• No results found

Ik herinner daarbij , dat het voor het bestaan van rebellie niet noodigis.dat er slagen of ander geweld zij gepleegd door al de

daders ; « u w dat het genoeg is, ais er bewezen is , dat men lid was

— 163 ~~

van de vereenigkig tot tie misdaad of liet wanbedrijf; dat men zich geschaard hebbe onder de vaan van bet oproer. Al degenen, die middellijk of onmiddellijk er aan deel hebben genomen , hebben zieh aan de misdaad van rebellie schuldig gemaakt.

Door zich te stellen in openbaar verzet tegen h u n n e meerderen in rang , nadat zij zich op het signaal van den eersten bescb. hadden vereeuigd, er: zulks van hunne messen voorzien, aanvankelijk niet zigtbaar , maar waarvan zij zieh later hebben bediend , terwijl zij voorts van eene handspaak en een pist-ööl hebben gebraik g e m a a k t , — door dit een en ander bestond er wel degelijk eene gewapende vereeniging en daarop gevolgde muiterij , waaraan deze beschuldigden zich h e b -ben aangesloten en waaraan zij een werkdadig deel heb-ben genomen.

Bij rebellie kan men niet onderscheiden de werkdadige deelnemiug en de medepligtigheid. A l l e n , die aan de zaak deelnemen, maken zich schuldig aan rebellie. De Wet laat daaromtrent geen onderscheid toe.

Van daar dan o o k , dat zij, die in deze zaak de planken voor de kajuit hadden geslagen en dus medepligtig waren , evenzeer met de hoofddaders aan de rebellie schuldig zijn.

A l wat overigens op dien aanval is gevolgd, is d a a r tot bevestiging van die beschouwing. In het werpen der brandende voorwerpen, in het. opsluiien en opgesloten laten der Europesche schepelingen in de k a j u i t , liggen zeker de onderdcelen van de rebellie en van den g e -welddadigen a a n v a l , en door het met de barkas verlaten van het schip kon die rebellie regtens niet geacht worden te zijn geëindigd, vóórdat men in de haven van Duncbai was aangehouden.

Ziedaar de elementen der rebellie in deze aangewezen en u betoogd, dat de beschuldigden van die misdaad vallen m de termen van a r t . 2 0 9 , in verband m e t art. 2 1 1 , Strafregt, Cn niet art. i l der w é t ; houdende bepalingen nopens de huishouding en cie tucht op d e koop*

'vaardij-ebenen , van den ? Mei 1S56, in welke wet voorkomt hét 11de a r t i k e l , door ons reeds eenmaal ter sprake g e b r a g t , en aldus luidende :

• Onverminderd de bovenvermelde disciplinaire straffen, tegen sche-pelingen bedreigd, zijn de bepalingen van artt. 209 tot 218 van het Wetboek van Strafregt toepasselijk op muiterij en verzet van passa-giers tegen den schipper, en van mindere schepelingen jegens Kontra meerderen i:i rang.

«De schipper wordt ten aanzien van de passagiers en van alle schepelingen, en de meerderen in rang worden ten aanzien der min-dere schepelingen beschouwd ais a m b t e n a r e n , w e r k z a a m ter uitvoering-der wet. •

Derhalve waren de kapitein en de opper-stuurman van de 7\can int a m b t e n a r e n , werkzaam ter uitvoering der w e t , en vielen de beschul-digden in de termen van de artt. 209 en 211 C. P . , waarin tegen het misdrijf is bedreigd eene tuchthuis-straf vau vijf tot tien j a r e n e n , vermits tegen de overige dan de opgenoemde beschuldigden geeue bezwaren bij de behandeling van dit punt zijn g e r e z e n , zal daarom*

trent ook h u n n e vrijspraak worden gerequireerd.

W e g e n s het vergevorderde uur wordt de voortzetting der rede van den heer adv;-gen , bepaald op de teregtzitting van nn rgen ochtend ten t o ure.

— 164 —

Zitting van Woensdag, 7 October.

T e n 10 ure wordt de zining geopend, en met de behandeling der zaak voortgegaan.

D e adv.-gen. Mr. F I U S Ç O I S heeft zijne rede voortgezet.

