• No results found

276 Par. 3.1.

277 Par. 3.1, 3.2.1.

278 Par. 3.3.

279 Par. 3.1.

280 Zie bijv. Rb. Den Haag 13 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3363 en Hof Amsterdam 15 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3516.

281 Par. 3.3.

282 Par. 2.1.

283 Par. 3.2.2, 3.3.

Aan de hand van hetgeen in de voorgaande hoofstukken is beschreven, kan de onderlinge verhouding tussen ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht worden beschouwd.

Middels een vergelijking wordt getracht de overeenkomsten en verschillen in kaart te brengen. Mede op basis daarvan wordt in het volgende hoofdstuk een kader gecreëerd waaraan de voor- en tegenargumenten voor een samensmelting kunnen worden ontleend.

4.1 Verschillen

Het meest in het oog springende verschil is de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van een stoornis voor de aanvaarding. Uit artikel 39 Sr volgt een stoornisvereiste voor ontoerekeningsvatbaarheid.284 Ook de feitenrechtspraakanalyse betreffende ontoerekeningsvatbaarheid toont de onmisbare rol van de stoornis.285 Betrekkelijk vaak gebruiken feitenrechters de enkele aanwezigheid van een stoornis ten tijde van het delict als argument om iemand ontoerekeningsvatbaar te verklaren, terwijl daarmee getuige het woord

‘wegens’ in artikel 39 Sr formeel niet kan worden volstaan.286 ‘Wegens’ duidt namelijk op een verklarend verband tussen de stoornis en het plegen van de feiten: het causaliteitsvereiste.287 Nog vaker dan de enkele vaststelling van een stoornis, hanteren feitenrechters dan ook het causale verband tussen stoornis en delict als criterium voor ontoerekeningsvatbaarheid. Het gaat hier om een conditio sine qua non-verband: de stoornis als onmisbare schakel voor het begane feit. Een feitelijk oorzakelijk verband is echter een minimumvoorwaarde en volstaat niet als volwaardig criterium.288 Steeds vaker kiezen feitenrechters een andere invulling van het causaliteitsvereiste, waarbij het gaat om de invloed van de stoornis op de cognitieve of volitieve competentie en hoe die invloed heeft doorgewerkt in het concrete feit; mentale causaliteit.289 Dit wordt in paragraaf 4.2 nader besproken. Welk ontoerekeningsvatbaarheidscriterium ook precies wordt toegepast, het jurisprudentieonderzoek maakt duidelijk dat de aanwezigheid van een stoornis als noodzakelijke factor voor ontoerekeningsvatbaarheid heeft te gelden.

Psychische overmacht daarentegen kent geen stoornisvereiste. Uit de literatuur en recente feitenrechtspraak volgt dat de stoornis slechts kan meewegen als een factor.290 Niet ieder geval van psychische overmacht heeft betrekking op een psychisch gestoorde verdachte. Ook

“normale” mensen geraken immers in overmachtssituaties. Een stoornis heeft invloed op hoe externe factoren intern worden verwerkt en wordt daarom, indien vastgesteld, meegewogen bij de redelijk te vergen weerstand. Wanneer aan een stoornis dermate veel gewicht wordt toegekend dat het als verontschuldigende factor dient, dan zouden psychische overmacht en ontoerekeningsvatbaarheid feitelijk dezelfde oorzaak van schulduitsluiting hebben. Welk waardeoordeel daaraan moet worden verbonden, wordt besproken in paragraaf 5.1.2.

284 De noodzakelijkheid van dit stoornisvereiste staat evenwel ter discussie. Zie hs. 5.

285 Par. 2.3.2.

286 HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311, NJ 2008/193, m.nt. Reijntjes, r.o. 4.4.2.

287 Vgl. Bijlsma 2016, p. 28; Ten Voorde 2022, aant. 4a.

288 Bijlsma 2016, p. 204-208; Ter Haar & Meijer, par. 4.4.2.

289 Bijlsma 2016, p. 246.

290 Par. 3.2.2, 3.3.2-3.3.3.

Een tweede verschil is dat psychische overmacht door het redelijkerwijs te vergen weerstandsvermogen wordt geobjectiveerd, terwijl ontoerekeningsvatbaarheid juist een subjectieve kwestie is.291 Dit verschil wordt nochtans gerelativeerd door het betrekken van de persoonlijkheid van de verdachte bij de beoordeling van psychische overmacht. Waar voorheen het redelijke weerstandsvermogen gebaseerd werd op wat van de gemiddelde burger naar objectieve maatschappelijke maatstaven kon worden verwacht, wordt die maatstaf flink gesubjectiveerd door te beoordelen wat van deze verdachte kan worden verwacht.292

4.2 Overeenkomsten

Een grote overeenkomst tussen ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht is het stoornisbegrip. Aangezien de stoornis in eerste instantie geen rol leek te spelen in de psychische overmacht, laat staan dat sprake was van een stoornisvereiste, kende de psychische overmacht geen eigen stoornisbegrip. Toen de stoornis als mogelijk relevante factor eenmaal zijn intrede deed in de psychische overmacht, werd voor de uitleg van de term

