DE GIR FFE.
Er moet een tijd geweest zijn, dat frika alleen door wilde dieren en door negers bewo nd werd.
"Vat zal het er toen he rJijk gewee t zijn! Die zwartjes met hun lange lan en en hun pijt en boog zien er wel angstw kkend uit, maar in den grond zijn ze ni t zoo gevaarlijk. Is je maar zorgt, dat j hun een eindje uit den weg blijft, en daar zijn wij, giraffen, met onze lange beenen uitstekend op ingericht.
In de kuststreken vertoonden zich later de Europe-anen met hun blanke gelaatskleur, zware knevel en baarden. Die schoten niet met pijlen, maar met kogels uit geweren die tienmaal zoo ver rikten als een boog De leeuwen en panters waagden den strijd, maar zij konden het niet winnen en het aantal leeuwen verminderde in dezelfde mate, als het aantal blanken toenam.
DE GIRAFFE
Als de leeuwen het zelfs niet konden winnen, wat moesten wij, giraffen, dan beginnen? 'Wij hadden geen zware hoektanden en ook geen scherpe klauwen zooals zij. Lange beenen, ja, dat was alles; we konden dus snel vluchten. En dan deed onze lange hals nog dienst als uitzichtstoren; we konden den omtrek in wijden kring overziens. 't Is wel waar, dat we vervaarlijke schoppen kunnen uitdeelen, maar dat is geen verdedigingsmiddel tegen een man met een geweer. Onze voorouders deden dus het eenige, wat zij in dat geval konden doen: zij gingen op den loop.
Het was hun niet ontgaan, dat de blanken zich bij voorkeur begaven naar dichtbevolkte, flinkbe-groeide streken. De Sahara in het noorden, of de Kalahariwoestijn in het zuiden, daar moesten zij niets zan hebben. Vandaar, dat de giraffen dachten: dan zullen wij maar nemen, wat er overblijft. En zoo zijn wij echte woestijnbewoners geworden. We mogen zoo terloops eens een bosch aan den rand van de zandvlakte bezoeken maar in de woestijn, en in haar oasen natuurlijk, daar gevoelen we ons het best thuis.
Oorspronkelijk weken de meeste uit naar de Sahara, omdat die zoo groot is, maar de vele kara-vanen moeten daar in de laatste jaren het terrein zeer onveilig gemaakt hebben. Mijn voorouders
had-DE GIRAFFE 49
den de Kalahari gekozen en daar IS het wezenlijk jaren en jaren goed geweest.
De giraffen wisten zich eeuwen lang zoover van de menschen vandaan te houden, dat het tot het jaar 1827 duurde, eer dat er een paar giraffen naar Europa getransporteerd werden. Toen gaf de onder-koning van Egypte er een paar ten geschenke aan de Fransche en ook aan de Engelsche regeering.
Heel Parijs en heel Londen liep uit, om de vreemde dieren te zien.
't Was misschien een eer voor mijn familie, dat die twee rasgenooten zooveel bekijks hadden, maar met dat eerste transport begon onze ellende.
In Europa houdt elke stad van belang er een diergaarde op na en nu werd het het streven van de besturen dier verschillende diergaarden, om zich ook een giraffe aan te schaffen.
In 't begin stelden z'j zich tevreden met de huid.
Die werd dan over een samenstel van ijzerdraad gespannen en zoo verkregen zij, wat ze een opgezet exemplaar noemden.
Toen was het uit met onze rust. Er kwam een zwerm van jagers opdagen, de meesten te paard, en die drongen door in streken, waar v66r hen nooit menschen gezien werden. De giraffen verscholen zich
4
so
DE GIRAFFEin kleine boschjes. Hun woestijnkleur en hun stok-kerige gedaante deed hen in de verte precies ge-lijken op de boomen, waar zij tusschen stonden.
Daannede waren de negers wel te foppen en de blanken van vroeger ook wel, maar die van den lateren tijd waren voorzien van verrekijkers en met die drornmelsche dingen in de hand zien zij letterlijk alles. En hun paarden zijn ook lang niet mis. We hebben de grootste moeite, om hen voor te blijven en als je denlet, dat de afstand groot genoeg is, loop je toch nog gevaar, dat zoo'n verdragend geweer een eind aan je leven maakt.