Op den voorgrond meent hij te moeten z e g g e n , dat hij gisteren de gelegenheid gehad heeft, om regtmatige hulde te brengen aan de t o l k e n , d i e , v a n d e n aanvang af van de behandeling dezer zaak, den regter-commissaris en het Openb. Min. hebben bijgestaan. H o e onge-looflijk o o k , schijnt b e t . immers naar men hem heeft medegedeeld, dat hij den naam van den heer Emmen, dien liij op de lippen h a d , niet zou hebben uitgesproken. Dat zou inderdaad eene groote onbil-lijkheid geweest zijn, bij de wezenlijke diensten, die deze tolk heeft bewezen. Mögt hij dus dien naam niet hebben opgegeven, d a n haast hij zich die vergissing te herstellen.

En nu gaat hij met zijne rede voort, waarvan hij het eerste punt den vorigen dag had afgehandeld.

"Wat nu het tweede punt van beschuldiging betreft, zijn de eerste, tweede en vierde beschuldigden beschuldigd van poging tot m o e d -willigen doodslag, vergezeld van eene andere misdaad, e n , voor zoo-veel den tweeden beschuldigde betreft, gevolgd daarenboven v a n e e n e derde misdaad en van een wanbedrijf, doch niet gestrekt h e b b e n d e , om het plegen van die misdaden of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk te m a k e n of de ontdekking daarvan voor te k o m e n ; welke p o g i n g , door uiterlijk bedrijf g e b l e k e n , en tevens tot een begin van uitvoering overgeslagen, niet dan door toevallige en van der daders wil onarhankelijke omstandigheden, is weerhouden en h a r e uitwerking gemist heeft. Die beschuldiging is gegrond op den geweld-dadigen a a n v a l , jegens den kapitein gepleegd, bij de bestorming van de campagne. Nu heeft de kapitein zich eerst h e r i n n e r d , dat de 1ste, 2da en 4de beschuldigden aan dien aanval hebhen deel g e n o m e n , terwijl die getuige in de teregtzitting zich nog meerderen scheen te h e r i n n e r e n . W a t daarvan ook z i j , de poging tot moedwilligen doodslag kan niet vei'der worden uitgestrekt. Dat de eerste besch. zich daaraan heeft schuldig g e m a a k t , mag buiten twijfel worden gesteld, want het is ge-b l e k e n , dat die ge-besch. den revolver den kapitein op de keel heeft gezet, hetgeen door den kapitein gezien en gevoeld is. Die poging is alleen mislukt door den staat van het pistool en door de o n b e k e n d -heid van den besch. om met vuurwapenen om te gaan. De kapitein heeft zelfs verwondingen b e k o m e n , hetgeen uit meerdere getuige-nissen is g e b l e k e n , maar wie deze verwondingen hebben t o e g e b r a g t , is niet kunnen worden opgehelderd. M a a r dat het pistool op den kapitein w e r d g e r i g t , dit werd door den opperstuurman bevestigd. T o t hiertoe steunde alles op het zien en het hooren van den kapitein.

Intusschen komt het aan hot Openb. Min. voor , dat de beschuldi-ging ten aanzien van den tweeden en vierden beschuldigde op de teregtzitting niet genoegzaam is gestaafd. H e t is niet g e b l e k e n , dat d e drie beschuldigden als gezamenlijke auteuren van de mislukte poging moeten worden beschouwd, en dat door een der overige be-schuldigden die daad zou zijn bedreven. De gedeeltelijke bekente-nissen, die in dat opzigt zijn afgelegd, zijn niet voldoende. W e l heeft de 4de besch. gezegd, den kapitein te hebben vastgehouden, m a a r voor het overige is niet genoeg g e b l e k e n , dat hy zich aan de poging

— 165 —

zon hebben schuldig gemaakt. Uit de verklaring van den getuige Soff werd het bevestigd, dat de 1ste besch. den kapitein het pistool op de keel heeft gezet, en dat hij pogingen heeft aangewend om het af te schieten. Die beschuldiging kan derhalve alleen den lsten besch.

treffen. Maar de overigen kunnen niet beschouwd worden als de a u t e u v e n , in den zin van art. 216 Strafregt.

