• No results found

S t u k 1. V e r d e e l i n g v a n d e g e w e s t e l i j k e v e r o r d e n i n g e n : k e u r e n e n a n d e r e

v e r o r d e n i n g e n .

§ 1. Keuren en andere verordeningen van hoofden van gewestelijk bestuur.

Mr. Margadant teekent in zijn standaardwerk „Het Regeeringsreglement", deel I I I , blz. 74, op artikel 72 Re-geeringsreglement aan: „Het artikel geeft den hoofden van gewestelijk bestuur legislatieve bevoegdheid, uitsluitend van politioneelen aard." Hetzelfde in andere bewoordingen vindt men bij De Louter, „Handleiding tot de kennis van het staats- en administratiefrecht van Nederlandsch-Indie", 4de druk, blz. 200, waar gezegd wordt, dat den hoofden van gewestelijk bestuur binnen de grenzen eener algemeene verordening strafwetgevende bevoegdheid wordt gegeven.

De praktijk nagaande zien wij echter in de Javasche Courant, naast de gewestelijke straf- en politieverordeningen, tallooze besluiten emaneerend van hoofden van gewestelijk bestuur, welke geen spoor van sanctie door straf of

politie-dwang bezitten en toch zonder eenigen twijfel van regelenden aard zijn.

De verklaring van dit feit moet liggen in éen van tweeën.

Vooreerst is het denkbaar, dat artikel 72 Regeeringsre-glement veel ruimer is dan bovengenoemde schrijvers het wel interpreteeren. Men zou dan kunnen meenen, dat de woorden „reglementen en keuren van politie" niet tauto-logisch bedoeld zijn: dat „reglement" beoogt elke regeling van algemeene strekking, terwijl „keur van politie" slechts die verordeningen aangeeft, waarop poenale sanctie of sanctie door politiedwang haar merk drukt. Een zelfde tegenstelling dus als voorzit in de wet van 20 Juli 1895, Ned. Stbl.

n". 139 „ter uitvoering van artikel 191 der Grondwet,"

waarvan immers de artikelen 1, 2 en 3 spreken van alle ver-ordeningen en de artikelen 4 en volgende alleen van keuren of politieverordeningen. Maar ten andere is het denkbaar, dat deze legislatieve besluiten der hoofden van gewestelijk bestuur buiten artikel 72 Regeeringsreglement omgaan; in welk geval de vraag niet kan achterblijven, of hun bestaan wettig is.

Ligt aan artikel 72 Eegeeringsreglement ten grondslag de tweeledige onderscheiding, die wij door de praktijk leeren kennen, van de gewestelijke verordeningen, gedecreteerd door het hoofd van gewestelijk bestuur, namelijk:

a. keuren ;

b. andere verordeningen, te weten de zgn. residents-besluiten van regelenden, legislatieven aard?

Niet alleen de praktjjk, die een bevestigend antwoord aannemelijk maakt, ook de theorie brengt hare argumenten m. i. bij, wanneer men :

1°. leest de considerans der ordonnantie van 1858, Ind.

Stbl. n°. 17, welke artikel 72 Eegeeringsreglement nader uitwerkt. Hier toch staat, dat ons artikel 72 „voorschrijft,

dat de wetgevende bevoegdheid der ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, bij algemeene verordening zal worden geregeld," — waar dus de generieke benaming gebezigd wordt. De voorvoeging „straf-" vóór „wetgevende"

missen wij, evenals trouwens ook in het opschrift dier ordonnantie ;

2°. leest artikel 71 lid 2 Begeeringsreglement („van het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen") en de talrijke gewestelijke verordeningen, die uitvloeisel zijn van dit voor-schrift (zie verscheidene hiervan opgesomd bij Prof. Mr.

L. W . C. van den Berg, „Het Inlandsche gemeentewezen op Java en Madura," te vinden in de „Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië," 6e volgreeks, 8e deel, 1901, blz. 14, noot 1), waarin geen sprake is van straf of politiedwang.