Gelukkig zeiden de bezoekers van de diergaarden weldra: "Zoo'n opgezette giraffe? \Vat is daar nu aan te zien? Berg die maar op en laat ons liever een levend exemplaar zien '"
Toen werden de opgezette giraffen op den zolder geborgen en de jagers kregen de boodschap: "Tracht ze levend te vangen'"
Daarmee kwam er aan de moordpartij een eind.
't Werd tijd ook, want er waren er niet zoo heel veel meer. We liepen zelfs gevaar, om uit te sterven.
Ge kunt dat wel opmaken uit den prij , die voor ons besteed wordt; een volwassen giraffe wordt tegenwoordig met tienduizend gulden betaald' Ma r
DE GIRAFFE 51
al werden we voortaan niet meer doodgeschoten, we werden toch niet minder vervolgd. Dat is te begrijpen, doordien we zooveel geld opbrachten.
Dezelfde jagers, die vroeger, als zij ons opzochten, hun tweeloops geweer niet uit de hand legden, lieten nu hun vuurroer thuis, ja, wat meer is, zij omring-den ons met de teederste zorg. Dat heb ik zelf ondervonden, helaas, mag ik er wel bij zeggen, maar het is toch prettiger, dan dat je maar dadelijk dood-geschoten wordt.
Zoo groot is de invloed van het geld'
Op een Donderdag, (of op een Vrijdag, daar wil ik niet over strijden) stond ik met nog vier andere giraffen, even als ik jongelui van een paar jaar oud, tusschen de stammen van een groepje acacia's, aan der. noordrand van de Kalahari. Die boomen hebben onze kleur en ze dragen de bladeren, waar we het meest op gesteld zijn. Daarbij heeft hun kroon in die streek eenigszins den vorm van een parasol, wat ons bij felle zon ook niet onaangenaam is. Ge begrijpt dus, dat we ons nog al eens onder die boomen ophouden.
Ik zei:
"J
ongens I Laten we nu stil blijven staan.'t Is het heetste gedeelte van den dag. We hebben vanmorgen al genoeg gegeten en nu kunnen we eens
DE GIRAFFE
lekker uitrusten, dan zijn we tegen den avond weer friseh. Ik zie op het oogenblik geen mens eh en geen roofdier. Als we ons niet verroeren, heeft niemand erg in ons."
Dat vonden iij allemaal goed. We hadden mis-schien een kwartiertje zoo lekker op ons gemak gestaan, daar begint er een naast mij met zijn staart te slingeren_ Ik zei:
"Wat mankeert je? Sta toch stil met je scheer-kwast!" Maar hij zei, dat hij er niets aan doen kon:
de vliegen plaagden hem zoo. Toch hield hij zich een poosje rustig, maar op eens riep hij: "Ik geloof, dat het een wesp is'" en woedend betrommelde hij zich zelf met zijn vliegenklapper_
De gevolgen bleven niet uit. Daar kwamen zij al in de verte op ons aan; drie jagers te paard t We begrepen, dat wachten onzen toestand nog zou ver-ergeren en daarom kozen wij maar dadelijk het hazen-pad. We hadden al een poosje gerust, dus ik geef u de verzekering, dat we hem een handje gaven! Niet in draf, maar in galop renden we de vlakte over, rechtuit de woestijn in. De jagers schenen evenwel uitstekende paarden te berijden, waarschijnlijk Ara-bisch ras, want toen ik na een half uur eens om-keek, bespeurde ik, dat zij nog maar ongeveer
drie-DE GIRAFFE S3
honderd meter van ons af waren. Zij wilden ons klaarblijkelijk levend buit maken, want anders waren zij al afgestegen en: hadden zij ons een kogel nage-zonden.
't Ging dus om onze vrijheid. Vooruit I We zullen doen, wat we kunnen.
