• No results found

One of the most challenging goals in the near future will be the determination of STAT3 target genes in relation to cell-type specific events using micro-array technologies. Next, it will be important to elucidate the relationship between the expression of a certain gene and the observed phenotype(s). In the case of STAT3, the knockout mice are embryonic lethal and thus the role of STAT3 in adult tissues could not be assessed. Conditional-knockout approaches did yield considerable insight in the biological functions of STAT3 and it will be of importance in the near future to identify the STAT3 target genes that account for the specific cell-biological responses. This should yield important information on how normal STAT3 signal transduction results in the appropriate phenotype, which can then be correlated to disturbed gene expression patterns in human malignancies.

Also, it will be rewarding to study gene expression patterns when a cell is facing multiple cytokines, for instance IL-6 in combination with ligands that activate the ERK, p38 or PI-3K pathways. Thus, it will be possible to start elucidating the effects of cytokine-crosstalk on the expression of genes. Since the completion of the sequencing of the human genome it appears that remarkably few genes exist in humans as compared to for instance fruit flies or nematodes (approximately 35.000 in humans versus approximately 13.600 in Drosophila and approximately 17.300 in C. elegans). Without that many new genes waiting to be discovered, it appears likely that the interplay amongst genes will be a new focus of research. Possibly, the fate of cells might be considerably different when two genes are expressed simultaneously as compared to a setting in which the individual genes are expressed. Also, the levels of proteins that are translated in response to ligand stimulation might be of much more importance then currently acknowledged, which presumably will be crucial in the determination of cellular decisions.

Candidate genes regulated by STATs that may contribute to oncogenesis are now rapidly being identified. While constitutive STAT activation is a common characteristic of leukemias and other human cancers, the specific pattern of activated STATs and the manner by which STAT activation occurs vary with each disease. Thus, there is increasing interest in the development of treatments directed against specific steps in the signal transduction cascades that lead to STAT activation. Human cancers continue to cause significant mortality in adults and children and the use of standard cytotoxic chemotherapy has reached its maximal applicability in the clinic. The STAT signaling pathway is an attractive target for therapeutic intervention, and strategies designed to inhibit STAT mediated gene transcription should be a focus of future research. An increasing number of therapeutics that mimic or modulate the activity of cytokines or growth factors are currently being generated using cell-based or biochemical high-throughput screens, which will hopefully be applicable in the clinic.

Inleiding

Het onderzoek beschreven in dit proefschrift betreft de signaaltransductie van een specifiek soort eiwitten in normale en kwaadaardige cellen. Signaaltransductie is een verzamelnaam voor de processen die er voor zorgen dat een signaal van buitenaf wordt herkend en vervolgens omgezet wordt in een specifieke set gebeurtenissen binnen in de cel. Zo’n signaal wordt gegeven door een groep van moleculen, ook wel ‘liganden’

genoemd waarmee cellen met elkaar kunnen communiceren. Een ligand geproduceerd door een bepaalde cel kan zo een signaal doorgeven aan een nabijgelegen cel of ook aan een cel die verafgelegen ligt. Tot de groep van liganden behoren de cytokines en groeifactoren. Deze moleculen initiëren signaaltransductie door te binden aan een receptor in de celmembraan (Fig.1). Binding van een cytokine of groeifactor aan een receptor leidt veelal tot multimerisatie van de receptor, wat wil zeggen dat er een stabiel complex ontstaat van twee of meerdere receptor moleculen (Fig.1). Het gemultimeriseerde receptorcomplex is nu in een geactiveerde toestand en kan binnen de cel het signaal verder doorgeven. Dit is de eerste stap in signaaltransductie: het signaal is van buiten de cel doorgegeven naar binnen.