De opvatting, als zou het voorbehoud in artikel 71 lid 2 niet enkel willen zeggen, dat de dorpsregelingen de hoogere regelingen hebben te respecteeren, maar ook dat ordonnanties en gewestelijke verordeningen de autonomie der inlandsche gemeenten mogen beperken, schijnt mij wel is waar theore-tisch misschien onaannemelijk, doch de praktijk raadplegende komt men tot eene andere conclusie. Men vergelijke hetgeen P . Pokkens, Oost-Indisch hoofdambtenaar, schrijft in het 3Je gedeelte van het „Eindresumé van het bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 24 Juli 1888 n°. 8 bevolen onderzoek naar de verplichte diensten der inlandsche bevolking op Java en Madoera (gouvernementslanden)" (1903) op blz. 101 : „de heilige vrees, die tientallen van jaren bij Begeering en ambtenaren had bestaan voor bemoeiing met de huishoudelijke aange-legenheden van de desa, maakte, dat het laatste lid van de 2de alinea van artikel 71 een doode letter bleef en, be-houdens enkele weinige uitzonderingen, niemand de desa-diensten durfde aantasten en regelen evengoed als de

heerendiensten." Uit de eerste woorden zien wij duidelijk de meening van den heer Fokkens, dat door het slot van het 2d e lid van artikel 71 Regeeringsreglement weldegelijk bemoeiing door den Gouverneur-Generaal of door het hoofd van gewestelijk bestuur met de gemeentelijke autonomie mogelijk is. Alhoewel de materie (desadiensten), waarop hij deze meening toepast, gerekend wordt te behooren tot de persoonlijke diensten van artikel 57 Kegeeringsreglement, zooals trouwens ook even te voren op dezelfde bladzijde 101 wordt uiteengezet, en derhalve geen stevigen grond aanbiedt zoo men alleen aan de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal denkt, — is de conclusie, dat op de autonomie der inlandsche gemeenten ingewerkt kan worden, volgens den schrijver ooJc voor de regelingen van residenten aan geen twijfel onderhevig.

En nogmaals, praktisch zijn hiervan voorbeelden over-vloedig te vinden. Behalve de twee volgende, welke ik als specimina geef, raadplege men de residentsbesluiten welke op blz. 102 en vlg. de heer Pokkens verzameld heeft.

In de verordeningen bij Van den Berg genoemd treffen wij als model van considerans aan :

Verordening van den Resident van Kedoe, voorkomende in de begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1891, Bijl. Handd. Stat.-Generaal 1890—'91, Bijlage B.

n°. 39 : „overwegende, dat de noodzakelijkheid gebleken is, het misbruik, door sommige dessahoofden gemaakt, van de aan de inlandsche gemeenten gelaten bevoegdheid tot regeling harer huishoudelijke belangen, door eene gewestelijke ver-ordening zooveel mogelijk te voorkomen en te beteugelen ;

gelet op de 2« alinea van art. 71 E. R., art. 1 § 4 van de ordonnantie in Stbl. 1885, n°. 211 en deartt. 29 t./m. 31 van het Inlandsch Reglement,

enz.

Verordening van den Resident van Samarang,

voor-komende in het Koloniaal Verslag van 1893, Bijlage O. :

„overwegende, dat blijkens het in die nota (i. e. van den inspecteur van cultures F . Fokkens d.d. 4 Juni 1892) bekend gestelde de onbezoldigde politiediensten, waartoe de inlandsche bevolking in de residentie Samarang verplicht is, belangrijk kunnen worden verminderd zonder de veilig-heid in gevaar te brengen;

gelet op de tweede alinea van art. 71 van het Regeerings-reglement, op art. 1 § 10 van de ordonnantie van 17 December

1890 n°. 2 (staatsblad nü. 248) en op de voorschriften tot uitvoering dier ordonnantie;

nog gelet op art. 28 der instructie van de residenten (staatsblad 1867, n°. 114) zoomede op de artt. 38 en 39 van het Inlandsch Reglement,"

enz.

Wij zien derhalve uit het aangehaalde, dat krachtens het 2de lid van artikel 71 Regeeringsreglement, hetwelk van „verordeningen" spreekt, gewestelijke regelingen ge-geven worden, welke geen straf of politiedwang bevatten ;

3°. ziet, dat in artikel 109 lid 4 en thans ook in de slotwoorden van artikel 68c lid 3 Regeeringsreglement, gesproken wordt niet van gewestelijke politiekeuren, maar van gewestelijke verordeningen (ruim) ;

