• No results found

(i) De opgave , in het vorig Verslag opgenomen , was in dit opzigt niet volledig

In document BIBLIOTHEEK KTLV (pagina 137-143)

lioorige eilanden zijn de klapperboomen in zeer grbote menigte aanwezig en op sommige plaatsen zelfs ontelbaar. In de binnenlanden vindt men ze niet zoo menigvuldig, zoodat het bestuur daar de aanplanting nog aanmoedigt, in de verwachting dat het gebruik van de vrucht meer zal toenemen bij den Maleijer,die tot dusverre nog weinig klapper-olie voor de bereiding zijner spijzen of voor de verlichting gebruikt en zich voor het laatste meer bedient van damar (hars) en voor het eerste van eene olie, getrokken uit de vrucht

van den kemiri-boom.

Het maken van olie geschiedt meerendeels door Niassers en Batoe-eilanders. V a n Nias wordt de uitvoer van olie opgegeven 350 pikol te zijn. Van de Batoe-eilanden in dit jaar 3259 pikol.

Koffij. In 1854 is het aantal koffijboomen weder met de aanzienlijke hoeveelheid van 12,032,171 vermeerderd.

De opbrengst is in dat j a a r tot 131,522 pikol gestegen: 12,102 meer dan het vorige, zeer gunstige j a a r .

Sedert 1 Januarij 1854 wordt aan de bevolking betaald f 8:40 voor goede of eerste soort koffij , en f 7 voor de mindere; eene verhoogde prijsbepaling, waarvan voor de aan-moediging der cultuur goede uitwerking wordt verwacht.

Tabah. De voorkeur wordt nog steeds gegeven aan die van J a v a , waarvan in 1854 4146 pikol werd ingevoerd.

Cassia. De meerdere vraag naar dit artikel, welligt ten gevolge eener betere bewer-king , heeft reeds vele personen aangemoedigd om deze kaneelsoort, die overigens in de wildernissen groeit, door opzettelijke planting te kweeken. Het bestuur bepaalt zich daaromtrent alleen tot raadgeving en aanmoediging. De uitvoer bedroeg in 1854 5028 pikol, in 1853 6470 pikol.

Peper. In het belang van de bevolking is de gedwongen cultuur van deze plant, blij-kens het vorig Verslag, opgegeven ; ook het product wordt aan de vrije beschikking van de planters overgelaten.

Notenmuscaat. Te Padang en Aer-bangis is deze cultuur weinig verbreid en wordt zij slechts bij enkele gegoede lieden aangetroffen ; maar in de afdeeling Priaman schijnt zij meer algemeen te wezen, en zijn uit eigen beweging 159,135 boomen geplant, waarvan reeds 5000 vruchtdragend zijn. De opbrengst w a s , volgens opgave, in 1854 108 pikol, en de prijs f 75 per pikol.

Gambier. I n de afdeeling Lïmapoeloh Kotta, voornamelijk in het district Sirilama, maakt de bevolking, zoo als vroeger is medegedeeld, veel werk van de gambiercultuur.

Elders heeft dat niet-plaats. Het product vindt, behalve voor binnenlandsch verbruik, gedeeltelijk zijn weg naar de Oostkust en gedeeltelijk naar het Westerstrand. Naar het laatste werd gedurende 1854 6000 pikol afgevoerd, gemiddeld eene waarde hebbende van f 11 den pikol.

Suiker. Ofschoon dit artikel niet voor de Europesche markt vervaardigd w o r d t , schijnt de teelt van riet en de bereiding van suiker niet van belang ontbloot, althans vindt men vermeld, dat uit de Padangsche.bovenlanden 6000 pikol suiker is uitgevoerd.

Veeteelt. Buitengewone ziekten zijn in 1854 niet voorgekomen. Het aantal paarden Ï 3 , volgens opgave, met 3 9 2 , en dat der buffels met 9921 stuks vermeerderd, terwijl daarentegen het aantal runderen, in 1853 84,958 stuks bedragende, met 3369 zou

ver-minderd zijn.

Het ontbreekt niet aan eene gepaste zorg om den veestapel te vermeerderen. Behalve dat in 1853 eenige runderen naar de eilanden Nias en Batoe zijn gezonden, om daar in het wild te blijven grazen en zich te vermenigvuldigen, werden in 1854, op 's lands kosten, twee dekhengsten en drie stieren naar Si Perok (residentie Tapanoli) gezonden, om de schoone en onafzienbare weiden in die landstreek, waar reeds thans veel vee i s ,

beter en met een goed ras bevolkt te krijgen.

