• No results found

En wordt daarop, na voorlezing van het arrest van verwijzing, door den tweeden tolk overgebragtde qualificatieder feiten, weswege

zij bij dat an-est naar de openbare teregtzitting van dit Hof zim

ver-wezen. J

Door den eersten tolk wordt aan de beschuldigden te kennen ^ e v e n dat nu ook m hunne taal zal worden overgebragt, hetgeen verder zal' worden voorgelezen; en wordt hierop de acte van beschuldiging voor-g e l e z e n , waarvan beurtelinvoor-gs iedere zinsnede van af: «En "verklaart de proc.-gen.. enz. door den tweeden tolk wordt vertaald.

N a afloop hiervan geeft de Voorzitter, door middel van den eersten tolk te kennen , dat h i j , toen hij zich in de gevangenis had begeven, h e e n o p g e m e r k t , dat de beschuldigden angst en vrees hebben aan den dag gelegd. Hij verzoekt h u n , om noch voor h e m , noch voor-de anvoor-dere levoor-den van het Hof, eenige vrees te k o e s t e r e n , maar daar-entegen in h u n belang alles te zeggen , wat zij mogtennoodig achten.

Up ziet voorts utt het opstaan van den eersten besch., die het hoofd is der a n d e r e n , dat hij daarin door hen wordt gevohnl • en hij weet dat hunne gebruiken m e d e b r e n g e n , d a t , als hun hoofd opstaat, ook de anderen opstaan ; als de één ja z e g t , ook de anderen ja zeggen • kortom dat al wat de één doet, ook door de anderen wordt gedaanVHii acht het noodig hun op te m e r k e n , dat zij zich daarvan hebben te onthouden en dat ieder op zich zelf naar zijn eigen gevoelen moet mertedeelen , wat er van de zaak is. Hij verzoekt den tolk aan de overige beschuldigden dit wel o p t e m e r k e n , en hun te v r a g e n , ofzii

dit begrepen hebben. J

H i e r a a n voldaan zijnde, wordt door al de beschuldigden toestem-mend geantwoord.

De teregtzitting wordt voor eenigen tijd geschorst.

T e n twee ure 's namiddags de geschorste teregtzitting hervat zijnde legt de adv.-gen. over de lijsten der g e t u i g e n , zoo van de zijde van het Openb. Min. als op verzoek der verdediging gedagvaard.

Deze getuigen, wier namen thans worden opgelezen, zijn de volgende : I". A. P. N. Rijk, waterschout en havenmeester te R o t t e r d a m -2". A. Coopmans, kapitein van het Nederlandsche barkschip Twenthe •

S°- °\G-S"/- e e,r s t e stuurman aan boord van genoemd schip;

4". W, H. Vermeulen , tweede stuurman (afwezig) • 5°. A. W. van Douwe, doctor;

6°. Th. de Moes , eerste timmerman (afwezig) ; 7°, .7. G. Onel, tweede timmerman ;

&". J. B. Haider de la Laine, hofmeester (afwezig);

9°. J. Dunnewijk, kok (afwezig);

100. .7. D. Blanken, jongen (afwezig) ; 11°. IJ. de Haan, jongen (afwezig) ; 12°. P. Cammenga, j o n g e n (afwezig);

nit alle welke personen de equipage der Twenthe heeft bestaan • voorts :

13°. T. van Dam, echtgenoote des genoemden k a p i t e i n s , en 14°. M. Jonkheer klerk van opgemelden waterschout.

Mr. M. S. P O L S vat alsnu het woord op en zegt h e t volgende : Volgens het oordeel der verdedigers van de beschuldigden is het Hof onbevoegd om van deze zaak kennis te nemen , en ik verzoek dus het woord te mogen erlangen om die onbevoegdheid toe te lichten, alvorens tot het getuigenverhoor worde overgegaan.

3.i

Daartoe het woord verleend zijnde , gaat de pleiter aldus voort:

Edel Groot Achtbare Heeren, President en Raden !

W a n n e e r het waar i s , dat de morele appreciatie der gepleegde feiten een grooten invloed moet uitoefenen op het oordeel over het al of niet misdadige , — dat ook het onderzoek naar de inwendige drijf-veren , die bij den dader in beweging waren , tot de taak des straf-regters behoort, dan is de vraag der bevoegdheid in deze zaak van groot gewigt.

Dit regtsgeding mag in alle opzigten tot de geheel exceplionnele gerekend worden. W a n t niet alleen zijn de personen der beschuldigden vreemd aan onzen landaard , onze t a a l , onze z e d e n , onze wetgeving, maar ook de feiten, of liever de omstandigheden, waaronder ze plaats h a d d e n , zijn zoo a b n o r m a a l , zoo geheel vreemd aan onze be-schaving , aan Europesche denkbeelden , dat het juiste oordeel daarover zeer moeijelijk , zoo niet onmogelijk is voor een E u r o p e a a n , die niet door een langdurig verblijf te midden van de volksgeuooten der beschuldigden met hun karakter is vertrouwd geworden.

E n wanneer men daarbij b e d e n k t , dat hier gesproken wordt in eene t a a l , waarvan de beschuldigden niets v e r s t a a n , dat zij daarentegen, reeds gebrekkig bekend met de punten van b e z w a a r , tegen hen inge-b r a g t , h u n n e verdediging slechts kunnen uiten in eene taal , die aan den regter geheel onbekend i s , eene taal zoo zeer van de onze verschillende, dat zelfs letterlijk overgcbragte uitdrukkingen voor ons eene geheel andere beteekenis kunnen hebben , dan de spreker er in nederlegde, — dan wordt de vraag der competentie van zulk een overwegend g e w i g t , dat daaraan het lot der beschuldigden kan h a n g e n .