We konden de paarden al hooren brieschen. Die begonnen toch zeker ook moe te worden. En hoe wilden die mannen ons vangen? Toch niet met de hand, zeker? Dan zou ik den eerste, die mij te na kwam, toch een tik met mijn achterpoot verkoopen, die raak was. Had ik gisteren nog niet een jakhals drie maal over zijn rug doen buitelen? 't Was mis -schien nog het beste, dat ik een beetje achteraan kwam, want ik was de sterkste van ons klubje. Als de heeren van 't paard stegen, kon ik hen heel aardig bezig houden. Mijn kameraads zouden dan een goed eind vó6r komen. Als ik een van die jagers zijn b komst gegeven had, zouden de anderen wel bij hem blijven en: dan kon ik mij weer bij mijn gezel-schap voegen. Ik hield dus den: pas een beetje in, zoodat ik de anderen: weldra v66r mij had. Achter mij dreunden de hoeven der paarden, door de jagers met aanmoedigende woorden tot nog meer spoed aangezet en v66r mij ploften de pooten van mijn
54 DE GIRAFFE
ya]Of) .C(:rc')Hlr ril tI'h'r" zwaar neer. Nog een klein eindje I'tI rl,lf) zou ik hlijvC'n :'la:m. Met welken poot
zou il, ,;t' Ol DI 11, link,. ol rechts? Misschien was links
no:~' f (1 IH':;', w·l.1I1 111 r/j~n poot had ik meer kracht.
Ik 101\ . • . . I"! W.l! was dat? Daar kronkelde
zich leh illi it om I lIJII slcr}'cn linI'cr achterpoot. .. .
't 1 I' I wd 1'1'/1 ;I.lll'~, lTl:1ar dan een dunne ... .
[J- vo hl, ("~Il I"IJ: . . . 0 r . ... Bijna was ik
voor-ov('r "/'V,ll! ,It. f){' ~()OI slc j; .ier had een lasso uit-'rc'wllq r,l d .. l'en I'lllf~-cn riem met een kogeltje aan . I'in 1. 1)11.. las'o had zich om mijn poot
ge-Sll11,' n I)' j-l,~('I' ha,1 oJalt ochnudcn. lIet andere ,i IH v 11 ( : ,'l,'iO zat aan zijn zadelknop vast. Daar-doc ,. \. cl I "11 I uk gl!vocld. Had ik de kra ht van ('cn Ic uw '~I h.IO, dan zou Ik het paard misschien omv('( (~-(') ol ken hebben, maar nu kreeg het paard
wel Ct" 'ic/\()', maar ik bleef pal staan.
111 cpn oO:,'cnblil- waren
oe
jagers bij mij. Wel bIcven %iJ I P c('rhil!di~en afstand van mijn achter-pOOllIl, 111111' rC'r'/II'; achler kreeg ik ook al wo'n taai! 11 rW1I1. V C'rvolgens sloegen zij nog een koord ommUn
hah Pil ik wac; volk men in hun macht.Mijn ricndpll waren den dans ont prongen.
Wat !u'bbcn die jager mij laten loopen! Eerst ging het door bekend gebied, toen dwars door groote
DE GIRAFFE 55
bosschen en vervolgens door een lage kuststreek, net zoo lang, totdat we bij den Indischen Oceaan kwamen. 't Ging heel bedaard, dat hielp nog al.
Ze waren zeer attent voor mij. EIken avond werd ik met een borstel van stof en zand gereinigd en eten kreeg ik genoeg. 't Gebeurde zelfs eenmaal bij een hagelbui tijdens een zwaar onweer, dat een van de mannen zijn jas uittrok, om daarmee mijn kop te beschermen.
We kwamen eindelijk in een kustplaats. Daar lag een groote stoomboot vlak aan den wal en daar werd ik op gezet. "Hoe op gezet?" zult ge vragen,
"Een giraffe is toch geen konijntje."
J
a, maar die menschen I Hoe meer ik hen leer kennen: hoe meer ik hun vindingrijkheid moet be-wonderen. Verbeeld jel Ik stond aan den wal, dicht bij de boot. Daar sloegen ze mij een soort van breeden buikriem om het lijf. Toen lieten zij een ijzeren arm van 't schip af draaien tot vlak boven mijn hoofd. Daar zat een ketting aan vast met een zwaren haak eraan. Ik werd letterlijk aan den haak gepikt. Rikketikketik I deed de machine en ik hing tusschen hemel en aarde. Toen draaide de ijzeren arm met den ketting en met mij. Nog eens rikketikketik!en ik stond op het dek van de stoomboot, waar ik
DE GIRAFFE
in het voor mIJ bestemde verblijf werd gebracht.