I n de Battaklanden vindt men een voortreffelijk paardenras ; maar de uitvoer is gering, vooral doordien het paardenvleesch onder de bevolking aldaar gegeten wordt en even

( 1 3 3 }

als elders het rund- of buffelvleesch, ter markt wordt gebragt. Om te berijden worden de paarden door de Battaks niet gebruikt.

2°. BENKOELEN.

Rijst. De oogst was minder voordeelig dan in het vorige j a a r : gedeeltelijk door ver-zuim van geregelden aanplant, gedeeltelijk door de langdurige droogte, die er ge-heerscht heeft.

Peper. Ofschoon de oogst iets meer was dan het vorige jaar, namelijk 3237 in stede van 3027 pikol, blijft die cultuur toch over het algemeen achteruitgaan.'

Koffij. Van de vroeger vermelde aanplanting van koffij, in de afdeelingen Lais en C r o ë , thans bedragende 63,422 boomen, werd in 1855 eenige opbrengst verwacht.

Specerijen, 's Lands specerijtuin te Permatam-Balem leverde in 1854 slechts op 235/100

pikol notenmuscaat, 44 kati's foelie en 6 kati's kruidnagels. Zij gaat jaarlijks achteruit, zoodat de intrekking is voorgesteld.

Djagong. Een gedeelte van eene bezending zaad van Amerikaansche maïs gaf vruchten van betere hoedanigheid dan de inheemsche djagong, welke daarop tot verdere uitpoting zijn gebruikt.

3°. LAMPONGSCHE DISTRICTEN.

Van dit gewest zijn geene opgaven ontvangen.

4°. PALEMBANG.

Rijst. De toenemende veiligheid is van gunstigen invloed op de ontginning van gronden en op de uitbreiding van den rijstbouw. Ook werden op vele plaatsen de waterleidingen in goeden staat gebragt en sawah's weder bewerkt, die jaren lang onbenut hadden gelegen.

Dat de oogst gunstig w a s , kan, volgens het berigt van den resident, onder andere worden afgeleid uit de belangrijke hoeveelheden rijst en padi, die ten verkoop naar de hoofdplaats werden afgevoerd, namelijk 90,82962/100 pikol rijst en 48,57457/100 pikol p a d i , zijnde 27,215 pikol rijst en 20,552 pikol padi meer dan in 1853.

Katoen. De weersgesteldheid was voor de verbouwing van dit artikel niet zeer gunstig.

De opbrengst, voor zoover ze naar Palembang werd gebragt, bedroeg 26,000 pikol, en dus minder dan in het vorige jaar.

Gomelastiek en getah pertja. Men heeft zich in het jaar 1854 beijverd om gom-elastiek en getah pertja uit de bosschen te winnen. Van de eerste gomsoort is 40571/2 'en van de laatste 2245 pikol in den handel gebragt.

Landrenten en belasting op het bedrijf. Met de inning is geene moeite ondervonden. De aanslag van 1854 bedroeg f 247,810 en deze som was op het einde van het j a a r , behoudens een gering bedrag van slechts f 7 7 , geheel voldaan. Bovendien werd nog in het eerste

quartaal van dit jaar een achterstand van f 12,395:60 aangezuiverd.

5°. BANKA. y

Hier bestaat, buiten eene niet noemenswaardige hoeveelheidkoffijboompjes , geene andere cultuur dan die van rijst, dieopladangs (drooge gronden) verbouwd wordt. De opbrengst is niet voldoende voor de behoefte, zoodat daarin van elders voorzien moet worden. De schraalheid van den grond staat eene uitbreiding in den weg.

De oogst was in 1854 minder dan in het vorige j a a r , daar eene heerschende ziekte vele handen aan den landbouw onttrok.

34

6 ° . RIOÜW.

Ten gevolge van de gunstige marktprijzen in 1853 en 1854 is de teelt van gambier en peper, de voornaamste artikelen welke hier verbouwd worden, toegenomen. Volgens de registers van bet havenkantoor, waarop echter niet met volkomen zekerheid kan worden afgegaan, daar de opgaven van de uitvoerders aan geene verificatie onderworpen zijn, zou in 1854 97,92735/100 pikol gambier en 15,16819/10o pikol peper, en derhalve van het eerste ruim 7000 en van het laatste ruim 3000 pikol meer dan in 1853 uitgevoerd zijn.

