• No results found

NICOLAAS SCHOTSMAN:

V. “Eene bange vrees voor de toekomst” 145

De verschijning van Wuysters “Eerste Aflevering” van Die heb ik ook gelezen en de heftige polemiek die naar aanleiding daarvan volgde, betekende een markante episode in de aanvan-kelijke strijd tegen de geest der eeuw. Het geschrift heeft geen vervolg meer gekregen. Ook heeft de bejaarde emeritus predikant aangaande volgende publicaties van de hand van Nico-laas Schotsman zich niet meer in het openbaar geuit.

V. “Eene bange vrees voor de toekomst”

145

Ondanks de niet aflatende stroom van negatieve publiciteit rondom zijn geschriften bleef Ni-colaas Schotsman zich tegen de Neologie verzetten door nu ook Franstalige protestgeschriften tegen de kerkelijk-godsdienstige toestanden, afkomstig uit de kring van het Zwitserse Réveil, in het Nederlands uit te geven. Hij voorzag die geschriften van een op de situatie hier te lande toepasselijke voorrede. Met de uitgave van deze geschriften kreeg Nederland zowel aanslui-ting bij de zich in Europa manifesterende Réveilbeweging in het algemeen, alsook bij het Zwitserse Réveil in het bijzonder146. In de jaren 1821-1822 verschenen te Leiden: A. Bost,

Het godsdienstig Genève, in maart 1819. Met eene Voorrede van Nicolaas Schotsman, Predi-kant te Leyden. Uit het Fransch vertaald147; Ananias Asher, De afval der Christelijke Kerk, in

onze Dagen. Gedenkschrift van Ananias Asher; met eene Voorrede door Nicolaas Schotsman, Predikant te Leyden. Uit het Fransch vertaald148 en César Malan, Stukken, betrekkelijk de

Afzetting van den Leeraar Malan149. De laatste twee titels zijn postuum verschenen: Schots-man overleed op 10 januari 1822. Het laatstgenoemde geschrift heeft SchotsSchots-man niet meer van een voorrede kunnen voorzien. Daarom hebben wij deze brochure niet in onze analyse

144

Letterkundig Magazijn, 1822, 1e stuk, “Uittreksels en Beoordeelingen”, 115. Over de andere recensies van

Die heb ik ook gelezen heeft Le Sage ten Broek zich niet uitgelaten.

145 Nicolaas Schotsman, “Voorrede”, in: A. Bost, Het Godsdienstig Genève, in maart 1819. Met eene Voorrede

van Nicolaas Schotsman, Predikant te Leyden. Uit het Fransch vertaald, Leyden 1821, iii-xx, iii (Het Godsdien-stig Genève, in maart 1819).

146

Zie: hoofdstuk 1, paragraaf V.2.

147

Leyden 1821 (Het godsdienstig Genève, in maart 1819). De Franse titel van de brochure van Bost luidt:

Genève religieuse en mars 1819. Zij werd in het Nederlands vertaald door de Haagse Réveilman Cornelis Baron

van Zuylen van Nijevelt (1777-1833).

148 Leyden 1822 (Gedenkschrift). De Franse titel van de brochure van Ananias Asher luidt: La Révolte de

l’Egli-se Chrétienne de nos Jours. Memorial par Ananie Asher, s.l. 1819.

149

De volledige titelomschrijving is: César Malan, Stukken, betrekkelijk de Afzetting van den Leeraar Malan van

zijn Ambt als Regent der Vijfde Klasse van het Collegie der Stad Genève. Uit het Fransch vertaald, en vermeer-derd met eene Voorrede en Levensberigt van Nicolaas Schotsman, in Leven Predikant te Leyden, Leyden 1822

(Stukken, betrekkelijk de Afzetting van den Leeraar Malan). De Franse titel van dit geschrift uit 1819 luidt:

trokken. In deze paragraaf laten we de genoemde geschriften van Ami Bost en Ananias Asher de revue passeren. Hierbij geven wij eerst een analytisch overzicht van de inhoud van het ge-schrift zelf. Vervolgens staan we stil bij de eraan toegevoegde voorrede door Schotsman. Daarna volgt een analyse van de reacties door de recensenten van diverse tijdschriften op bei-de publicaties.