Toen mij dàt overkomen was, dacht ik: "Nu ver-wonder ik mij over niets meer I ", maar dat heb ik toch niet kunnen volhouden.
Daarna ben ik vijf weken lang op zee geweest.
Dat is geen pretje, vooral niet, wanneer het stormt, maar alles went en er waren heel wat menschen op het schip, die zich d schommelpartij ook moesten laten welgevallen. De boot bracht mij naar Amster-dam. 't Ging net, zooals ik gedacht had .... ik werd in een diergaarde gebracht. "Artis" wordt die hier genoemd.
"Als ik nu maar geen heimwee krijg," dacht ik,
"zoo heelemaal alleen, ver van mijn bloedverwanten en vrienden," maar tot mijn verbazing trof ik in den z.g. giraffenstal een andere giraffe aan. Dat was Betsy; ze is nog een verre nicht van mij, van mijn moeders kant. Ze is veel grooter dan ik; ze is ook wel twee jaar ouder, maar ze is gelukkig volstrekt niet trotsch en van den eersten dag af zijn we de beste maatjes. Zij noemt mij Willy en ik noem haar Betsyen de oppasser en verscheiden trouwe be-zoekers noemen ons ook zoo.
't Is hier natuurlijk niet zoo ruim als in de Kalahariwoestijn en we moeten ons maal nog al
DE GIRAFFE 57
eens doen met hooi of met iepebiaderen, in plaats van met die heerlijke acaciaspruitjes, maar de men-schen zijn goed voor ons en als we zoo lekker buiten in 't zonnetje staan, zeggen we wel eens tegen elkaar:
"
We hebben het hier nog zoo kwaad niet. We haddenhet wel slechter kunnen treffen I"
DE IJSBEER.
De wereld wordt wel ouder, maar niet beter. Er is een tijd geweest, dat wij, beren, op het Bereneiland heer en meester waren en de naam van het eiland zegt immers duidelijk, dat het ons ook toekwam.
Niemand zal ook beweren, dat we ons te dicht in de buurt van de menschen hadden gevestigd, zooals indertijd de bruine beren in Nederland. Die zijn er wel geweest, maar al zoek je tegenwoordig het heele land af op klaarlichten dag met een brandende fietslantaarn in je hand, zelfs dan vind je er niet één meer.
Maar het Bereneiland, daar midden in de N oor-delijke Ijszee, tusschen Noorwegen en Spitsbergen, en van beide even ver verwijderd als Rome van Amsterdam I Dat hadden ze ons toch heusch wel kunnen laten.
DE IJSBEER 59
Onze voorouders hebben er indertijd ook wer-kelijk e n best leven gehad, maar die goede tijd is nu toch al ongeveer vijf eeuwen geleden. Toen behoorde inderdaad het Bereneiland aan de beren.
Ik bedoel natuurlijk aan de edele vleeschetende ij s beren; die honigsnoepende, klontjeshappende bruine beren zijn niet waard, met ons in één adem genoemd te worden.
Ja, to n moet het er eenig geweest zijn.
N cgen maanden winter is het er natuurlijk nog, en d ijsbergen en sneeuwmassa 's zullen vroeger wel niet kolossaler geweest zijn dan tegenwoordig.
.Maltr cr waren toen veel meer robben en walrussen en w.lhi"schen dan tegenwoordig. Je hadt, om zoo te Z('/T.rcn J'e poot ~ . ~,t., , maar uit te steken en je hadt wal. Geen walvisch natuurlijk, maar och I Zoo'n knaap was ook niet onsterfelijk en als er dan een
uoo<l c mplaar kwam aandrijven, was het vetpot
voor cl ijsberen, want kieskeurig zijn we nooit ge-weest, en al was het een week geleden, dat zoo'n reuzcnlummcl gestorven was, daar was hij niet mind rom.