4°. overweegt, dat artikel 73 lid 2 „De Gouverneur-Gene-raal zorgt, dat die hoofden (de hoofden der vreemde Ooster-lingen) van de vereischte voorschriften worden voorzien"

sinds het Ind. Stbl. 1882 n°. 232 zóo wordt uitgevoerd, dat de daar bedoelde voorschriften gegeven worden door de hoofden van gewestelijk bestuur, natuurlijk niet in keuren (want van straf of politiedwang kan hier geen sprake zijn), maar in legislatieve residentsbesluiten. Mag men nu aan-nemen, dat bij het opstellen van artikel 73 lid 2 de moge-lijkheid van gewestelijke voorschriften is overdacht, dan zou

ook uit dit artikel blijken, dat het Regeeringsreglement nog

'2

andere gewestelijke verordeningen kent dan keuren. En inderdaad vinden wij in de „Memorie van Beantwoording,"

Keuchenius, tweede deel, blz. 523: „Het geven van voor-schriften aan de hoofden der vreemde Oosterlingen aan de zorg van den Gouverneur-Generaal opgedragen zijnde, zal het aan hem moeten worden overgelaten om die voorschrif-ten regtstreeks of door tusschenkomst van anderen te geven.

In het algemeen meent men dat de instructien zullen kun-nen uitgaan van het gewestelijk gesag, als betrekking heb-bende tot plaatselijke aangelegenheden." —

Kan men nu met verschillende nummers der Javasche Courant in de hand, waar hoofden van gewestelijk bestuur besluiten, verordeningen, decreteeren die een algemeen-regelenden aard vertoonen, die bestemd zijn om algemeen te werken (vgl. Mr. J. Oppenheim, „Het Kederlandsche Gemeenterecht," 2e druk, deel I, blz. 88), en het oog gericht op de bovenstaande argumenten, beweren, dat die hoofden van gewestelijk bestuur aan artikel 72 wetgevende bevoegd-heid in den ruimen zin ontleenen ?

Tot die conclusie zijn wij niet gerechtigd.

Men lette daartoe op de geschiedenis van artikel 72.

In de memorie van toelichting behoorende bij het ls t e Ont-werp-Regeeringsreglement (Keuchenius, deel 2, blz. 16, 267) wordt uitdrukkelijk vermeld dat de bepaling van artikel 63 (het tegenwoordige artikel 72) ontleend is aan artikel 10 van het Reglement op het binnenlandsch bestuur en dat der finantien op Java, Ind. Stbl. 1819 n°. 16. Dit artikel luidt: „De resident vermag, ter handhaving van de dage-lijksche politie, onder nadere goedkeuring, keuren uit te vaardigen, doch de boeten en straffen op derzelver over-treding mogen niet te boven gaan drie guldens, of eene gevangenis van acht dagen.

„De resident moet die keuren dadelijk ter kennisse van den Gouverneur-Generaal brengen."

Ja zelfs, artikel 11 dier zelfde instructie „verbiedt den resident ten sterkste, eenige algemeene reglementen of ver-ordeningen, waaromtrent ook, uit te vaardigen; maar hij is verplicht omtrent de maatregelen, welker daarstelling hij noodig oordeelt, aan den Gouverneur-Generaal eene voor-dracht te doen." Wel is waar ontbreekt dit laatste artikel in de nieuwe instructie voor de hoofden van gewestelijk bestuur van 1859 Ind. Stbl. n°. 102, opnieuw afgekondigd in 1867 Ind. Stbl. nü. 114; doch het laat zich verklaren, dat bij de vaststelling dezer nieuwe instructie overneming van het genoemde artikel 11 onnoodig geacht werd, nu het Regeeringsreglement blijkbaar alleen sprak van straf- en politieverordeningen; en trouwens, wat in 1859 gebeurde is zonder beteekenis voor de bedoeling van artikel 72 (van 1854).

De boven (blz. 15 en 17) genoemde artikelen 71 lid 2, 73 lid 2 en 109 lid 4 Regeeringsreglement kunnen dit historisch argument niet ontwrichten. Want moge al uit die artikelen kunnen worden bewezen of aannemelijk ge-maakt, dat het Regeeringsreglement in zijn geheel nog andere gewestelijke verordeningen dan keuren kende ook vóór 1903, men kan daaruit nooit bewijzen dat die andere verordeningen juist in artikel 72 moeten wortelen.