1. A. Bost, Het godsdienstig Genève, in maart 1819

Rond 1817 was in Genève een Réveilbeweging actief door zich af te zetten tegen de protes-tantse staatskerk, waaruit, zo vond men binnen deze Réveilbeweging, door de invloed van het rationalisme het geestelijk leven vrijwel geheel verdwenen was150 en waarbinnen het vanaf 3 mei 1817, toen het Consistoire het beruchte reglement afkondigde, verboden was in de preek aan de orde te stellen: 1. de wijze waarop de goddelijke natuur zich verenigd heeft met de mens Jezus; 2. de erfzonde; 3. de wijze waarop de genade werkt of de doelmatigheid van de genade; 4. de predestinatie151. In reactie op de vanuit de Vénérable Compagnie des Pasteurs de Genève geuite verdachtmakingen aan het adres van de Geneefse Réveilbeweging publi-ceerde Paul Ami Isaac David Bost152 in 1819 zijn Genève religieuse en mars 1819.

a. Korte inhoud

In Het godsdienstig Genève, in maart 1819 stelt Bost vast dat de kerk van Genève hetzelfde ontwikkelingspatroon vertoont als alle kerken hier te lande, die onder de invloed van het Verlichtingsdenken zijn gekomen: “Zij verlaten van lieverlede het ware Christendom; langza-merhand neemt het zinnelijke toe en groeit bij den dag aan; de leer wordt ongevoelig verdon-kerd; langzamerhand wordt dezelve ontbonden; men stemt al meer en meer in beginselen van godsdienst en zeden met de beginsels en zeden van de wereld overeen: weldra werpt het ver-stand het juk van het Evangelie af, als te tegenstrijdig met de neigingen van den natuurlijken mensch; de leer wordt eindelijk vervalscht, de zedeleer bedorven, en het kwaad, tot zijn top-punt gestegen, wekt eindelijk de aandacht van die weinige Godvreezende op, die de algemee-ne schipbreuk ontvloden zijn” (6-7). Dat de kerk van Genève in zo’n deplorabele toestand verkeert, is volgens Bost algemeen bekend. De oorzaak daarvan is hem ook duidelijk: een groot gedeelte van de predikanten stemt in met denkbeelden die dit verval veroorzaken (7). Zodoende is er sprake van een tweetal partijen: de Nationale Kerk die spreekt van de voort-schrijdende Verlichting en de opwekkingsbeweging die de oude leerstellingen blijft aanhan-gen (xxiii).

De “Novateurs”153 gaan volgens Bost systematisch en in het verborgen te werk om hun valse leerstellingen in te voeren. Evenals Johann Daniël Müller, die in zijn Entdeckter

Kunstgriff unsrer Zeiten, die Religion durch die Bibel und die Bibel durch die Religion zu bestreiten154 uit 1777 laat zien hoe het “ongeloof” volgens hem gefaseerd te werk gaat om

150 Zie: M. Elisabeth Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1865, Amsterdam 1970, 89-97 (Het Réveil).

151

Zie: Ibidem, 93.

152

Paul Ami Isaac David Bost (1790-1874) studeerde gedurende vier jaar theologie te Genève, waar het theolo-gisch onderwijs dat op rationalistische leest geschoeid was, invloed op hem had. Na vier jaar predikant te zijn geweest, aanvaardde hij de calvinistische leer van genade en rechtvaardiging. In 1819 scheidde hij zich af van de Geneefse staatskerk en werd hij predikant bij de vrije Église du Bourg de Four te Genève. Gedurende vijfender-tig jaar was hij voor de London Continental Society actief in de zending en de evangelisatie.

153

In een voetnoot licht Bost deze aanduiding als volgt toe: “Een Novateur is een mensch, die nieuwe leerstellin-gen belijdt, teleerstellin-genovergesteld aan die, welke de Kerk ten allen tijde in hare formulieren en geloofsartikelen bele-den heeft”.

154

kerk en geloof af te breken, zo signaleert Bost bij de “Novateurs” een dergelijk stappenplan, waarvan hij een nadere uitwerking geeft.

Vervolgens geeft Bost een opsomming van wat hij beschouwt als de gevolgen van de voortgaande Verlichting, namelijk: een toenemend streven naar autonomie; een gebrek aan christelijke verootmoediging; onbekendheid met de ware godsvrucht; zedenverwildering; be-derf van de jeugd; ontbinding van de maatschappelijke orde; scepticisme; afschaffing van de kerkdiensten; doorbreking van de diverse bestuursstructuren die samenhangt met de algemene geest van revolutie en verwarring (46-47).

Na zijn analyse van de toestand in de Nationale Kerk gaat Bost over tot een beschrij-ving van de “Vernieuwde Kerk”, die zich in het najaar van 1817 van de Nationale Kerk had afgescheiden en waaraan hij ook zelf verbonden was.