V a n de gambier ging 62,04744/100 pikol naar J a v a , 30,87823/100pikol naar Singapoer, en het overige naar de verschillende eilanden van den Archipel. De peper werd op omstreeks duizend pikols na geheel naar Singapoer gebragt.

7 ° . WESTER-AFDEELING VAN BORNEO.

Van dit gewest is geen verslag ontvangen,

8 ° . ZUID- EN OOSTER-AFDEELING VAN BORNEO.

Rijst. De weersgesteldheid was in 1854 vrij gunstig en de oogst dien ten gevolge vol-doende voor de behoefte.

De belasting, die hier alleen te Bandjermasin en omstreken van het rijstgewag geheven wordt, bestaat in l / i ov a n de opbrengst, welke, in natura geheven wordende, op openbare veiling van de hand wordt gezet. Die verkoop geschiedde in 1854 voor eene som van f 3521:521/2.

Katoen. De uitvoer was niet zoo veel als in het vorige j a a r : zij bedroeg 1,79534/I00 pikol.

Klapperboomen. Tot dusverre is de klapperteelt van weinig beteekenis. De inlander maakt er niet veel werk van: waarschijnlijk gedeeltelijk omdat in zijne behoefte aan olie door eene in de wildernissen groeijende vrucht, Jcalampan genaamd, wordt voorzien.

Veeteelt. Onder het weinige vee dat men hier vindt, bekleedt de karbouw de voor-naamste plaats. In het getal is toeneming te bespeuren, ofschoon de gesteldheid van het terrein, medebrengende dat voor de bewerking der padivelden geen ploeg gebruikt wordt en de transporten te water gescheiden, oorzaak is dat de bevolking voor die toeneming weinig zorg draagt.

9 ° . CELEBES EN ONDEKHOORIGHEDEN.

Mijst. Gebrek aan levend water op de meeste velden, die voor den rijstbouw ge-bruikt worden, is oorzaak dat schier ieder j a a r , in meerdere of mindere m a t e , misge-wassen ondervonden worden. Ook in dit jaar had zulks in de noorder-districten plaats.

Elders was de oogst bevredigend.

Aan de waterleiding van den waterval te Bantimoerong, noorder-districten, waarvan in het vorig Verslag melding is gemaakt, werd inmiddels gearbeid en eenige vordering gemaakt. I n de zuider-districten werd mede een aanvang gemaakt met het daarstellen eener waterleiding.

Krachtens Staatsblad 1824, n°. 3 1 a , wordt hier een tiende van het padigewas geheven.

Vroeger geschiedde de heffing nadat het product gesneden was. Behalve dat hierdoor werd afgeweken van art. 3 der genoemde bepaling, waren vele verkeerde practijken daar-van het gevolg, zoodat dit j a a r de aanslag is geschied terwijl het graan nog te velde stond en tot genoegzame rijpheid was gekomen. Deze maatregel heeft gunstig gewerkt.

De belasting, waaronder die op de zoutpannen in de zuider-districten, ten bedrage van f 441:30, beliep in 1854 f 131,354:41, en dus f 23,857:28 meer dan in het j a a r te voren.

De in 1853 in dienst gestelde collecteurs dragen veel bij tot eene geregelde inning.

Kof jij. Het bestuur beeft, zoo als vroeger gezegd i s , tot dusverre geene bemoeijenis met dezen tak van landbouw. De bevolking plant en oogst naar welgevallen.

De uitvoer heeft in 1854 bedragen 7069 pikols, waarvoor in den handel van f 25 tot f 28 per pikol werd bedongen.

Klapperteelt. De in het vorig Verslag (pag. 163) bedoelde Europesche ondernemer, aan wien eene concessie tot fabriekmatige bereiding van olie op Salajar (Saleijer) was ver-leend, is overleden, zonder dat die onderneming de verwachte resultaten heeft opgeleverd.

( 135 )

Bossclien. De uitgestrektheid daarvan is onbekend. Het ontbreekt niet aan goede hout-soorten , maar het vervoer is moeijelijk. Djatihout wordt alleen op Salajar aangetroffen.

