• No results found

Europese rechtsorde

In document VU Research Portal (pagina 110-188)

5.1 Inleiding

Het migratierecht in Europa functioneert in een veellagige rechtsorde.1 Behalve de invloed van internationale mensenrechtenverdragen geldt in Europees verband de rol van het EVRM en het Unierecht. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam op 1 mei 19992 is het migratierecht tot een Unierechtelijk rechtsgebied gemaakt waarbij de nationale rechter optreedt als gemeenschapsrechter. Daarnaast speelt de Raad van Europa een rol, door de invloed van het EVRM op het nationale recht. Deze twee Europese rechtsordes komen in dit hoofdstuk aan bod. Binnen deze twee rechtsordes is het moeilijk eenheid en coherentie van bestuursrechtelijke rechtsbescherming te waarborgen, zoals ook geldt voor andere deelgebieden van het bestuursrecht waarin beide rechtsordes een rol spelen.3 In dit hoofdstuk onder-zoek ik de positie van de nationale bestuursrechter in deze rechtsordes. Daartoe beschrijf ik eerst hoe het EVRM en het Unierecht het migratierecht beïnvloeden, afzonderlijk maar ook in wisselwerking met elkaar. Vervolgens beschrijf ik de positie van de nationale bestuursrechter ten opzichte van het EVRM, om tot slot diezelfde positie ten opzichte van het Unierecht te beschrijven.

5.2 Het EVRM, het Unierecht en het migratierecht

De ontwikkelingen in de twee Europese rechtsordes lopen niet synchroon en beïnvloeden elkaar over en weer. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 heeft de bindende werking van het Handvest van de grondrech-ten van de EU tot gevolg dat sprake is van overlappende bevoegdheden voor het EHRM en het HvJEU, omdat beide hoven jurisdictie hebben over vergelijkbare mensenrechtelijke normen. Dit leidt tot spanningen tussen beide rechtssystemen, maar zorgt ook voor eenheid in de ontwikkeling van rechtsbeginselen. Dat beide hoven een zekere eenheid nastreven op het gebied van migratie blijkt uit de geza-menlijke uitgave in 2014 van het ‘Handboek Europees recht op het gebied van asiel,

1. Boeles e.a. 2014, p. 21-25. Costello 2015, p. 3 en 41-62.

2. Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten, 2 oktober 1997, Trb. 1998, 11 (inwerkintreding 1 mei 1999), Trb. 2002, 153.

grenzen en immigratie’.4 Ook uit de rechtspraak van beide Europese hoven blijkt dat het EVRM- en het EU-recht nauw met elkaar verbonden zijn. Om de rol van de nationale bestuursrechter in de twee Europese rechtsordes te duiden is het van belang eerst het migratierecht ten opzichte van de afzonderlijke Europese rechts-ordes nader te schetsen.

5.2.1 EVRM en migratierecht

De ontwikkeling van het EVRM heeft een andere achtergrond en context dan de ontwikkeling van het Unierecht, hetgeen ertoe heeft geleid dat de positie van het migratierecht binnen de afzonderlijke rechtsordes verschilt. Na de Tweede Wereldoorlog werd in 1949 de Raad van Europa opgericht, om staten te vereni-gen en mensenrechten en democratie te bevorderen. Alle lidstaten van de Raad van Europa ondertekenden in 1950 het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).5 De kracht van dit verdrag ligt in de mechanismen tot naleving, doordat op grond van artikel 19 van het verdrag een Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is opgericht. Een ieder wiens rechten uit het verdrag worden geschonden kan een klacht indie-nen bij het EHRM, de toezichthouder van het verdrag en bijbehorende protocollen.6