Een receptorcomplex kan intracellulaire moleculen, waaronder eiwitten, activeren en deze activatiestap betreft vaak fosforylering. Deze fosforyleringen kunnen in eukaryote cellen alleen plaatsvinden op tyrosine, threonine of serine residuen, drie van de 20 verschillende aminozuren waaruit eiwitten zijn opgebouwd. Fosforylering is een veel gebruikt mechanisme van een cel om eiwitten van een niet-geactiveerde toestand naar een geactiveerde toestand te brengen. Wanneer fosforylering van een eiwit plaatsvindt, dan wordt er een negatief geladen fosfaatgroep gebonden aan het tyrosine, serine of threonine residu. Zo’n negatief geladen fosfaatgroep zorgt er vervolgens voor dat de structuur enigszins verandert waardoor het eiwit kan associëren met andere eiwitten. Dit is een belangrijk mechanisme in de signaaltransductie, want op deze wijze wordt het signaal van eiwit tot eiwit doorgegeven. Er bestaan meerdere cascades van signalendoorgevende eiwitten, die ook wel signaaltransductie routes genoemd worden.

Figuur 1. Signaaltransductie in eukaryote cellen. A, In ongestimuleerde cellen zijn receptoren als afzonderlijke moleculen aanwezig op de celmembraan. B, Na ligand stimulatie zal een receptorcomplex ontstaan van twee of meer receptor moleculen. Dit geactiveerde receptorcomplex kan vervolgens eiwit A fosforyleren waardoor het in een geactiveerde toestand komt. Het geactiveerde eiwit A kan vervolgens binden aan eiwit B.

Eiwit B wordt hierdoor ook geactiveerd en kan van het cytoplasma naar de kern verplaatsen waar het zijn specifieke functie kan uitoefenen.

Een groep van moleculen die als laatste door een receptorcomplex geactiveerd wordt zijn de transcriptiefactoren. Dit zijn moleculen die in de kern de transcriptie van genen reguleren (Fig.2). Op het humane genoom (het complete DNA van de mens) liggen naar schatting zo’n 30.000 tot 35.000 genen. Deze genen maken slechts zo’n 1 à 2 procent uit van het complete genoom; de rest van het DNA bevat ofwel regulerende sequenties (promoters, zie hieronder) ofwel sequenties waarvan de functie nog niet geheel is opgehelderd. Een gen op zich is niet functioneel maar vormt als het ware het ‘geheugen van de cel’; elk gen codeert voor één of meerdere eiwitten. De eiwitten zijn de moleculen die daadwerkelijk de effecten uitoefenen in de cel. Om van een gen een eiwit te verkrijgen moet dit gen ‘geactiveerd’ worden, wat wil zeggen dat de code die in het gen opgeslagen ligt vertaald moet worden naar het eiwit. De eerste en cruciale stap in dit vertalingproces is de transcriptie (Fig.2). De transcriptie van een gen wordt gereguleerd door binding van transcriptiefactoren aan een specifieke plaats in de promoter (Fig. 2). Deze promoter ligt meestal voorafgaand aan een gen op het genoom en is als het ware de regulator van het gen. Wanneer transcriptiefactoren door een ligand van buiten de cel geactiveerd worden zullen de transcriptiefactoren aan specifieke sequenties in de promoters van genen binden en zal de transcriptie van deze genen gestart worden. Dit proces wordt transactivatie genoemd. Deze geactiveerde genen zullen vervolgens vertaald worden naar eiwitten. Deze eiwitten zullen nu een specifiek celbiologisch effect teweeg brengen, zoals bijvoorbeeld stimulatie van de celdeling of juist het stoppen ervan.

Figuur 2. Regulatie van genexpressie door transcriptiefactoren. Na de activatie van transcriptiefactoren kunnen deze binden aan specifieke sequenties die zich in de promoter van een gen bevinden. Vervolgens zal het gen tot expressie gebracht worden. De DNA sequentie van het gen zal vertaald worden in een eiwit. Het eiwit zal uiteindelijk een specifiek celbiologisch effect teweeg brengen, zoals bijvoorbeeld celdeling.