Er kwam al verandering in dien goeden ouden tijd, toen de walvischvaarders kwamen opdagen;
eerst d Noren en de Fransehen, Jater de
Engel-60 DE IJSBEER
schen en de Hollanders. 't Was hun in hoofdzaak om de walvisschen te doen. Zij wenschten veel traan en baleinen thuis te brengen.
Maar een zeehond leverde immers ook traan, al was het dan niet zoo veel. En zij sloegen een massa robben dood, waardoor zij ons in onze brood-winning aantastten. En toen de beren zich daar-tegen begonnen te verzetten, of in geval zij, uit onbekendheid met het menschenras, een matroos voor een zeehond aanzagen en hem in hun onschuld het hoofd afbeten, toen was Holland in last. De beren waren "wreede, bloeddorstige monsters", ze waren "de Isegrims van de Poolzee", en de arme dieren werden met de lans achtervolgd; menige ij _ beer heeft in dien tijd zijn pels moeten afstaan, om voor bekleeding te dienen van een rustbank in de kamer van den reeder, die den walvischvaarder had uitgezonden.
Er was maar één voordeel aan verbonden, aan die komst van de menschen, en dat was dit.
't Spreekt van zelf, dat zij een gevangen walvisch niet zoo netjes afkloven als gij misschien een ge-bakken botje. Zij haalden eenvoudig de baarden of baleinen uit den bek, sneden het spek van den rug, en dan lieten zij de rest maar drijven en dat was
DE IJSBEER 61
nog al wat. Die restanten werden door de beren buitgemaakt en daarop teerden zij weken lang.
Maar het is toch verre van aangenaam, om af en toe te vernemen, dat er een familielid door een lansstoot of een geweerschot is afgemaakt en daarom verhuisden in dien tijd een aantal beren naar Spits-bergen of naar N ova-Zembla.
Die Spitsbergenaars kwamen herhaaldelijk aan de Noordpool en daarom begrijp ik niet, dat de menschen er een paar jaar geleden zoo'n drukte over maakten, toen één van hen, een zekere Peary, ook tot aan de Pool doordrong. Zoo lekker is het daar niet, en mij dunkt, dat die mijnheer Peary met meer smaak een portie ijs zou kunnen ge-bruiken in het Restaurant "de Pool" op het Damrak te Amsterdam, dan daar aan de Noord-pool, al is het ook aan de Noordpool aanmerkelijk goedkooper.
De beren op Nova-Zembla kregen tot hun ver-bazing in 1596 bezoek van een aantal Hollanders, onder leiding van Heemskerk en Barends. Die bouwden er zelfs een blokhuis, alsof zij van plan waren, er voor goed te blijven. Dat zag er leelijk uit. Bij gebrek aan een koomenijswinkel, waar zij een kan olie zouden kunnen halen, schoten de
ma-62 DE IJSBEER
trozen af en toe een beer dood en dan brandden zij zijn vet in de lamp, terwijl ze zijn vel, bij wijze van winterjas, om het lijf hingen.
Gelukkig scheen het hun toch op den duur daar niet te bevallen, want in het voorjaar van 1597 braken zij het huis weer af en toen maakten
zl:J er een vlot van, waarmee zij overstaken naar de kust van Rusland.
Ze moeten later niet teruggekomen zijn.
Die Hollanders zochten een weg naar Indië.
Tegenwoordig gaan zij door het Suezkanaal en die weg bevalt hun zoo goed, dat zij er niet meer over denken, om door de Noordelijke Ijszee te gaan.
Ook walvischvaarders ziet men daar niet meer. De vaart bracht niet genoeg op en daarom verplaatsten zij hun bedrijf naar de Zuidelijke Ijszee.
Het werd dus weer rustig op het Bereneiland en toen ik een klein beertje was van ongeveer vier maanden, kende ik een mensch alleen van hooren zeggen. Ik had ook nog nooit een schip gezIen.
Op een morgen werden wij, d. i. mijn zusje en ik>
gewekt door moeder, die riep: "Hans' Grietje J Kom
gewekt door moeder, die riep: "Hans' Grietje J Kom