Het verdrag verplicht de verdragsluitende staten tot naleving van de uitspraken van het EHRM.7 In zijn uitspraken heeft het EHRM de tekst van het verdrag in de loop der jaren geïnterpreteerd, daarbij benadrukkend dat de tekst een living

instrument is. Alhoewel het verdrag geen expliciete rechten aan vreemdelingen toekent, zoals bijvoorbeeld een recht om asiel te vragen,8 is het verdrag van toepas-sing op een ieder die op het grondgebied van een verdragsluitende staat verblijft, ongeacht zijn of haar juridische status. Vanaf 1985 heeft het EHRM in uitspraken over het recht op familie- en privéleven (artikel 8 EVRM) en het verbod op folte-ring, onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 3 EVRM) deze rechten in verband gebracht met toelating en uitzetting van vreemdelingen. In het arrest

Abdulaziz tegen het Verenigd Koninkrijk liet het EHRM zich voor het eerst uit over de aard van immigratieregels door te oordelen dat het geslacht van een partner geen rol mag spelen bij het bepalen van een verblijfsstatus, om te voorkomen dat artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 8 EVRM geschonden zou worden.9 Sindsdien is

4. Fundamental Rights Agency (FRA) en Raad van Europa 2014.

5. Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, Rome 4 november 1950, Trb. 1951, 154 (rectificatie in Trb. 2014, 2).

6. Artikel 34 EVRM. Sinds invoering van het 11e Protocol in 1998 beschikken individuen over indi-vidueel klachtrecht. Tot 1998 was de ECRM, de Commissie van de Rechten van de Mens de toezichthouder. Sinds de inwerkingtreding van het 11e Protocol bij het EVRM is de Commissie opgeheven.

7. Artikel 46 lid 1 EVRM, zie uitgebreid Harris e.a. 2009, p. 5 en 862.

8. Het verdrag kent wel het expliciete verbod tot collectieve uitzetting van vreemdelingen (arti-kel 1, 7e Protocol bij het EVRM, Straatsburg 22 november 1984, Trb.).

9. EHRM 28 mei 1985, 9214/80;9473/81;9474/81 (Abdulaziz, Cabales, Balkandali t. UK), voor een kritiek op deze relatief late toepassing van het verdrag op migratie, namelijk 30 jaar na de inwerking-treding van het verdrag, zie Dembour 2015, hoofdstukken 6 en 7.

de jurisprudentie over artikel 8 EVRM van invloed geweest op het reguliere migra-tiebeleid. Voor het asielrecht was het arrest Soering tegen het Verenigd Koninkrijk10

baanbrekend omdat hierin is vastgesteld dat het de verantwoordelijkheid van sta-ten is om te voorkomen dat personen die op hun grondgebied verblijven bij uit-zetting een risico op een schending van artikel 3 EVRM lopen. Staten moeten bij de uitzetting van personen naar een andere staat, door uitlevering of overdracht, beoordelen of een risico bestaat dat artikel 3 EVRM wordt geschonden in het land waarnaartoe wordt uitgezet indien de persoon in kwestie daar een beroep op doet. In het arrest Cruz Varas tegen Zweden11 maakte het EHRM duidelijk dat deze uit-gebreide bescherming ook geldt voor personen die verzocht hebben om vluchte-lingrechtelijke bescherming in een verdragssluitende staat. Artikel 3 EVRM omvat daarmee een verbod op refoulement. Het EHRM heeft een toename gezien in het aantal individuele klachten in artikel 3 EVRM-uitzettingszaken,12 sinds het EHRM in het arrest Mamatkulov overwoog dat voorlopige maatregelen, in de zin van Rule

39 van de Rules of Court, bindend zijn.13 Verdragsstaten die de voorlopige maatregel niet nakomen – in het geval van asielzaken wil dat zeggen dat de klager wordt uitgezet terwijl het EHRM nog geen uitspraak heeft gedaan – schenden het indivi-duele klachtrecht uit artikel 34 EVRM.