Veeteelt. De uitvoer van paarden bedroeg in 1854 eene waarde van f 21,060.

10°. MENADQ.

Bijst. Ofschoon de rijstcultuur aan de bevolking zeer aangenaam i s , blijft het bij voortduring noodig te waken, dat de bewerking en beplanting der velden tijdig en gere-geld plaats hebbe. De oogst i s , volgens de opgaven der inlandsche hoofden, gelijk ge-weest aan het vorige j a a r . Hij zou echter veel meer hebben bedragen, zoo de geherrscht hebbende epidemien geen nadeeligen invloed hadden uitgeoefend. Vele handen ontbraken daardoor om de velden bij tijds van onfcwtf te zuiveren en zelfs om het tot rijpheid ge-komen gewas te oogsten.

Mibe (Maïs). De miloe of djagong maakt een voornaam deel der volksvoeding in de Menahassa uit. De aanplant geschiedt in groote hoeveelheid en leverde, volgens opgave, in 1854 in de afdeelingen Menado, K e m a , Tondano, Amoerang en Belang niet minder dan 86,882,418 stuk3 op.

Klapperboomen. Gedurende 1854 zijn 34,689 boomen aangeplant. Het bestuur moedigt gestadig de uitbreiding aan.

Kom- Het weder was in 1854 zeer gunstig en de oogst dien ten gevolge belangrijk,*

niettegenstaande door de bovenvermelde epidemien nog eene vrij groote hoeveelheid kofnj in en buiten de tuinen verloren is gegaan. E r werd 22,934 pikol in 's lands pakhuizen geleverd. Het hoogste'vroeger verkregen cijfer w a s , blijkens het vorig Verslag, m 1853 16,114 pikols. Hef aantal boomenä in geregelde tuinen is gedurende 1854 met 211,318 vermeerderd.

Kakao. I n de sedert vele jaren kwijnende kakao-cultuur (zie mede het vorig Verslag) kwam gedurende het j a a r 1854 eene gunstige wending: vele boomen, die sedert lang geene gezonde vruchten hadden gegeven, gaven die thans weder, en het plantsoen kreeg op sommige plaatsen een beter aanzien. De hoop op herstel werd daardoor eenig-zins verlevendigd. Voor eene behoorlijke verzorging der aanplantingen zijn voorschriften gegeven. Het aantal boomen is in 1854 met 142,643 vermeerderd en werd, zonder die van particuliere landeigenaren mede te rekenen, op het einde van het j a a r geschat op nagenoeg 1,000,000.

Koffo. De teelt van deze plant, eene soort van wilde pisang, waaruit, blijkens het vorig Verslag, vlas wordt bereid, heeft voortdurend de meeste zorg en belangstelling van het bestuur tot zich getrokken. Het aantal planten is gedurende 1854 met 38,374 ver-meerderd en daardoor, ongerekend die van de particuliere landerijen, op 62,855 gebragt.

Men zal zich, naar het oordeel van den resident, nog gedurende een paar jaren meer op uitbreiding van de aanplantingen dan op de bereiding van het vlas zelf dienen toe te leggen.

Notenmuscaat. Het gunstige aanzien van de notenmuscaatboomen, die sommige parti-culiere landeigenaren hadden geplant, heeft het denkbeeld doen ontstaan om deze cultuur meer algemeen in de Menahassa te verspreiden. Eenige van Banda verkregen notenpitten zijn op "onderscheidene plaatsen geplant en zeer goed opgekomen.

Bosschen. I n 1854 zijn 5000 djatipitten van Java ontvangen en in onderscheidene districten geplant. . .,

Tot vergemakkelijking en bespoediging der levering van hout voor s lands civile en militaire werken is magtiging verleend, te Menado eene stapelplaats op te ngten e n , tot inkoop van hout, jaarlijks over eene som van f 1500 te beschikken.

Veeteelt. De veestapel bedroeg óp het laatst van 1854: 2797 paarden, 2459 runderen, 85 schapen, 2843 geiten en 67,440 varkens.

Het aantal runderen, schapen en varkens schijnt dus, bij vergelijking met het vorig Verslag, toegenomen ; dat der paarden, even als vroeger, en ook dat der geiten

daaren-tegen verminderd te zijn. Aan meerdere en goede paarden bestaat groote behoefte, zoo-dat men er op bedacht i s , door aanvoeren van elders daarin te voorzien. Ook aan de teelt van runderen laat men zich, in het belang van den afvoer van kofïïj, tegenwoor-dig veel gelegen liggen.