Het onderzoek beschreven in dit proefschrift betreft de moleculaire analyse en biologische implicaties van de transcriptiefactor STAT3. STAT staat voor ‘Signal Transducer and Activator of Transcription’ hetgeen de dubbele functie van deze moleculen weergeeft: het doorgeven van signalen in een cel en het initiëren van de transcriptie van genen. Sinds de ontdekking van de STAT familie van transcriptiefactoren in het begin van de jaren '90 heeft het onderzoek zich vooral gericht op de betrokkenheid van STATs bij een verscheidenheid aan biologische processen alsook op de moleculaire mechanismen die leiden tot STAT activatie. Verder zijn verstoringen in STAT signaaltransductie recentelijk in verband gebracht met het ontstaan van kwaadaardige celgroei. Veel onderzoek heeft zich de afgelopen jaren dan ook gericht op het mogelijke causale verband tussen constitutieve ligandonafhankelijke activatie van STATs en het ontstaan van kanker. In dit proefschrift is onderzocht welke moleculaire mechanismen een rol spelen bij de STAT3 activatie na stimulatie met het cytokine Interleukine-6 in normale cellen (hoofdstukken 2 t/m 5), in cellen van patiënten met acute myeloide leukemie (hoofdstuk 6), in cellen waarin het oncogen Men2A tot expressie komt hetgeen geassocieerd is met een bepaald type schildklierkanker (hoofdstuk 7) en in embryonale carcinoma cellen (hoofdstuk 8).

Hoofdstukken 2 en 3

Een belangrijke activator van STAT3 is IL-6. IL-6 initieert de STAT3 signaaltransductie door aan het gp130 receptorcomplex te binden waardoor de receptor geactiveerd wordt (Fig. 3). Dit is de eerste stap in de STAT3 signaaltransductie route, het signaal is van buiten de cel doorgegeven (‘getransduceerd’) naar binnen. Deze eerste activatiestap betreft fosforylering van STAT3. De eerste fosforyleringsstap in de STAT3 signaaltransductie is fosforylering van een tyrosine residu op positie 705. Door een negatieve lading te introduceren op deze positie in het eiwit zal STAT3 gaan dimeriseren: twee geactiveerde STAT3 moleculen vormen samen een stabiel complex. De STAT3 dimeer zal vervolgens snel van het cytoplasma naar de kern verplaatsen en kan daar binden aan de promoter van specifieke genen. Dit proces verloopt snel. Binnen 5 minuten na IL-6 stimulatie bevindt de maximale hoeveelheid STAT3 zich in de kern (hoofdstuk 3). Met behulp van immunofluorescentie-microscopie technieken kan de cellulaire localisatie van STAT3 bestudeerd worden en kan onderscheid gemaakt worden tussen cytoplasmatische en nucleaire localisatie van STAT3 (zie Fig. 2, hoofdstuk 9).

Echter, voordat er maximale STAT3 transactivatie optreedt moet er nog een additionele fosforylering plaatsvinden, namelijk op een serine residu op positie 727 (hoofdstuk 2). In de hoofdstukken 2 en 3 is uitgezocht welke signaaltransductie route verantwoordelijk is voor deze serine 727 fosforylering. Het is gebleken dat door het geactiveerde gp130 receptorcomplex een cascade geactiveerd wordt die bestaat uit de moleculen Vav, Rac-1, MEKK, SEK-1/MKK-4 en PKCδ, en dat PKCδ uiteindelijk de STAT3 serine 727 fosforylering uitvoert in de celkern (zie ook Fig. 1, hoofdstuk 9).