Het EHRM benadrukt in de jurisprudentie ten aanzien van zowel artikel 3 als artikel 8 EVRM dat het behoort tot de soevereiniteit van staten om immigratie te controleren:

‘[…] Contracting States have the right as a matter of international law and subject to their treaty obligations, including the Convention, to control the entry, residence and expulsion of aliens’.14

De rechtspraak van het EHRM heeft dan ook geen recht op vergunningverlening gecreëerd, maar heeft wel uitdrukkelijk de grenzen gemarkeerd waarbinnen een restrictief immigratiebeleid gevoerd moet worden.15 Daarmee grijpt deze recht-spraak in op de nationale machtsverhoudingen tussen rechter, wetgever en bestuur, doordat individuen bij de rechter een beroep kunnen doen op rechten zonder dat de wetgevende en uitvoerende macht zich over de betekenis van die rechten heb-ben kunnen uitlaten. Met de toepassing van materiële normen uit het EVRM op het migratierecht zijn ook de procedurele normen die voortvloeien uit het EVRM rele-vant geworden voor migratierechtelijke procedures. Op grond van het EVRM dient iedere inbreuk van de overheid op individuele rechten die gewaarborgd zijn in het

10. EHRM17 juli 1989, nr. 14038/88, Series A no. 161 (Soering t. VK). 11. EHRM 20 maart 1991, nr. 15576/89 (Cruz Varas t. Zweden).

12. Harris e.a. 2009, p. 843, zie ook Figuur 3 EHRM-einduitspraken over artikel 3 EVRM en uitzet-ting, in hoofdstuk 6 van dit boek.

13. EHRM 4 februari 2005, nr. 46827/99 en 46951/99 (Mamatkulov en Askarov t. Turkije).

14. Zie bijvoorbeeld voor asielzaken EHRM 20 juli 2010, nr. 23505/09 (N. t. Zweden), para. 51 en voor reguliere immigratie zaken bijvoorbeeld EHRM 18 oktober 2006, nr. 46410/99 (Üner t. Nederland), para. 54.

verdrag aan effectieve controle onderhevig te zijn. De nationale bestuursrechter moet daarom in zaken waarin materiële EVRM-normen in het geding zijn voldoen aan de procedurele vereisten die in die gevallen volgen uit het EVRM. Zo moeten de beschikbare rechtsmiddelen in het nationale migratierecht voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 13 EVRM, het recht op een effectief rechtsmiddel. Het EHRM heeft de procedurele rechten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces, tot nu toe niet van toepassing geacht op migratierechtelijke procedures,16 maar over de band van het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest EU) is deze norm wel van belang voor het migratierecht.17 Ook volgen procedurele normen uit de materiële rechten, zoals bijvoorbeeld artikel 3 en arti-kel 8 EVRM een onderzoeksplicht voor de nationale autoriteiten impliceren.

5.2.2 Unierecht en migratierecht

De invloed van het Unierecht op het nationale migratierecht overlapt deels met de invloed van het EVRM, maar moet bezien worden vanuit de eigen achtergrond van het Unierecht. De oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal, later de Europese Gemeenschap en thans de Europese Unie, heeft als doel een stabiele economische en politieke zone te creëren. Het vrij verkeer van handel, van werknemers, van diensten en geld zijn de centrale doelstellingen van de Europese Unie, die zich in de loop der jaren ook hebben uitgebreid tot het gebied van veilig-heid en justitie, waaronder de regulering van migratie. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 wordt de Unierechtelijke rechts-orde beheerst door het Verdrag betreffende de EU (VEU) en het Verdrag betref-fende de Werking van de EU (VWEU). In artikel 3 van het Verdrag betrefbetref-fende de Europese Unie (VEU) zijn de doelstellingen van de EU als volgt geformuleerd:

’1. De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.

2. De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder bin-nengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit.’

Bij realisering van die doelstellingen dienen de fundamentele rechten, waaronder die vervat in het EVRM, als kernwaarden van het Unierecht.18 In het VEU is de bepaling opgenomen dat het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest

16. EHRM 5 oktober 2000, nr. 39652/98 (Maaouia t. Frankrijk), par. 38. Zie echter voor de materiële toepassing van het artikel in het asielrecht EHRM 17 januari 2012, nr. 8139/09 (Othman t. UK). 17. Zie voor een analyse paragrafen 6.2 en 7.3.