Afb. 31. Titelpagina van A. Bost, Het

godsdienstig Genève, in maart 1819.

b. Nicolaas Schotsman, “Voorrede”

In zijn voorrede op Het Godsdienstig Genève, in maart 1819 geeft Schotsman uiting aan tweeërlei gevoelens die bij hem om de voorrang strijden. Een nauwkeurige observatie van de Hervormde Kerk in Nederland geeft hem enerzijds reden tot dank aan God voor Zijn bewa-ring en trouwe zorg aan haar tot dat moment bewezen. Maar hoewel hij reden heeft tot dank-baarheid, boezemt het nadenken over verontrustende verschijnselen hem anderzijds toch ook “eene bange vrees voor de toekomst” (iii) in. Het is Schotsman bekend dat velen zijn zorgen

delen. Het problematische is echter dat niet iedereen die bezorgd is, in staat is om over de toe-stand van de omtoe-standigheden waarin de Nederlandse Hervormde Kerk verkeert juist te oorde-len. Hiervoor is volgens Schotsman bij velen de kennis te beperkt. Daarom verheugt het hem dat het geschrift van Bost in het Nederlands wordt uitgegeven, want nu kunnen de Nederlan-ders er aan de hand van het Geneefse voorbeeld kennis van nemen wat de gevolgen zijn van een doorwerkende Neologie. Wanneer Schotsman de Geneefse toestand vergelijkt met de Ne-derlandse dan is hij, ondanks de vele negatieve reacties op zijn publicaties, toch verheugd dat koning Willem I door de invoering van het Algemeen Reglement van 1816 in de Nederlandse Hervormde Kerk orde op zaken heeft gesteld (viii-ix). In dit kader laat Schotsman zich dus positief uit over het Algemeen Reglement en de opstelling van de overheid terzake. De van de proponenten geëiste ondertekening van de Drie Formulieren van Enigheid ziet hij als een waarborg voor het behoud van belijdenis en geloofsleer, zodat men niet, zoals in Genève met de kerkelijke formulieren gebeurd is, enige verandering daarin zal toelaten of zelfs komen zal tot afschaffing daarvan (xi).

Schotsman gaat ervan uit dat de aanvallen op de belijdenisgeschriften afgeslagen kun-nen worden. Een voorwaarde hiervoor is dat de predikanten eerlijk en getrouw zijn en blijven. Uit eigen ervaring weet Schotsman dat ook in Nederland velen de predikanten die conform de leerstukken van de Hervormde Kerk prediken, “miskennen, haten, lasteren, en met mond en pen over den hekel halen” (xii). Hij is er evenwel van overtuigd dat die predikanten hierdoor niet wezenlijk geschaad of gehinderd worden. Ondanks een bepaalde mate van optimisme is Schotsman er toch niet helemaal zeker van dat de belijdenisgeschriften – gezien het diep ver-val en de toenemende onverschilligheid – altijd gehandhaafd zullen blijven. Schotsman heeft er begrip voor als iemand na het lezen van Het Godsdienstig Genève, in maart 1819 opmerkt dat het in Nederland zover niet komen zal. Toch meent hij, met het oog op de ontwikkelingen in Genève, te moeten waarschuwen voor een dergelijke onbezorgdheid, want wie zou ooit gedacht hebben dat Genève, dat voor drie eeuwen Johannes Calvijn tot haar predikant had, zover van het Evangelie zou afwijken en zou komen tot vervalsing van de geloofsbelijdenis (xiii-xiv). Schotsman benadrukt dat uit de gebeurtenissen te Genève de lering getrokken moet worden, dat de waarheid haar vastheid niet ontleent aan kerkelijke formulieren en bescher-ming van de staat (xiv). De uitwendige kracht van de kerk zal volgens Schotsman weinig of niets baten, wanneer het gebrek inwendig schuilt en het verval zich van lieverlee ontwikkelt en verspreidt bij gebrek aan een levend geloof en het nastreven van een christelijke levens-wandel (xiv). Dit is precies wat Schotsman al enkele tientallen jaren ziet gebeuren en waar-tegen hij met de uitgave van De Kunstgrepen al waarschuwde: de leer van de Nederlandse Hervormde Kerk wordt ondermijnd en aangevallen. Schotsman constateert dat men het vooral gemunt heeft op de Heidelbergse Catechismus. De Nederlandse Geloofsbelijdenis laat men over het algemeen met rust, omdat die nagenoeg niet meer gebruikt wordt, maar van de Dordtse Leerregels mag geen melding worden gemaakt (xv). Bezorgd vraagt hij zich af waar-toe deze sluipende ontwikkeling uiteindelijk zal leiden. Opmerkelijk is dat Schotsman in prin-cipe geen bezwaar heeft tegen wetenschappelijk onderzoek op theologisch gebied. Hij denkt dat het in bepaalde opzichten zelfs nuttig kan zijn. Wel waarschuwt hij ervoor dat een toene-mend verlangen om door middel van onderzoek de waarheid te willen bevestigen ook kan in-houden, dat men probeert de belijdenisgeschriften aan te tasten en afwijkingen van de traditio-nele leer door te voeren (xvi). Volgens Schotsman wordt door Bost duidelijk beschreven, hoe de geringste afwijking van de waarheid ons steeds verder kan doen dwalen.