Hoofdstuk 4

In hoofdstuk 4 is de betrokkenheid van serine 727 fosforylering van STAT3 bij de transactivatie onderzocht. Zoals eerder vermeld zorgt een fosforylering er vaak voor dat eiwitten met elkaar kunnen associëren. Uit de resultaten van hoofdstuk 4 blijkt dat het eiwit p300 kan associëren met STAT3 wanneer dit gefosforyleerd is op serine 727. P300 is een co-activator eiwit wat veelal in verband gebracht wordt met processen die betrokken zijn bij de initiatie van gentranscriptie. In het geval van STAT3 is p300 ook betrokken bij

de initiatie van genexpressie, echter alleen wanneer serine 727 fosforylering heeft plaatsgevonden (zie ook Fig. 3, hoofdstuk 9).

Figuur 3. STAT3 signaaltransductie na IL-6 stimulatie. Na IL-6 stimulatie zullen de gp130 receptor moleculen dimeriseren waardoor een geactiveerd receptorcomplex ontstaat. Via het geactiveerde receptorcomplex worden STAT3 moleculen op tyrosine 705 gefosforyleerd waardoor STAT3 dimerisatie mogelijk gemaakt wordt. STAT3 dimeren zullen snel naar de kern verplaatsen en binden aan specifieke DNA sequenties in de promoter van target genen.

Hoofdstuk 5

Zoals in de figuren 2 en 3 naar voren is gebracht blijken meerdere transcriptiefactoren tegelijkertijd de regulatie van een gen te kunnen verzorgen. In sommige gevallen zijn er verschillende bindingsplaatsen aanwezig op een promoter van een gen; zodra twee transcriptiefactoren tegelijkertijd geactiveerd worden zullen ze ook gelijktijdig kunnen associëren met hun bindingsplaatsen op de promoter en op die wijze de genexpressie initiëren. Echter, het is ook mogelijk dat verschillende transcriptiefactoren met elkaar associëren, waarbij slechts één van de transcriptiefactoren ook daadwerkelijk bindt aan de promoter. In hoofdstuk 5 wordt zo’n mechanisme beschreven waarbij STAT3 bindt aan zijn eigen bindingsplaats in de promoter in associatie met Jun of Fos. Hierbij binden c-Jun of c-Fos zelf niet aan het DNA. Het gevolg van deze associaties is dat de mate van genexpressie sterk verhoogd wordt. Op deze wijze ontstaat een extra niveau van regulatie.

Hoofdstuk 6

In hoofdstuk 6 is gekeken naar de activatie van STAT3 in bloedcellen van patiënten met acute myeloide leukemie (AML). Het is gebleken dat in 25% van de onderzochte gevallen STAT3 constitutief geactiveerd is. In deze gevallen is STAT3 al gefosforyleerd op tyrosine 705 en serine 727 zonder dat extra IL-6 is toegevoegd aan het medium waarin de cellen groeien. Deze constitutieve STAT3 activatie wordt veroorzaakt doordat deze cellen

zelf al in hoge mate IL-6 produceren. Het geproduceerde IL-6 wordt door deze cellen uitgescheiden in het medium en zal de gp130 receptor activeren waardoor STAT3 wordt gefosforyleerd op tyrosine 705 en serine 727 (zie ook Fig.4, hoofdstuk 9). Door in het medium antistoffen (antilichamen) tegen IL-6 toe te voegen wordt de overmatig geproduceerde IL-6 als het ware weggevangen en ontstaat een situatie waarin STAT3 niet meer constitutief geactiveerd is. De constitutieve activatie van STAT3 in de onderzochte AML cellen kan een belangrijke rol spelen bij het groeigedrag van deze cellen. In hoofdstuk 7 van dit proefschrift alsook door anderen is beschreven dat een constitutieve STAT3 activatie kan leiden tot een verhoogde celdeling en het ontstaan van tumoren.

Hoofdstuk 7

In hoofdstuk 7 is onderzocht welke rol STAT3 zou kunnen spelen bij het ontstaan van een type schildklier kanker, genaamd Medullary Endocrine Neoplasia type 2A (MEN2A).