Adv.-gen. toont wijders aan , dat de vereisehten, om poging tot moedwilligen doodslag daar te stellen , hier a l l e n , ten aanzien van den eersten besch., aanwezig waren. Zij is door uiterlijk bedrijf geblek e n ; zij heeft een begin van uitvoering erlangd ; zij werd alleen w e e r -houden en verhinderd door omstandigheden , van den wil des daders onafhankelijk. Die omstandigheden w a r e n : 1". de toestand van het w a p e n , 2°. de onbekendheid van den dader met de behandeling van dat wapen en 3". de aanwezigheid, de hulp van anderen. De animus oceidendi zal door niemand kunnen worden betwist. Die is gelegen in de soort van gewelddadigheid , die gepleegd w e r d , en in den toestand van den kapitein. De dader kan geen ander doel gehad h e b b e n , dan om te dooden. E n daar die poging tot doodslag vergezeld ging en gevolgd werd van andere misdaden en wanbedrijven , valt zij in de termen van art. 304 Code P é n a l , zoo als dat gewijzigd is in de nieuwe wet van 1854, art. 1 3 , n°. 2. De misdaad heeft echter niet gestrekt om de overige voor te bereiden of gemakkelijk te m a k e n . Op die daad is derhalve van toepassing art. 18 der wet van Junij 1 8 5 4 , waarbij zij m e t e e n e tuchthuis-straf van ten hoogste vijftien jai en wordt bedreigd.

H e t derde punt van beschuldiging i s , dat aan den tweeden besch.

wordt ten laste gelegd moedwillige verwonding jegens den stuurman B a r e n d s , uit welke ziekte of beletsel om te werken van meer dan twintig dagen is ontstaan. Uit de instructie van de zaak is g e b l e k e n , dat Barends een slag met eene handspaak op den regterarm heeft b e k o m e n , waardoor die arm een breuk heeft verkregen. Dat feit wordt door den tweeden besch. ontkend. Zelfs heeft hij in de instructie gezegd , dat hij geene handspaak had ; m a a r op de teregtzitting is hij verder g e g a a n , en heeft hij v e r k l a a r d , dat hij eene handspaak h a d , om zich tegen Barends te verweren. De beschuldiging heeft dus een hoogen graad van waarschijnlijkheid gekregen, d o c h , daar er geene beëedigde verklaring te dezer zake ter teregtzitting is afgelegd, moet het feit voor onbewezen worden gehouden.

T e n vierde wordt aan den 2den besch. ten laste gelegd moedwil-lige brandstichting in een s c h i p , van dien a a r d , dat te voorzien w a s , dat daardoor menschenlevens in gevaar kouden worden gebragt. Dat er brand werd gesticht, is ontegenzeggelijk. Die brand werd a a n -gerigt door allen ol' door eenigen der beschuldigden. Die brand w e r d gesticht op het oogenblik, dat de Europesehe bevolking in de kajuit reeds weerloos was gemaakt. De beschuldigden weten zeer g o e d , dat er brand geweest i s , maar zij ontkennen h e t , dat zij dien g e -sticht hebben. Maar wat was nu de bekentenis van den 2den besch.?

Dat hij zijn l e i e n niet meer v o e l d e , omdat hij eene wonde in den rug had , en dat hij een stuk brandende steenkool uit de kombuis genomen , en dat in het bezaanzeil geworpen heeft. Die bekentenis wordt in het geding van elders bevestigd, en de kapitein heeft het stellig verklaard en volgehouden, dat een groot deel van het bezaanzeil in de kajuit werd gegooid. Die verklaring g i n g , met vermelding van redenen van weten-s c h a p , vergezeld. Het waweten-s te onderweten-scheiden, omdat het bezaanzeil dikker dan de overigen w a s , zoodat het geen ander zeil k a n geweest zijn.