18. Preambule bij VEU: ‘Bevestigend hun gehechtheid aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat.’

EU),19 waarin fundamentele rechten zijn opgenomen, juridisch bindend is.20 Binnen de EU-rechtsorde is het migratierecht gefaseerd toegevoegd aan de bevoegd heden van de Europese Unie. Het vrij verkeer van werknemers beheerste direct het migratiebeleid ten aanzien van burgers van de Unie die binnen de Unie willen migreren. Associatieovereenkomsten met landen als Turkije en Zwitserland had-den eveneens invloed op het migratiebeleid ten aanzien van werknemers en hun familieleden afkomstig uit die landen.21 Migratiebeleid ten aanzien van vreemde-lingen afkomstig uit landen van buiten de Unie en het handhavingsbeleid ten aan-zien van illegale migranten behoren sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam22 tot de bevoegdheden van de Europese Unie.23 Richtlijnen als de gezinsherenigingsrichtlijn,24 de richtlijn voor studenten25 en de richtlijn voor langdurig ingezetenen derdelanders26 vormen het reguliere migratierecht. De Europese Raad van Tampere bepaalde in 1999 dat de lidstaten moeten komen tot een Gemeenschappelijk Europees Asiel Stelsel (GEAS).27 Onder dit gemeenschap-pelijk stelsel zijn verschillende richtlijnen en een verordening aangenomen met als doel tot minimumharmonisatie van het asielbeleid te komen.28 Lidstaten kwamen tijdens het Stockholmprogramma in 2010 overeen dat de tweede fase van het GEAS in 2012 gerealiseerd moest zijn. Op 6 juni 2013 bekrachtigde de Europese Raad het pakket maatregelen waarmee alle bestaande maatregelen zijn herzien.29 In 2016 kwam de Europese Commissie met voorstellen voor nog verdere hervormingen, waarin alle richtlijnen vervangen zullen worden door verordeningen.30 De richt-lijnen van het GEAS zien op tijdelijke bescherming,31 opvang van asielzoekers,32

19. Het Handvest EU is tot stand gekomen in 2000 en is op 12 december 2007 gepubliceerd in Pb. 2007, C 303/1.

20. Artikel 6 lid 1 VEU.

21. Zie Boeles e.a. 2009, p. 91-113.

22. Verdrag van Amsterdam tot wijziging van het verdrag van de Europese Unie, de verdragen tot de inwerkingstelling van de Europese gemeenschappen en verbonden wetten, ondertekend op 2 oktober 1997, Trb. 1998, 11.

23. Zie voor een historische beschrijving Boeles e.a. 2014, p. 25-29. Voor het Europees asielrecht zie Battjes 2006 en Vermeulen, Battjes & Spijkerboer 2002.

24. Richtlijn 2003/86/EG. 25. Richtlijn 2004/114/EG.

26. Richtlijn 2003/109/EG en 2011/51/EU.

27. Europese Raad van Tampere 15 en 16 oktober 1999, Conclusies van het voorzitterschap, doc. nr. SN 200/99.

28. De eerste fase is afgerond in 2009 en heeft geleid tot 3 richtlijnen en 1 verordening: Kwalificatierichtlijn 2004/83/EG, Procedurerichtlijn 2005/85/EG, Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Dublinverordening 343/2003.

29. Herziene Kwalificatierichtlijn 2011/95/EU, Herziene Procedurerichtlijn 2013/32/EU, Herziene Opvangrichtlijn 2013/33/EU en de herziene Dublinverordening 604/2013/EU.