Landbezit. Tot verklaring van de boven voorkomende vermelding van » particuliere landerijen" wordt aangeteekend, dat de inlanders in de Menahassa, volgens de lands-ïnstellingen, door eerste ontginning regt van eigendom op den grond verkrijgen. Dat regt is met^ betrekking tot zekere stukken gronds, in de nabijheid van Menado en de hoofdnegorijen Kema, Amoerang en Belang, door aankoop of erfenis, overgegaan op eenige Europeanen en daarmede gelijkgestelden, en op Chinezen.

11°. TEBXATE.

Van dit gewest zijn geene opgaven ontvangen.

12°. AMBOIXA.

Kruidnagelen. E r waren op ultimo December 1854, volgens opgave, 129,544 vrucht-dragende boomen en 276,095 die nog te jong daartoe waren.

De oogst was belangrijk; hij bedroeg 580,592 Amsterdamsche ponden, dat is 237,383 pond meer dan in 1853 en 271,296 meer dan in 1852.

Aan de bevolking ia betaald dertig duiten per pond, of te zamen f 145,143. De b e -looning aan de regenten, oudsten en marinjos bedroeg f 1 5 , 8 3 3 , zoodat in het geheel voor de verkregen hoeveelheid nagelen is uitgekeerd f 160,976.

Het vervoer naar de onderscheidene pakhuizen te Amboina, Hila, Saparoea en Haroeko geschiedt kosteloos door den planter of inleveraar van het product.

De bevolking behartigt de cultuur met belangstelling, als zijnde het voornaamste middel harer inkomsten. Het meer en meer ondervonden wordend gebrek aan geschikte gronden maakt echter het aanleggen van nieuwe tuinen, ter vervanging van de zoodanige welke in eenen kwijnenden staat verkeeren, moeijelijk.

Notenmuscaat. De teelt van deze specerij g a a t , zoo als reeds in het vorig Verslag is aangemerkt, sedert dat zij (in 1827) aan de bevolking zelve is overgelaten, meer en meer achteruit.

In 1854 is uitgevoerd 56 pikol notenmuscaat en 938/j25 pikol foelie, zynde omstreeks de helft minder dan in het jaar te voren.

Sago. Na hetgeen daarvan in het vorig Verslag gezegd i s , wordt hier alleen aan-geteekend, dat de productie der gouvernements-sagobosschen te Lokkie en Namat 184,750 pond heeft bedragen, welke voor f 1231 verkocht zijn, en dat in 1854 14,111 boo-men zijn bijgeplant.

Klapperboomen. Het aantal klapperboomen bedroeg op ultimo December 1854 465,417 stuks, dat is 21,149 meer dan op het einde van het vorige jaar. Hoofden en bevolking worden voortdurend aangemoedigd tot het doen van bij plantingen.

De olie was duurder dan gewoonlijk, hetgeen werd toegeschreven aan eene ziekte, die de klapperboomen aangetast en minder vruchtbaar gemaakt zou hebben.

Kakao. Deze cultuur is geheel in handen van particulieren. De tuinen, eenige jaren geleden aangelegd en omstreeks 12,000 boomen bevattende, verkeerden, volgens de ontvangen berigten, in eenen gunstigen toestand en begonnen reeds eenige voordeelen af te werpen.

Rijst. De rijstcultuur staat, zoo als reeds in het vorig Verslag werd meegedeeld, in deze residentie nog op een zeer lagen trap. Op Boero geschiedt onder gouvernements-toezigt eene geringe aanplanting van rijst op sawah's, waarvan in 1854 148 pikol werd verkregen. Op Haroeko en Noesa-laut wordt in het geheel geen rijst geplant, en op Amboina en Saparoea in geringe hoeveelheid. Alleen op Ceram maken de Alfoeren van de padi-cultuur op drooge gronden eenig werk.

T e Amboina werd ingevoerd 400 kojan rijst, welke, behalve hetgeen de inlandsche

(• 137 )

bevolking er van gebruikt bij feestelijke gelegenheden of om er gebak van te maken,

In document BIBLIOTHEEK KTLV (pagina 137-143)