‘stoornis’ aangesloten bij het stoornisbegrip dat reeds werd gehanteerd bij ontoerekeningsvatbaarheid.293 De term ‘stoornis’ is in de context van schulduitsluitingsgronden niet beperkt tot in de DSM erkende ziektebeelden, maar omvat ook niet-pathologische psychische kwetsbaarheden. Vice versa is tevens niet iedere vastgestelde stoornis die in de DSM is opgenomen per definitie relevant in het kader van ontoerekeningsvatbaarheid (en vermoedelijk dus ook niet bij psychische overmacht).294 Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van rechters een stoornis vast te stellen en zodoende invulling te geven aan het stoornisbegrip, waarbij rechters niet zijn gebonden aan deskundigenadviezen.295

Een volgende overeenkomst is het eerder aangehaalde causaliteitsbegrip. Bij psychische overmacht moet een onweerstaanbare (psychische) drang worden getriggerd door externe omstandigheden.296 De invloed van de persoonlijkheid van de verdachte op de redelijkerwijs te vergen weerstand tegen die drang maakt dat een verklarend verband tussen de externe omstandigheid en de psychische gesteldheid van de verdachte benodigd is.297 De externe omstandigheid levert bij de verdachte een zodanige psychische druk op dat hij die vanwege zijn psychische gesteldheid niet kan weerstaan en daarom overgaat tot het delict. Beukers concludeert hieruit dat het causaliteitsbegrip bij ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht kennelijk van eenzelfde aard is.298 Het verschil zit in de schakels van de causale keten: de externe omstandigheid en onweerstaanbare drang bij psychische overmacht tegenover de stoornis en delict bij ontoerekeningsvatbaarheid.299 De relatie tussen stoornis en delict moet worden gezien als ‘mentale causaliteit’. Het meest recente en duidelijke voorbeeld

291 Vgl. Bijlsma 2016, p. 248.

292 Par. 3.2.2, punt 4.

293 Par. 3.2.2, 3.3.1.

294 HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY5355, NJ 2013/466, m.nt. Keulen; Par. 2.2.2.

295 Beukers 2019, p. 357.

296 Par. 3.2.2.

297 Beukers 2017, p. 202.

298 Beukers 2017, p. 202-203.

299 Beukers 2017, p. 203.

hiervan is het arrest in de Brunssummerheide-moordzaak.300 Bij mentale causaliteit heeft de stoornis ertoe geleid dat de verdachte geen inzicht had in de wederrechtelijkheid van zijn gedraging of niet in staat was in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid te handelen. Dat mentale manco heeft uiteindelijk geresulteerd in het plegen van het feit.301 Beide schulduitsluitingsgronden vereisen derhalve een causaal verband tussen de verontschuldigende factor (stoornis of externe omstandigheid) en de oorzaak van het delictgedrag (ontbreken cognitieve/volitieve competentie of onweerstaanbare psychische drang).

Tenslotte bestaat ook overeenstemming in het belang van de vrije wil. Dat belang is bovenal inherent aan de karakterisering van ons strafrecht als ‘schuldstrafrecht’.302 Verwijtbaarheid is noodzakelijk voor toerekenbaarheid, maar die verwijtbaarheid veronderstelt wilsvrijheid. De wetgever ging er dan ook vanuit dat mensen over deze vrije wil beschikken. Strafrechtelijke verwijtbaarheid kan alleen worden uitgesloten als die vrije wil door een buitengewone (interne of externe) omstandigheid is aangetast.303 Dit komt voor beide leerstukken eveneens tot uiting in de feitenrechtspraak. Voor ontoerekeningsvatbaarheid dragen rechters meer dan eens expliciet de beperking van wils- of keuzevrijheid aan als argument, of ze betrekken die in de volitieve component van een ORO-achtige overweging.304 Bij psychische overmacht verwerken rechters eveneens regelmatig de mate van wilsvrijheid of keuzemogelijkheden van verdachten in hun oordeel.305 Een en ander is niet verwonderlijk aangezien beide schulduitsluitingsgronden zijn, zodat steeds wordt vetrokken vanuit het uitgangspunt dat schuld (en dus vrije wil) in beginsel aanwezig is.

4.3 Evaluatie

Welbeschouwd lijken ontoerekeningsvatbaarheid en psychische overmacht meer overeenkomsten te hebben dan verschillen. Het onderscheid zit voornamelijk in de karakterisering als inwendige of uitwendige oorzaak van ontoerekenbaarheid en de rol van de stoornis daarin. De stoornis is voor ontoerekeningsvatbaarheid vereist en is daarbij de disculperende factor. Voor psychische overmacht kan de stoornis worden meegewogen in het redelijkerwijs te vergen weerstandsvermogen, zodat hij – hoewel relevant – in een verder verwijderd verband staat van (eventuele) straffeloosheid. De disculperende factor is daar de van buiten komende drang. Het komt dus voor een groot deel erop aan of het door de wetgever gemaakte onderscheid zodanig gewichtig is dat het in de weg moet staan aan een samensmelting. Deze en andere overwegingen ten aanzien van de wenselijkheid van een samensmelting worden behandeld in hoofdstuk 5.

300 Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:868.

301 Bijlsma 2016, p. 246.

302 Par. 1.1.

303 Par. 1.2, 2.1 304 Par. 2.3.2.

305 Par. 3.3.2.