Schotsman is ervan overtuigd dat ieder weldenkend christen het met hem eens zal zijn, dat uit de vergelijking van de ontwikkelingen in de Nederlandse Hervormde Kerk met de ge-beurtenissen te Genève geconcludeerd moet worden, dat de in die plaats heersende neologi-sche geest ook in ons land maar al te duidelijk bespeurd kan worden (xviii). Ook wijst Schots-man de lezer erop dat uit de Geneefse kerkgeschiedenis geleerd kan worden dat God de macht

heeft om het kwaad te stuiten. Met nadruk betoogt Schotsman dat niemand moet denken dat hij in zijn “Voorrede” de Nederlanders probeert te bewegen om zich van de Nederlandse Hervormde Kerk af te scheiden. Voor een dergelijke ingrijpende maatregel is volgens hem tot op dat moment geen reden. Aangezien hij geen voorstander is van een kerkelijke afscheiding, is hij van oordeel dat hij, ondanks zijn sombere analyses en prognoses, de scheldnamen van “scheurmaker of sectenmaker” (xix) niet verdient. Mocht de Nederlandse Hervormde Kerk ooit zo diep vallen als de Gereformeerde Kerk te Genève en wanneer de omstandigheden hier te lande een kerkhervorming noodzakelijk maken, dan hoopt Schotsman dat er mannen zullen opstaan, “die bezield met den geest der Hervormers van vóór drie eeuwen, op het voetspoor hunner Vaderen van vóór twee eeuwen, voor de zaak van God pal staan, en in dien heiligen strijd voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is, de overwinning over de dwa-lingen van ongeloof en bijgeloof behalen mogen!” (xx). Toen Schotsman zijn “Voorrede” dagtekende op 26 januari 1821, had hij niet kunnen denken dat de tijd waarin zulke mannen zouden opstaan om de strijd tegen de geest der eeuw te voeren, al heel dichtbij gekomen was.

c. Recensies van Het Godsdienstig Genève, in maart 1819

Van Het Godsdienstig Genève, in maart 1819 is in een viertal vooraanstaande tijdschriften een bespreking verschenen: Amsterdamsch Letterlievend Maandschrift, Bijdragen,

Letterkun-dig Magazijn, Vaderlandsche Letteroefeningen. De recensenten komen tot zeer uiteenlopende

conclusies over dit geschrift en de “Voorrede” die Schotsman eraan heeft toegevoegd.

Een ronduit negatieve beoordeling is geschreven door Z., de recensent van het Amsterdamsch

Letterlievend Maandschrift155. Z. stelt na het lezen van Het Godsdienstig Genève, in maart

1819 twee vragen bij het werk van de zestiende-eeuwse kerkhervormers. Dat tweetal vragen

luidt: 1. Werden die hervormers zodanig door de Heilige Geest gedreven, dat zij onfeilbaar waren in spreken en schrijven? 2. Hebben die hervormers geen dwalingen begaan en hebben zij alles volstrekt helder ingezien? De recensent die beide vragen met een stellig “neen” be-antwoordt, komt tot de conclusie dat wij dus niet op het standpunt van de reformatoren moe-ten blijven staan, maar erkennen dat elke eeuw probeert toe te nemen in godsdienstige verlich-ting. Volgens Z. zijn de meeste predikanten van Genève uit die tijd vooruitstrevend en hebben zij de kerk aldaar tot bloei gebracht. Maar nu is de opgaande lijn door enkele “scheurmakers” (122), onder wie Bost, verstoord.

Door Z. worden Schotsmans analyses betreffende de toestand van de Nederlandse Hervormde Kerk in zijn tijd niet serieus genomen. Het is wat hem betreft wel duidelijk waar-om Schotsman zijn medewerking aan “dit onbeduidend stuk” (122) heeft verleend: het kwaar-omt in zijn kraam te pas.

In de Roomsch-Catholijke Bibliotheek staat Le Sage ten Broek afwijzend tegenover deze re-censie156. Met de conclusie die Z. trekt uit zijn met “neen” beantwoorde vragen, is Le Sage ten Broek het oneens. Volgens hem stelt de recensent de godsdienst gelijk met de menselijke wetenschap en loochent hij de volmaaktheid van de goddelijke openbaring door Jezus Chris-tus.

Tot een eveneens negatieve beoordeling van Het Godsdienstig Genève, in maart 1819 en van Schotsmans “Voorrede” op dit geschrift komt de anonieme recensent van de Vaderlandsche

155

Jg. 1821, deel V, 1e afdeling, “Boekbeöordeelingen”, 121-123.

156 Le Sage ten Broek spreekt van een “vuilaardige zoogenaamde beoordeeling”. Zie: Roomsch-Catholijke

Letteroefeningen. De boekbeoordelaar laat zijn visie op de gebeurtenissen in Genève duidelijk

naar voren komen als hij de afgescheiden gemeente van Genève omschrijft als “eene kleine partij (…) die tot de oude regtzinnigheid is wedergekeerd, en zich van hare overige broederen heeft afgescheurd, luid schreeuwende over derzelver afwijking, en trachtende, op alle moge-lijke wijzen, proselyten te maken”157. Het is niet verwonderlijk dat de recensent ook ten aan-zien van Bost als auteur van Het Godsdienstig Genève, in maart 1819 uiterst kritisch staat. Aan een ieder die “lust heeft, om de jeremiaden van dezen Franschen Declamateur, Scheur-maker en Lasteraar zijner broederen” (285) te lezen, adviseert de recensent om het boekje te kopen.

Het verbaast de recensent niet dat “Vader Schotsman” zich “hartelijk verblijd”158 (285) heeft, toen hij vernam dat het geschrift van Bost in het Nederlands uitgegeven zou wor-den. Evenals bij de recensent van het Amsterdamsch Letterlievend Maandschrift het geval is, worden Schotsmans analyses met betrekking tot de kerkelijke situatie in Nederland ook door de boekbeoordelaar van de Vaderlandsche Letteroefeningen niet serieus genomen. In de “Voorrede” is volgens de recensent een “oude man” aan het woord die “redekavelt” (285) over de toestand van de Hervormde Kerk hier te lande. Op Schotsmans bede dat er in de toe-komst, indien nodig, mannen zullen opstaan die voor de zaak van God pal zullen staan, rea-geert de recensent met de geheel bij de inhoud en het karakter van deze boekbespreking pas-sende uitroep: “Bravo!” (286).

Tot een geheel ander oordeel over het geschrift van Bost en de “Voorrede” van Schotsman komt de anonieme recensent van de Bijdragen159. Wat hem betreft heeft het doel waarmee Schotsman zijn “Voorrede” schreef zijn volledige goedkeuring. Hij is het met Schotsman eens dat er in de Nederlandse Hervormde Kerk gebreken zijn, die niemand ontkennen kan. Ander-zijds ziet hij in dit kerkgenootschap nog veel goeds (681). Daarom vindt de boekbeoordelaar het prijzenswaardig dat Schotsman dit onder de aandacht brengt van de Nederlandse kerke-lijke gemeenten. Toch vreest de recensent dat het boekje van Bost voor de Nederlandse lezer geen duidelijk beeld geeft van de gebeurtenissen te Genève. Het is immers geschreven voor een publiek dat met de gang van zaken betreffende de Geneefse kerkelijke gemeente over het algemeen goed op de hoogte is. Omdat ook Schotsman in zijn “Voorrede” niet in deze leemte heeft voorzien, neemt de recensent de taak op zich om dit te doen en geeft hij vervolgens een uitgebreid verslag van de kerkelijke gebeurtenissen in het Genève van de afgelopen decennia.

De auteur van deze positieve recensie eindigt zijn bespreking met het prijzen van de brochure van Bost als een geschrift dat in een “goeden geest” gesteld is en dat “rond, eerlijk, Christelijk, zonder bitterheid” (698) is.

Een eveneens positieve beoordeling van Het Godsdienstig Genève, in maart 1819 treffen we aan in het Letterkundig Magazijn160. De brochure van Bost vervulde de recensent met gevoe-lens van verbazing, van droefheid en van blijdschap. Het verbazingwekkende voor hem is dat men tradities uit trouweloosheid verwerpen kan. Wat de recensent bedroeft is het feit, dat mensen het Evangelie verwerpen. De voor de recensent verheugende kant van de zaak is in het algemeen dat de Nederlandse Hervormde Kerk door de berichten uit Genève in de