E n resume': er is brand ontstaan, die is moedwillig gesticht, dit

ge-— 166

sehicdde Joor den tweeden besch., dit steunt op zijne eigene bekentenis, die door andere omstandigheden wordt bevestigd. N u rijst de v r a a g , of er gevaar bestond, dat daardoor meiischenle* ens op het spel konden gezet wolden. In dat geval moet de doodstraf worden opgelegd, E n dat dit bet geval w a s , behoeft naauwelijks te worden betoogd. Er waren twaalf weerlooze personen in de kajuit opgesloten. Dil « a s den tweeden besch. volstrekt niet onbekend. Dit te bewijzen, is ook minder noodzakelijk, want die toestand bestond voor allen. Nu herinnert adv,-gen. aan de verklaring van den get. Vermeulen , dat de tweede besch., niet alleen vuur uit de kombuis genomen h e e f t , maar ook een boor, om een gat in het schip te maken. Het schijnt e c h t e r , dat die beide omstandigheden niet te zamen zijn gegaan met de straks vermelde , m a a r eeue andere poging tot aanrigting van brand zijn geweest. Hij gelooft dus , dat de verklaring van dien getuige op het punt van de brandstichting geen invloed k a n uitoefenen.

Tot biertoe heeft hij alleen gesproken over do quaüficatie van de bewezen d a a d z a k e n , zoo als zij in de acte van beschuldiging zijn opgenomen, N u moet hij nog herinneren het vijfde punt van d i g i n g , gedurende de behandeling ter teregtzitting aan de beschul-digden aangezegd. A r t . 3 der wet van 7 Mei 1S56 (Slbl. n ' . 32) stelt vast, dat desertie van boord gedurende de reis gestraft wordt met gevangenzetting van drie maanden tot twee j a r e n , als zij dooi-d e schepelingen is gepleegdooi-d. De beschuldooi-digdooi-den waren indooi-derdooi-daadooi-d sche-pelingen aan boord van de Twenthe, zij verlieten dat schip heimelijk , zonder eenig verlof; de reis was a a n g e v a n g e n , en men was nog niet op eene !os- of ligplaats aangekomen.

Eindelijk ten zesde worden al de beschuldigden beschuldigd van diefstal op een bewoond schip en wel van de barkas. Zij hebben die barkas op arglistige wijze weggenomen en aan den wettigen eigenaar onttrokken. H e t gevolg daarvan was , dat de eigenaar zich in de onmogelijkheid b e v o n d , om zich daarmede van het brandende sehip t e verwijderen.

H e t Ópenb. Min. acht zich verpligt nog omtrent een punt zijne zienswijze mede te deelen. l i e t betreft den leeftijd van de beschul-digden. Er kan twijfel ontstaan, ofwel allen den ouderdom van zestien j a r e n hebben bereikt. H e t is eene quaestio van feitelijken a a r d . Die ouderdom is niet te bewijzen uit eene geboorte of andere a u t h e n -tieke acte. N u vraagt h i j , wanneer er onderzocht moet w o r d e n , of iemand met oordeel des onderscheids heeft gehandeld? Art. 66 C. E . geeft d a a r o p , naar hij m e e n t , het antwoord. H e t zegt: w a n n e e r d e beschul-digde beneden de zestien j a r e n oud i s , zal bij, indien het uitgemaakt is , dat hij zonder oordeel des onderscheids gehandeld heeft, vrijgesproken worden. N u beeft het Openb. Min. de overtuiging n i e t , dat zij de zes-tien jaren niet hebben b e r e i k t , zoodat het Openb. Min. dit meent te moeten aannemen. Is het Hof daarentegen overtuigd, dat sommige beschuldigden een minderen ouderdom h e b b e n , dan zal het in dien geest uitspraak doen en dan zal die uitspraak door het Openb. Min.

worden geëerbiedigd.

T e n slotte nam d e proc.-gen. zijn requisitoir. H e t strekt h i e r t o e : 1". tot schuldigverklaring van Sidin ( S e r a n g ) , P a S e n o , K a p i d i n , Kasidin, B a t j o o k l , Doolah, Klaas L e d e s m a , M a k i d i n , Sidin en Medin , aan wederspannigheid door aantasting en wederstand, feitelijk sn gewelddadig gepleegd, aan boord van een koopvaardijschip door

— 167 —

meer dan drie eu minder dan twintig gewapende personen jegens hunne

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN