerk eens binnenlopen.’ Hoewel ik mij ervoor schaamde om daar gezien te worden, liep ik toch richting de kerk omdat ik droog wilde blijven. Ik ging zitten op de galerij. Ds. Davies had als tekst Mattheus 22:12: Vriend! Hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? En hij verstomde. Deze ernstige tekst deed mij echter niets, maar toen de predikant op de helft van zijn preek was, zij hij zoiets als: ‘Misschien is hier deze avond een jongeman aanwezig die de ene na de andere waarschuwing gehad heeft, het ene advies na het andere en de ene vermaning na de andere gehad heeft, terwijl die niets hebben geholpen.’ Deze woorden drongen mijn hart binnen.

Onmiddellijk werd mijn aandacht getrokken. Ik keek naar de predikant en vanaf dat moment luisterde ik met andere oren en had ik nieuwe gevoelens. Elk woord scheen mij aan te spreken en te zeggen: ‘Jij bent degene die geen bruiloftskleed aanhebt. Zijn vreselijke toestand en einde zal ook jouw einde zijn. Op die grote dag zal jij zeker verstommen. Jij zult aan handen en voeten gebonden worden en in de buitenste duisternis geworpen worden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden.’

De zonden die ik vroeger gedaan heb kwamen mij met al hun verzwarende omstandigheden voor de geest.

In het bijzonder voelde ik de afschuwelijke ondankbaarheid en mijn zonden tegen mijn ouders. Het mag wel gezegd worden dat de verloren zoon gebrek begon te lijden. Meteen keerde ik terug naar huis. Mijn ouders waren verrast dat ik zo vroeg terug was, maar ik ontweek alle vragen en probeerde mijn gevoelens te verbergen. Ik zei dat ik naar bed wilde gaan. Mijn hart was vol en stond op het punt om te breken. Ik ging naar boven. Ik viel voor mijn bed neer en ik viel voor de eerste keer neer voor de troon van Goddelijke genade. Geen woorden konden mijn gevoelens beschrijven. Ik kon die alleen maar uitdrukken met tranen en zuchten. Al mijn gebeden konden samengevat worden tot deze belijdenis: ‘Schuldig!

Schuldig! Onrein! Onrein!’

In tegenstelling tot velen van Gods kinderen had ik (ten minste in het begin) niet zo’n diep werk van de wet in mijn ziel. Ik heb ook niet lang hoeven wachten. Nadat ik overtuigd was van mijn zonden, ellende en gevaar, werd mij al snel het middel ter verlossing aangewezen. Mijn goddeloosheid en Gods goedheid, mijn monsterlijke ondankbaarheid en Gods grote ontferming en overvloedige, vrije genade in het Evangelie voor arme zondaren, verbraken mijn hart. Dit bracht mij in een keer met berouw aan Zijn voeten. Als ik aan mijn zonden dacht, (daar dacht ik werkelijk aan en ik begon te zinken) kwamen de nodigingen van het Evangelie in mijn hart, zoals: Komt dan, en laat ons tezamen richten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen worden als witte wol, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (Jes. 1:18). De wonderlijke liefde van God in Christus dreef mijn vrees weg en versmolt mijn harde hart. De Heilige Geest leidde mij door het geloof naar de gerichtsplaats Golgotha. Aan de voet van het kruis zag ik de rode stroom van bloed vloeien voor schuldige opstandelingen. Hier zag ik hoe God rechtvaardig kon zijn (en nog steeds kon blijven) als de Rechtvaardiger van zo’n goddeloze zondaar als ik was.’

‘Dit gebeurde in enkele dagen. Mijn roeping tot genade was als die van Zacheus. Heden is dezen huize zaligheid geschied (Luk. 19:9). Tijdens het beleven van al deze zaken had ik in het verborgen vele voornemens. Mijn gedachten waren als de gedachten van pasgeboren kinderen. Ik dacht dat ik naar het

67

huis van God zou moeten gaan, al mijn vrienden moest verlaten en mijn goddeloze levenswandel moest laten varen. Toch nam ik mij in mijn dwaasheid voor niemand iets van mijn verandering te laten weten. O, wat kwam ik er snel achter dat wanneer de liefde van God aan de ziel geopenbaard is, dit niet verborgen kan blijven. Als deze zwijgen, dan zullen de stenen haast roepen (Luk. 19:40), zeker als ik bedenk dat mijn levenswandel zo zondig geweest was.’

Verkeerde leer

George voelde zich nu gedrongen om zijn oude vrienden in de zonde te verlaten. Hij bleef naar de kerk gaan bij de kapel van de General Baptists (arminiaanse baptisten). Hij werd grondig onderwezen in de leer van het werken om te leven en dacht dat alles afhing van zijn ijver en volharding. Hij dacht dat hij wijzer was dan zijn ouders, die toen een klein kerkje bezochten waar een schoenmaker preekte. Toen de leer van de uitverkiezing hem ter ore kwam, dacht hij dat zij het mis hadden. Hij probeerde hun leer met de Schrift te weerleggen. Daarna sprak hij met de predikant van de General Baptists en werd hij voorgedragen en gaf hij een verslag van zijn bevinding. Hij werd gedoopt, werd opgenomen in de gemeenschap en hij werd vermaand om het behoud van zijn broeders en zusters te zoeken. Toen heeft God voor hem in Zijn genadige voorzienigheid een deur geopend: hij kreeg werk. Door zijn goddeloze levenswandel had hij een slechte naam gekregen. Daarom had hij geen middelen meer om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Toen hij echter veranderd werd, was hij een helder bewijs van de waarheid van dit woord: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden (Math. 6:33). Zijn oude werkgever was een diaken van de baptistengemeente waarvan hij nu lid was. Hij zag en hoorde dat er een verandering gewerkt was in deze jonge discipel en gaf hem dezelfde baan als vroeger. Tot 1856 bleef hij bij hem werken. Zijn werkgever was zeer vriendelijk en nam hem mee naar de wekelijkse samenkomsten die

’s avonds in de huizen van leden gehouden werden.

Nu werd zijn mond geopend om het openbare gebed te doen. Hij begon te denken dat zijn berg vast stond en begon te steunen op zijn ingebeelde kracht. Dit had het onvermijdelijke resultaat dat hij langzamerhand door een vleselijke geest bevangen werd. In plaats van het bijwonen van de gebedsbijeenkomsten ’s middags op de dag des Heeren, maakte hij een wandeling. Zijn oude verdorvenheden begonnen weer op te rijzen en in het verborgen uit te breken. Hij liet het verborgen gebed na en verloor zijn vreugde. Hij diende de afgoden die in zijn hart opgericht werden. Het leek erop dat hij dit niet in de gaten had. Het aas van de zonde en van satan werd op listige wijze aan de haak gehangen. Hij werd onbewust van het ene kwaad naar het andere kwaad geleid. Maar het werd de duivel niet toegestaan om hem terug te slepen naar de oude paden van de zonde.

Strijd

De Heere ging genadig achter hem aan met Zijn kastijding. Hij liet hem zien waar hij zich bevond en wat het kwaad en de wortel van de zonde was. Toen begon hij de zaken in een heel ander licht te zien. Hij was werkelijk verloren. De Bijbel scheen vol te staan met veroordelingen van hem, zoals te lezen is in deze gedeelten: Hebbende de ogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen … Deze zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt … Want indien zij, nadat zij door de kennis van den Heere en Zaligmaker Jezus Christus, de besmettingen der wereld ontvloden zijn, en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zo is hun het laatste erger dan het eerste. Want het ware hun beter, dat zij den weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, dien gekend hebbende, weder afkeren van het heilige gebod, dat hun overgegeven was. Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel; en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk. 2 Petr. 2:14, 17, 20-22) en het gedeelte uit Judas: Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, etc. scheen hem erop te wijzen dat hij tweemaal verstorven was, dood in de zonde en dood in de godsdienst. De woorden uit Hebreeën 6 en 10 sloegen hem helemaal neer: Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, etc. Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, etc. Hij zag zijn beeld in deze ontzaggelijke woorden. Daarom meende hij zijn veroordeling te lezen.

Hij was een verloren ellendeling en een laaghartige afvallige. Hij voelde dat de hel zijn eeuwige bestemming moest zijn en durfde niet meer te bidden. Zijn mond werd gestopt. Toch voelde hij een verborgen ondersteuning die hem bewoog om God te danken dat hij nog buiten de plaats van eeuwige pijn was. Nu begon hij duidelijk te zien dat er een scheidslijn lag tussen de kinderen van God en de kinderen van de duivel, tussen de verkiezing der genade en het verworpen overblijfsel.