30. Voorstellen van 4 mei 2016, COM (2016)270, COM(2016)271 en COM(2016)272 voor wijziging van de Dublin- en Eurodacverordening en instelling van een EU Agentschap voor Asiel. Voorstellen van 13 juli 2016 voor een Procedure- en Kwalificatieverordening, COM(2016)466 en COM(2016)467. 31. Richtlijn 2003/9/EG.

kwalificatie van internationale bescherming33 en de procedure voor het behande-len van asielverzoeken34. Naast de richtlijnen zijn verordeningen van toepassing die zien op grensbewaking en op de bepaling van de verantwoordelijkheid voor asielverzoeken.35 Ten slotte is er de richtlijn die ziet op bestrijding van illegale migratie.36 Al deze richtlijnen en verordeningen bevatten behalve materiële nor-men over het migratierecht ook procedurele minimumnornor-men ten aanzien van bestuurlijke procedures en rechtsmiddelen. Zoals ook in de betreffende pream-bules is vastgelegd, moeten de richtlijnen worden uitgelegd tegen de achtergrond van de opzet en doelstelling van het Vluchtelingenverdrag.37 Het eerdergenoemde Handvest EU is bij de implementatie van de richtlijnen eveneens van belang, aan-gezien de materiële grondrechten op ‘eenieder’ van toepassing zijn, dus ook op vreemdelingen.38 Procedurele grondrechten zoals het recht op behoorlijk bestuur en het recht op een effectief rechtsmiddel hebben daarmee invloed op migratierech-telijke procedures.39 In tegenstelling tot het EVRM is in het Unierecht geen sprake van een individueel klachtrecht tegen een lidstaat, maar zodra een rechtsgebied door Unierechtelijke regelgeving wordt gereguleerd dient de nationale rechter op te treden als gemeenschapsrechter.40 Individuen kunnen bij de nationale rechter rechtstreeks een beroep doen op het Unierecht door leerstukken als rechtstreekse werking, conforme interpretatie, proportionaliteit en subsidiariteit in te roepen.41

Indien het Unierecht vragen oproept in voorliggende procedures kan de nationale rechter deze voorleggen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU), op basis van artikel 267 VWEU. De jurisprudentie van het HvJEU is richtinggevend voor de interpretatie van de toepasselijke Unierechtelijke regelgeving. De antwoorden van het HvJEU op de prejudiciële vragen van de nationale rechter zijn juridisch bindend en kunnen daarmee wijzigingen afdwingen in nationaal migratiebeleid die zowel gevolgen hebben voor wetgever, bestuur als rechter.

33. Richtlijn 2004/83/EG. 34. Richtlijn 2005/85/EG.

35. Schengengrenscode, Visacode en Dublin Verordening. Het Dublin systeem dateert al vanaf 1985 toen het Verdrag van Schengen werd ondertekend, maar is in het Verdrag van Amsterdam ver-vangen door de Dublin-verordening.

36. Terugkeerrichtlijn 2008/115/EU.

37. Zie oa HvJEU 2 maart 2010, C-175/08, C-176/08, C-178/08, C-179/08 (Salahadin Abdulla e.a.), JV 2010/123, punt 52, HvJEU 5 september 2012, C-71/11 en C-99/11 (Y. en Z.), JV 2012/403, punt 47, HvJEU 7 november 2013, C-199-200-201/12 (X.Y.Z.), JV 2014/31 m.nt. Jansen punt 39 en HvJEU 2 december 2014, C-148/13, C-149/13, C-150/13 (A.B.C.), JV 2015/3 m.nt Middelkoop, punt 46. 38. Bv. Artikel 18 (recht op asiel); Artikel 7 (recht op prive- familie- en gezinsleven); Artikel 4 (verbod

op folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffing); Artikel 1 (mense-lijke waardigheid).

39. Artikel 41 Handvest EU en Artikel 47 Handvest EU. 40. Eliantonio & Wiesbrock 2011, p. 104-111.

41. Zie Jans, Prechal & Widdershoven 2011, p. 57-115, hoofdstuk III. Zie voor het verschil tussen de rechtsordes ook Ortlep 2013, par. 4.2 en de verwijzing naar de conclusie van A-G Mengozzi bij Byankov C-249/11 (4 oktober 2012).