Gaan wij nog summierlijk na hetgeen de vroegere Eegee-ringsreglementen omtrent dit punt inhielden, dan zien wij in dat van

1818 Ind. Stbl. n°. 87 een artikel 64, dat aan de gouver-neurs der buitenbezittingen en de residenten aldaar, die onder geen bepaald gouvernement ressorteeren, de bevoegd-heid gaf „al zoodanige verordeningen vast te stellen en besluiten te nemen, als tot de dagelijksche beheering en den geregelden loop der zaken noodig zijn" (de ruime

bevoegdheid dus);

1827 Ind. Stbl. n°. 89 een artikel 65, dat luidde gelijk

als het genoemde artikel 64 (alweder de ruime bevoegd-heid) ;

1830 Ind. Stbl. n°. 10 een artikel 63 lid 1, dat alweer mutatis mutandis een copie van het zooeven genoemde artikel 65 was (wederom derhalve de ruime bevoegdheid) ;

1836 Ind. Stbl. n°. 48 een artikel 52 lid 1, gelijkluidend aan het artikel 63 lid 1 van het vorige Regeeringsreglement (de ruime bevoegdheid dus).

Deze Regeeringsreglementen (dat van 1815, te vinden bij Mr. P . Mijer „Verzameling van instruction, ordonnantiën en reglementen voor de Regeering van Nederlandsch-Indië"

blz. 371, houdt geen artikel hierover in) zijn derhalve alle liberaal in de toekenning der wetgevende bevoegdheid aan de hoofden van gewestelijk bestuur.

Spreekt dus de geschiedenis van artikel 72 kort maar bondig voor een opvatting in engen zin, ook de bewoording laat zulk een opvatting uitstekend toe. Want dat in 1854 in de uitdrukking „reglementen en keuren van policie" de woorden „van policie" zeer wel ook op „reglementen"

konden slaan, blijkt bv. uit het in 1847 vastgestelde artikel 110 van het Reglement op de rechterlijke organi-satie, waar — zij het voor politieverordeningen, van het centrale gezag uitgegaan — de term „reglementen van policie" voorkomt. De tweede zinsnede van ons artikel 72, over de straffen sprekend, maakt dan ook den indruk op alle verordeningen uit de eerste zinsnede te slaan.

De zwarigheid, ontleend aan considerans en opschrift der ordonnantie van 1858 blijft. Maar ook hier geldt, dat wat in 1858 gebeurde geen beteekenis hebben kan voor de be-doeling van artikel 72 Regeeringsreglement (van 1854).

Verderop zullen wij trouwens nog genoegzaam zien, dat die ordonnantie allesbehalve een model van wetgeving is.

Voor mij staat derhalve vast, dat artikel 72

Regeerings-reglement den hoofden van gewestelijk bestuur alleen de bevoegdheid toekent straf- of politieverordeningen uit te vaardigen en niet spreekt van verordeningen zonder straf of politiedwang.

Doch nu de tweede vraag.

Aangenomen eenmaal, dat de legislatieve residentsbe-sluiten buiten artikel 72 Regeeringsreglement omgaan, zijn zij dan wettig of onwettig te achten of deels het een deels het ander?

Laat ons eerst de te dezen bestaande praktijk wat nader bezien.

Een onderscheiding zullen wij maken tusschen 1°. de residentsbesluiten, welke het gevolg zijn van eene algemeene verordening ; 2n. de residentsbesluiten met keuren achter zich ; en 3°. de residentsbesluiten zonder algemeene ver-ordeningen of keuren achter zich.

Ad l«m. Hiervan zijn onder legio andere als voorbeelden te noemen :

Het besluit van den resident van Kedoe, Javasche Courant 1901 nos. 82 en 83, als gevolg van de ordonnantie van 14 Augustus 1900, Ind. Stbl. n°. 224.

Besluit van den resident van Banjoemas, Javasche Courant 1901, n"s. 68 en 69, waarbij de instructie voor de luitenants en wijkmeesters der Chineezen in die residentie wordt vast-gesteld, als gevolg van het Ind. Stbl. 1882, n°. 232 en het Gouvernementsbesluit van 17 September 1882, n°. 15 (Bijblad n°. 3831).

Besluit van den resident van Djocjakarta, Javasche Cou-rant 1901 nos. 94 en 95, waarbij het vervoer van koffie in dat gewest wordt geregeld, als gevolg der ordonnantie van 30 Mei 1901, Ind. Stbl. n°. 210.