68

‘Ik zag ook zeer duidelijk het verschil tussen de mondbelijdenis en het rechte bezit van de ware godsdienst, tussen een persoon die de godsdienst aangrijpt en de godsdienst van God zelf, die de mens vastgrijpt. O, eerst geloofde ik niet in de soevereiniteit van God. Nu zag ik die zo helder als de zon schijnen door de hele Bijbel. Op elke bladzijde en in elk bijbelboek kwam die soevereiniteit naar voren!

Zeer ernstig las ik deze woorden met geloof gemengd: De uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden. Mij werd niet langer toegestaan om mij tegen de waarheid af te zetten. Mijn hart was neergebogen van smart. Ik viel neer en er was niemand die hielp. Toen ik in deze toestand was, kwam de vijand binnen als een stortvloed met zijn verzoekingen en ingevingen, zoals: ‘Je kunt je godsdienst maar beter helemaal opgeven en terug keren naar de wereld. Als jij een van Gods uitverkorenen bent, dan zal Hij je later wel inwendig roepen. Maar in deze toestand is er geen hoop voor jou.’ Ik bleef de middelen der genade nog altijd waarnemen en voor het uitwendige zag alles er nog goed uit. Maar nu voelde ik in mijn binnenste een grote zweer. Ik begon te zien dat de leer en belijdenis van de vrije wil mijn kwaal niet konden verminderen of genezen. Ik kon de waarheid duidelijk zien. ik zag dat het voor mij net zo onmogelijk was om een wereld te scheppen als om te komen tot Christus en te geloven in Christus tot blijdschap en behoud van mijn ziel.

Ik kwam erachter dat het woord uit Joh. 6:44 de waarheid was: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke. De vraag was niet langer: ‘Zou ik God willen hebben?’ maar ‘Zou God mij wel willen hebben?’ Alles kwam op het volgende neer: op de grote liefde van God tot Zijn volk in Christus, zonder te zien op wat voor mensen zij in zichzelf bezien geweest waren of zouden kunnen worden. Ik voelde mij werkelijk vernederd onder de krachtige hand Gods. Mijn gedachten over de vrije wil waren bij de wortel afgekapt. Mijn mond, die altijd roemde op mijn eigen bekwaamheid, werd nu voor altijd gestopt. Ik kon nu niet langer meer liggen op het bedrieglijke bed van de algemene verzoening door Christus, opdat iedereen een kans zou krijgen. Alles zou dan afhankelijk zijn van de werken van de mens.

Hij stierf voor Zijn schapen. Ik stel Mijn leven voor de schapen (Joh. 10:15). Nu was het mijn grootste vraag en zorg: ‘Ben ik een van deze schapen?’ Nu gold voor mij: Zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven (Rom. 7:9). Ik stierf voor altijd aan de hoop in en van mijzelf. Ik viel neer voor de gerechtigheid, heiligheid en rechtvaardigheid van God. Ik voelde in mijn ziel dat ik God voor eeuwig moest rechtvaardigen in de verdoemenis die ik verdiende en waardig was. Donkere en onheilspellende gedachten vervulden nu mijn hart. In het verborgen beweende ik mijn rampzalige toestand.’

Wie weet?

‘Mijn hart was werkelijk in een troosteloze toestand. Toch sprong er bij tijden een hoop op in mijn ziel:

Wie weet? Ik zal nooit vergeten hoe ik in die tijd op een zondagmorgen naar de kapel van de baptisten toe gegaan ben. Er lag een zware last van schuld op mijn geweten. Toen begon men Psalm 92:6 van dr. Watts te zingen:

‘De zonde was voorheen mijn grootste vijand,

Toch zal de zonde mijn ogen en oren nooit meer kwellen;

De vijanden van binnen zullen voor eeuwig verslagen worden, Satan zal mijn vrede nooit meer verbreken.’

Toen ik dacht en hoopte dat ik op een dag zou weten wat zij daar zongen, barstte ik in tranen uit. Toen gevoelde ik:

‘O, mocht ik die geheime plaats kennen, Waar de zonde plaats noch kracht zal hebben!’

Ik begon het verschil te zien tussen dood en leven, tussen verstandskennis en ware godzaligheid in het hart. Het arme en verachte groepje van Gods bestreden volk, dat door iedere belijder tegengesproken

Ik begon het verschil te zien tussen dood en leven, tussen verstandskennis en ware godzaligheid in het hart. Het arme en verachte groepje van Gods bestreden volk, dat door iedere belijder tegengesproken