Deze ziekte wordt veroorzaakt door mutaties in het Ret gen, waardoor het Ret-MEN2A oncogen ontstaat. Het Ret gen codeert voor het RET eiwit, hetgeen een receptor is zoals gp130. Normaal wordt deze receptor geactiveerd door een ligand van buitenaf. Door specifieke mutaties in dit gen komt er een constitutief geactiveerd receptorcomplex tot expressie (genaamd MEN2A) die continu een signaal afgeeft in de afwezigheid van een extracellulair ligand. Hiermee verliest de cel dus een belangrijk regulatiemechanisme dat bepaalt wanneer een signaaltransductie route ‘aan’ of ‘uit’ staat. De cel is als het ware onafhankelijk geworden van zijn omgeving. In hoofdstuk 7 wordt beschreven hoe de MEN2A receptor STAT3 kan activeren, waarbij STAT3 zowel op tyrosine 705 alsook op serine 727 gefosforyleerd wordt. Dat nu juist de STAT3 transactivatie belangrijk is voor het kwaadaardige groeigedrag van deze cellen wordt aangetoond doordat STAT3β, een verkorte vorm van STAT3 waarin het serine 727 residu niet meer aanwezig is, het groeigedrag remt. Door de afwezigheid van het serine 727 residu wordt de door STAT3 geïnitieerde genexpressie ernstig verstoord. Deze resultaten geven aan dat de genen die door MEN2A via STAT3 geactiveerd worden van cruciaal belang zijn voor het kwaadaardige groeigedrag van deze cellen.

Toekomstperspectieven

In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat een constitutieve activatie van STAT3 optreedt in een breed scala van humane tumoren, waaronder leukemiën, prostaatkanker, borstkanker en longkanker (zie ook tabel 1, hoofdstuk1). Recentelijk is tevens aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de activatie van de transcriptiefactor STAT3 en het ontstaan van kanker. Echter, de moleculaire mechanismen die leiden tot STAT3 activatie verschillen per ziekte. Een gedegen moleculaire kennis over deze mechanismen is dus onmisbaar om uiteindelijk te kunnen interfereren in verstoorde STAT3 signaaltransductie. Kanker veroorzaakt nog altijd aanzienlijk hoge mortaliteit en de gangbare vormen van chemotherapie lijken hun maximale toepasbaarheid in de kliniek zo langzamerhand bereikt te hebben. De STAT3 signaaltransductie route is een aantrekkelijk doel voor therapeutische interventie. In de nabije toekomst zal het onderzoek dan ook gericht moeten zijn op strategieën om therapeutica te vinden die specifiek interfereren met de STAT3 signaaltransductie die toepasbaar zijn in de kliniek.

References

1. Schindler C and Darnell-JE J. (1995) Annu.Rev.Biochem. 64, 621-651.

2. Miyajima A, Kitamura T, Harada N, Yokota T and Arai K. (1992) Annu.Rev.Immunol. 10, 295-331.

3. Bazan JF. (1990) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A 87, 6934-6938.

4. Novick D, Cohen B and Rubinstein M. (1994) Cell 77, 391-400.

5. Ho AS, Liu Y, Khan TA, Hsu DH, Bazan JF and Moore KW. (1993) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A 90, 11267-11271.

6. Kishimoto T, Taga T and Akira S. (1994) Cell 76, 253-262.

7. Hunter T. (1993) Nature 366, 114-116.

8. Stahl N and Yancopoulos GD. (1993) Cell 74, 587-590.

9. Taniguchi T. (1995) Science 268, 251-255.

10. Heinrich PC, Behrmann I, Muller NG, Schaper F and Graeve L. (1998) Biochem.J. 334, 297-314.

11. Hirano T. (1998) Int.Rev.Immunol. 16, 249-284.

12. Murakami M, Hibi M , Nakagawa N, Nakagawa T, Yasukawa K, Yamanishi K, Taga T and Kishimoto T.

(1993) Science 260, 1808-1810.