Besluit van den resident van Samarang, Javasche Courant 1901 nos. 96 en 97, houdende nadere wijziging en aanvulling

der bepalingen tot tegengang op Java van de onttrekking van koffie aan de verplichte levering, als gevolg der ordon-nantie van 30 Mei 1901, Ind. Stbl. n°. 210.

Besluit van den resident van Pekalongan, Javasche Courant 1901 n°s. 53 en 54, houdende voorschriften tot uitvoering der ordonnantiën betreffende de slachtbelasting, Ind. Stbl.

1898 n°. 348 (gewijzigd door Ind. Stbl. 1901 n°. 88) en 1899 n°. 44.

Besluit van den resident van Banjoemas, Javasche Courant 1901 nos. 100 en 101, houdende bepalingen betreffende de heffingen door Mohammedaansche huwelijksbearnbten, als gevolg van artikel 29 der instructie voor de hoofden van gewestelijk bestuur en van artikel 17 der instructie voor de regenten (Ind. Stbl. 1867, n°. 14) en van de ordonnantie

van 1895, Ind. Stbl. n«. 198.

Besluit van den resident van Banjoemas, Javasche Courant 1902. nos. 16 en 17 houdende waarborgen dat ten aanzien van den publieken verkoop van onuitgeloste pandgoederen, hetgeen het goed meer opbrengt dan de beleende som, de verschuldigde rente en de kosten van den verkoop, werkelijk den beleener of zijnen rechtverkrijgenden tijdig wordt uit-gekeerd, ex Ind. Stbl. 1880, n°. 17, gewijzigd en aangevuld bij Ind. Stbl. 1886, n°. 91 en 1891, n°. 163, artikelen

13 en 13a.

Besluit van den resident van hetzelfde gewest, Javasche Courant 1902, nos. 26 en 27 houdende herziening der open-bare verkoopingen in de afdeelingen Banjoemas, Poerwokerto, Poerbolinggo en Bandjarnegara, als gevolg van Ind. Stbl.

1902, n°. 29 en de artikelen 6, 8, 9 en 22 van het Ind.

Stbl. 1889, n°. 190 en de Bijbladen nos. 4298 en 4885.

Besluit van den resident van Besoeki, Javasche Courant 1903, nos. 46 en 47 houdende vaststelling der opium-prijzen ex gouvernementsbesluit d.d°. 9 Mei 1900, n°. 1 (opiumregie).

Ad 2um. Van deze constellatie zijn mjj slechts 2 dubieuze voorbeelden bekend : het besluit van den resident van Soera-baja, Javasche Courant 1902, nos. 36 en 37, waarbij, gelet op artikel l van het Ind. Stbl. 1893, n°. 110 en op de keur van 30 December 1893, n°. 18411 /léjuncto 30 October 1897 n°. 17334/14, een quarantaineplaats voor vee aange-wezen wordt. En ten tweede het residentsbesluit voorkomende in de Javasche Courant 1901 n°s. 88 en 89 van den resi-dent van Cheribon, waarbij, „gelet op artikel 3 van het

„Reglement op het slachten van vee en op het houden van varkens in de residentie Cheribon," o. a. een slachtplaats wordt aangewezen.

Ad 3"'n. Hiervan mogen de volgende residentsbesluiten o. m. als voorbeelden dienen :

Besluit van den assistent-resident van Billiton, Javasche Courant 1901, nos. 82 en 83, waarbij invoer van versehe groenten verboden wordt.

Besluit van den resident van Pekalongan, Javasche Courant 1902 n°s. 39 en 40, houdende verbod van het kweeken van suikerriet in eenige districten.

Besluit van den resident der Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, Javasche Courant 1902 nos. 38 en 39, tot aan-wijzing der ligplaatsen van vaartuigen, welke met de gele vlag in top te Bandjermassin aankomen.

Besluit van den resident van Kedoe, Javasche Courant 1903 nos. 93 e n 94^ reglement op het beheer der begraaf-plaatsen en het begraven van lijken van Europeanen en met hen gelijkgestelden te Wonosobo in Kedoe. —

Dat, waar het Begeeringsreglement in gijn geheel nog andere gewestelijke verordeningen kent dan keuren (blz.

19), de residentsbesluiten sub 1°., welke het gevolg zijn van algemeene verordeningen, wettig zijn, lijdt geen twijfel.

Zij geven uitvoering aan regelingen der hoogere macht.