5.2.3 Wisselwerking tussen het Unierecht en het EVRM

Het Unierecht en het EVRM oefenen vanuit hun afzonderlijke rechtsordes invloed uit op de nationale praktijk en mogelijkerwijs op de intensiteit van de nationale rechterlijke toetsing in het asielrecht. De wisselwerking tussen het Unierecht en het EVRM is van belang voor de interpretatie van de verplichting tot een volledig rechterlijk onderzoek in asielzaken. Het EVRM is binnen het Unierecht erkend als algemeen beginsel van Unierecht:

‘De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.’42

Artikel 52 lid 3 van het Handvest EU onderschrijft dat de inhoud en reikwijdte van de rechten uit het Handvest EU hetzelfde zijn als gelijksoortige rechten uit het EVRM, waarbij een ruimere bescherming mogelijk is.43 Voor de rechterlijke toetsing in asielzaken is in dit verband van belang dat het EHRM de reikwijdte van de procedurele waarborgen van artikel 6 EVRM heeft uitgesloten voor het migratierecht,44 terwijl diezelfde waarborgen wel gelden voor het migratierecht over de band van artikel 47 Handvest EU. De opstellers van het Handvest hebben uitdrukkelijk beoogd dat de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 EVRM dient als inspiratiebron voor de interpretatie van artikel 47 Handvest.45 De pro-cedurele waarborgen uit artikel 6 EVRM, waaronder een volledige rechterlijke

42. Artikel 6 lid 3 VEU; specifiek voor grondrechten geldt artikel 52 lid 3 Handvest EU, op grond waarvan de inhoud en reikwijdte van Handvestbepalingen die corresponderen met EVRM bepalingen gelijk zijn.

43. De dynamische interpretatie van EVRM-rechten die het EHRM geeft, kan hierbij voor moei-lijkheden zorgen. A-G Maduro overweegt in de conclusie bij Elgafaji in dit verband: ‘[...]. Alle bepalingen van gemeenschapsrecht worden immers autonoom uitgelegd. Die uitlegging kan bijgevolg niet variëren volgens en/of afhangen van de ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. (20) Bovendien legt het Hof te Straatsburg het EVRM op dynamische en evolutieve wijze uit. Wat het dynamische van de uitlegging betreft, moet worden benadrukt dat artikel 3 EVRM niet op rechtlijnige wijze is uitgelegd en dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens thans een ruimere inhoud en dus draagwijdte aan dit artikel geeft. Bovendien moet de uitlegging van die tekst evolueren en mag zij dus niet sta-tisch zijn. In die context staat het niet aan de communautaire rechter om te bepalen welke uit-legging van artikel 3 EVRM geldt.’ Conclusie A-G van 9 september 2008, C-465/07. Zie over het verschil tussen Elgafaji en NA t. het Verenigd Koninkrijk, Reneman 2014, p. 64.

44. EHRM 5 oktober 2000, nr. 39652/98 (Maaouia t. Frankrijk), par. 38. Zie voor een toelichting hierop Raad van Europa 2011, p. 50, paragraaf 239. Op zaken ten aanzien van arbeidsmigratie, zowel wat betreft toelating als sancties ten aanzien van illegale tewerkstelling, is artikel 6 EVRM in sommige gevallen wel van toepassing (EHRM 27 juni 2006, nr. 62539/00 (Jurisic en Collegium

Mehrerau t. Oostenrijk), en EHRM 28 juni 2011, zaaknr. 577/11 (Het Financiële Dagblad t. Nederland),

AB 2012/15 m.nt. R. Stijnen; EHRC 2011/153 m.nt. Woltjer).

45. Toelichtingen bij het Handvest van de Grondrechten, 14 december 2007, (2007/C 303/02), Pb C303/17.

toetsing, kunnen daarmee via het Unierecht een belangrijke rol (gaan) spelen in het migratierecht. Deze norm wordt daarom nader onderzocht in paragraaf 6.2. Ook voordat het EVRM via artikel 6 lid 3 VEU juridisch bindend werd voor het Unierecht, speelde het EVRM een belangrijke rol in de rechtspraak van het HvJEU.De rechtspraak van het EHRM is voor het HvJEU bij de interpretatie van

In document VU Research Portal (pagina 110-188)