13. Davis S, Aldrich TH, Stahl N, Pan L, Taga T, Kishimoto T, Ip NY and Yancopoulos GD. (1993) Science 260, 1805-1808.

14. Gearing DP, Comeau MR, Friend DJ, Gimpel SD, Thut CJ, McGourty J, Brasher KK, King JA, Gillis S, Mosley B and et a. (1992) Science 255, 1434-1437.

15. Pennica D, King KL , Shaw KJ, Luis E, Rullamas J, Luoh SM, Darbonne WC, Knutzon DS, Yen R, Chien KR and . (1995) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A 92, 1142-1146.

16. Rose-John S and Heinrich PC. (1994) Biochem.J. 300 ( Pt 2), 281-290.

17. Heaney ML and Golde DW. (1996) Blood 87, 847-857.

18. Narazaki M, Yasukawa K, Saito T, Ohsugi Y, Fukui H, Koishihara Y, Yancopoulos GD, Taga T and Kishimoto T. (1993) Blood 82, 1120-1126.

19. Ward LD, Howlett GJ, Discolo G, Yasukawa K, Hammacher A, Moritz RL and Simpson RJ. (1994) J.Biol.Chem. 269, 23286-23289.

20. Paonessa G, Graziani R, De Serio A, Savino R, Ciapponi L, Lahm A, Salvati AL, Toniatti C and Ciliberto G. (1995) EMBO J. 14, 1942-1951.

21. Pellegrini S and Dusanter-Fourt I. (1997) Eur.J.Biochem. 248, 615-633.

22. Murakami M, Narazaki M, Hibi M, Yawata H, Yasukawa K, Hamaguchi M, Taga T and Kishimoto T.

(1991) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A 88, 11349-11353.

23. Matsuda T, Fukada T, Takahashi-Tezuka M, Okuyama Y, Fujitani Y, Hanazono Y, Hirai H and Hirano T.

(1995) J.Biol.Chem. 270, 11037-11039.

24. Matsuda T, Takahashi-Tezuka M, Fukada T, Okuyama Y , Fujitani Y, Tsukada S, Mano H, Hirai H, Witte ON and Hirano T. (1995) Blood 85, 627-633.

25. Ernst M, Gearing DP and Dunn AR. (1994) EMBO J. 13, 1574-1584.

26. Gerhartz C, Heesel B, Sasse J, Hemmann U, Landgraf C, Schneider MJ, Horn F, Heinrich PC and Graeve L. (1996) J.Biol.Chem. 271, 12991-12998.

27. Stahl N, Farruggella TJ, Boulton TG, Zhong Z, Darnell JE, Jr. and Yancopoulos GD. (1995) Science 267, 1349-1353.

28. Yin T, Shen R, Feng GS and Yang YC. (1997) J.Biol.Chem. 272, 1032-1037.

29. Fukada T, Hibi M, Yamanaka Y, Takahashi TM, Fujitani Y, Yamaguchi T, Nakajima K and Hirano T.

(1996) Immunity. 5, 449-460.

30. Nishida K, Yoshida Y, Itoh M, Fukada T, Ohtani T, Shirogane T, Atsumi T, Takahashi-Tezuka M, Ishihara K, Hibi M and Hirano T. (1999) Blood 93, 1809-1816.

31. Takahashi-Tezuka M, Yoshida Y, Fukada T, Ohtani T, Yamanaka Y, Nishida K, Nakajima K, Hibi M and Hirano T. (1998) Mol.Cell Biol. 18, 4109-4117.

32. Chen RH, Chang MC, Su YH, Tsai YT and Kuo ML. (1999) J.Biol.Chem. 274, 23013-23019.

33. Oh H, Fujio Y, Kunisada K, Hirota H, Matsui H, Kishimoto T and Yamauchi-Takihara K. (1998) J.Biol.Chem. 273, 9703-9710.