De beantwoording der vraag, of de residentsbesluiten

genoemd sub 2°. wettig zijn, zou ik ook in bevestigenden zin willen geven ; zij toch worden ook opgeroepen uitvoering te geven aan zij bet dan ook geen hoogere, dan toch eene wettige regeling.

Anders echter oordeel ik over de sub 3°. aangehaalde residentsbesluiten. Boven heb ik uit de geschiedenis trachten te bewijzen, dat artikel 72 Regeeringsreglement, het eenige artikel waaruit de hoofden van gewestelijk bestuur hunne zelfstandige regelingsbevoegdheid kunnen putten, alleen ziet op straf verordeningen.

Derhalve acht ik voor het geldende recht alleen dan deze residentsbesluiten wettig, ingeval eene algemeene verordening of een keur voor de regeling van een be-paald onderwerp zulk een besluit oproept, en onwettig alle andere legislatieve residentsbesluiten, ook wanneer zij niet mochten treden in de bevoegdheid van het centrale gezag of in botsing mochten komen met algemeene veror-deningen.

Dat dit ook de meening der rechterlijke macht schijnt te zijn, kunnen wij putten uit de toelichting, welke de Regeering gaf bij de ordonnantie van 1902, Ind. Stbl.

n°. 421, te vinden in het Bijblad n°. 5801 (1903). Het Hooggerechtshof, lezen wij daar, had uitgemaakt, dat met de instructies voor lagere Europeesche gezagvoerende ambte-naren bij residentsbesluiten geregeld de rechter geen reke-ning had te houden, omdat eene algemeene verordereke-ning, ivaarbij het hoofd van gewestelijk bestuur tot de vaststelling bevoegd was verklaard, ontbrak. Daarom had de Regeering het raadzaam geacht de machtiging te geven bij het Staats-blad n°. 421.

De praktijk echter kent wel degelijk ook legislatieve residentsbesluiten van de derde soort. En op dien grond zag ik ze gaarne erkend in jure constituendo ; de praktijk heeft immers hen noodzakelijk gemaakt. En daarom moest

het Regeeringsreglement ruimte daarvoor maken, nu de praktijk blijk geeft hen te behoeven.

Hoe ik mij de redactie van artikel 72 Regeeringsregle-ment voorstel in verband hiermede, zal ik nader toelichten op blz. 61 en vlg.

En ondergaat dit artikel eene aanvulling, dan kan ook de ordonnantie van 1858, Ind. Stbl. n°. 17, niet ongewijzigd blijven voortleven.

De vraag, of een materie bij keur dan wel bij legislatief residentsbesluit is te regelen, hangt natuurlijk alleen af van het antwoord op deze andere : of de te stellen regels al dan niet sanctie door straf of politiedwang behoeven?

Zoo ja, dan is een legislatief residentsbesluit een nudum praeceptum, dat hoe eer hoe beter weer moet verdwijnen.

Zie hiervoor geval van verbod van versehe groenten in Billiton (Javasche Courant 1901 n°s. 82 en 83, ingetrokken in de Javasche Courant 1901 n°s. 93 en 94). Zoo neen, of doordat straf al in eene algemeene verordening staat, of doordat geen straf noodig is (instructies enz.), dan zou een keur geen zin hebben.

Leerzaam is hiervoor de discussie, gevoerd in de Eerste Kamer bij' de behandeling der wet van 20 Juli 1895, Ned.

Stbl. n°. 139 (Handd. 1ste Kamer 1894—'95, blz. 364, 401, 404). Tegenover Mr. Vlielander Hein, die zich een keur kon denken zoowel zonder, als met strafbedreiging, gaf Mr.

Van Tienhoven de volgende, o. i. eenige juiste definitie van keuren: „zij zijn verordeningen, voorschriften van dwin-gend recht inhoudende, welke niet anders dan door straf-bepaling en politierecht te handhaven zijn." Terwijl dus Mr. Vlielander Hein de synonymiteit aannam tusschen de woorden „verordening" (artikelen 1, 2 en 3 dier keuren-wet) en „keur of politieverordening" (artikel 4 en volgende), bestreed Mr. van Tienhoven deze meening. En met

laatst-genoemde ook de toenmalige minister van waterstaat Van

laatst-genoemde ook de toenmalige minister van waterstaat Van

GERELATEERDE DOCUMENTEN