34. Lee IS, Liu Y, Narazaki M, Hibi M, Kishimoto T and Taga T. (1997) FEBS Lett. 401, 133-137.

35. Ihle JN. (1996) Cell 84, 331-334.

36. Gauzzi MC, Velazquez L, McKendry R, Mogensen KE, Fellous M and Pellegrini S. (1996) J.Biol.Chem.

271, 20494-20500.

37. Velazquez L, Mogensen KE, Barbieri G, Fellous M , Uze G and Pellegrini S. (1995) J.Biol.Chem. 270, 3327-3334.

38. Zhao Y, Wagner F, Frank SJ and Kraft AS. (1995) J.Biol.Chem. 270, 13814-13818.

39. Luo H, Rose P, Barber D, Hanratty WP, Lee S, Roberts TM, D'Andrea AD and Dearolf CR. (1997) Mol.Cell Biol. 17, 1562-1571.

40. Takeda K and Akira S. (2000) Cytokine Growth Factor Rev. 11, 199-207.

41. Imada K and Leonard WJ. (2000) Mol.Immunol. 37, 1-11.

42. Copeland NG, Gilbert DJ, Schindler C, Zhong Z, Wen Z, Darnell JE, Mui AL, Miyajima A, Quelle FW, Ihle JN and . (1995) Genomics 29, 225-228.

43. Caldenhoven E, van Dijk TB, Solari R, Armstrong J , Raaijmakers JA, Lammers JW, Koenderman L and de Groot RP. (1996) J.Biol.Chem. 271, 13221-13227.

44. Schaefer TS, Sanders LK, Park OK and Nathans D. (1997) Mol.Cell Biol. 17, 5307-5316.

45. Schindler C, Fu XY , Improta T, Aebersold R and Darnell JE. (1992) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A 89, 7836-7839.

46. Wang D, Stravopodis D, Teglund S, Kitazawa J and Ihle JN. (1996) Mol.Cell Biol. 16, 6141-6148.

47. Zhong Z, Wen Z and Darnell-JE J. (1994) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A. 91, 4806-4810.

48. Shao H, Cascio M and Tweardy DJ. (2000) ASH meeting 2000, poster 397 . 49. Becker S, Groner B and Muller CW. (1998) Nature 394, 145-151.

50. Chen X, Vinkemeier U, Zhao Y, Jeruzalmi D, Darnell JE and Kuriyan J. (1998) Cell 93, 827-839.

51. Vinkemeier U, Moarefi I, Darnell JE and Kuriyan J. (1998) Science 279, 1048-1052.

52. Horvath CM, Wen Z and Darnell-JE J. (1995) Genes Dev. 9, 984-994.

53. Schindler U, Wu P, Rothe M, Brasseur M and McKnight SL. (1995) Immunity. 2, 689-697.

54. Seidel HM, Milocco LH, Lamb P, Darnell JE, Stein RB and Rosen J. (1995) Proc.Natl.Acad.Sci.U.S.A 92, 3041-3045.

55. Lamb P, Seidel HM, Haslam J, Milocco L, Kessler LV, Stein RB and Rosen J. (1995) Nucleic.Acids.Res.

23, 3283-3289.

56. Yang E, Wen Z, Haspel RL, Zhang JJ and Darnell JE. (1999) Mol.Cell Biol. 19, 5106-5112.

57. Meraz MA, White JM , Sheehan KC, Bach EA, Rodig SJ, Dighe AS, Kaplan DH, Riley JK, Greenlund AC, Campbell D, Carver-Moore K, DuBois RN, Clark R, Aguet M and Schreiber RD. (1996) Cell 84,

57. Meraz MA, White JM , Sheehan KC, Bach EA, Rodig SJ, Dighe AS, Kaplan DH, Riley JK, Greenlund AC, Campbell D, Carver-Moore K, DuBois RN, Clark R, Aguet M and Schreiber RD. (1996) Cell 84,