H e t zijn deze overwegingen , welke ons drongen de vraag der com-petentie te movereu. Wanneer wij de onbevoegd-verklaring in het belang der beschuldigden oordeelen , is het geenszins wegens eenigen twijfel aan dit Hof.

Integendeel.

W a n n e e r eenig Nederlandseh regter bevoegd ware van deze zaak kennis te n e m e n , het zoude dit Hof zijn.

W a n n e e r wij aan eenig Nederlandseh regter de voorkeur moesten geven van integriteit, kunde en h u m a n i t e i t , het zoude aan dit Hof z'y'n.

Maar het geldt hier niet de bevoegdheid van het Hof van Zuidhol-land, het geldt de bevoegdheid van den N ederlandsclten, van den Europe-schen regter; het geldt de toepasselijkheid van de JS ederlandsche wet.

De wetgeving van een volk is de uitdrukking van deszelfs zeden.

Zij geeft ons het beeld terug van het k a r a k t e r , van de morele en intellectuele ontwikkeling des volks.

Ook met de Nederlandsche wet is dit het geval.

Zij is geschreven voor eene beschaafde natie ; zij is naar de behoef-ten van eene beschaafde maatschappij ingerigt ; zij is op een Europesche voet geschoeid.

Zij is geheel onvoldoende om tot leiddraad te strekken bij de beoor-deeling van h a n d e l i n g e n , in een ander werelddeel door menschen van een geheel ander ras gepleegd.

Verlangt men het bewijs dezer stelling? Een der krachtigste ligt voor de hand.

W a a r o m is in de Nederlandsche koloniën niet het Nederlandsche regt ingevoerd ?

Omdat het Nederlandsche regt ten eenemale ongeschikt is voor de inboorlingen dier koloniën, omdat Nederland zelf de

ongerijmd-— 34

heid besefte, onbeschaafde en Oostersche volken ie meten naar den maatstaf eener Westersche beschaving.

E n wanneer men dat Indische regt eénigzins nader beschouwt, wanneer m e n in het bijzonder de wijze van strafvervolging n a g a a t , dan vraagt men als van zelf: welke der waarborgen , die Nederland in de koloniën noodzakelijk acht tot eene goede regtspraak tegenover I n l a n d e r s , zijn hier a a n w e z i g ?

I n de Indien zou de instructie hoofdzakelijk door Inlandsche a m b -tenaren zijn geleid; zouden de beschuldigden te regt staan voor eene Inlandsche regtbank , alleen voorgezeten door een Europeschen regts-geleerde ; zou een Inlander het Openb. Min. waarnemen ; zou steeds een priester van h u n n e godsdienst moeten tegenwoordig zijn om b e -treffende hunne godsdienst, h u n n e wetten en gebruiken te adviseren.

Bovendien zou een veroordeelend vonnis nog ter revisie moeten onderworpen worden aan een Hoog Geregtshof, zamengesteld uit per-sonen , die door een langdurig verblijf in de I n d i e n , en door eene lange regterlijke loopbaan in de k o l o n i ë n , met de w e t t e n , zeden en gewoonten der Inlanders bekend zijn.

(Men zie artt. 58 en 59 van het reglement op de politie enz. onder de i n l a n d e r s , artt. 7, 8 en art. 99 volg. van het reglement op de E . 0 . ) Zoovele voorzorgen acht Nederland noodzakelijk voor de regtsple-ging in de I n d i e n ; zoozeer beijvert het zich daar den inlander tegen eene verkeerde appreciatie van feiten onder den invloed van E u r o p e -sehe begrippen te beschermen.

Niets van dit alles kan de Nederlandsche regterlijke organisatie hier aanbieden.

Geen dezer waarborgen beschermt hier de beschuldigden tegen eene onjuiste oordeelvelling over de door hen gepleegde feiten.

Zelfs de bepaling van art. 247 van het reglement op de politie, zoo noodzakelijk, waar het menschen geldt, die met onze instelliugen g e -üieel onbekend zijn, is in onze wet niet te vinden.

D a t artikel scbiïjft uitdrukkelijk voor, dat d e acte van beschuldi-ging niet eenvoudig zal worden voorgelezen, niettegenstaande ook deze in de landstaal is o p g e m a a k t , maar dat de inhoud daarvan door den president aan den beschuldigde duidelijk zal worden verklaard , dat h e m zal worden afgevraagd, of hij die goed begrijpt.

Wijze m a a t r e g e l , die tegenover den inlander noodzakelijk i s , wil men zijn weinig ontwikkeld verstand eénigzins op de hoogte brengen van hetgeen met h e m voorvalt.

Maar krachtig bewijs tevens, dat de wetgever van die n o o d z a k e -lijkheid doordrongen w a s , om den inlander door buitengewone voor-zorgen te vrijwaren tegen de gevolgen van zijne mindere beschaving.

E n men houde wel in het o o g , dat het Nederlandsch Indische regt voor ons geen vreemd regt is. l i e t is w a a r , de Nederlandsche regter k a n haar niet toepassen, maar in zeker opzigt is hij er toch door gebonden.

De Nederlandsche k o l o n i ë n , al m a k e n ze geen deel uit van het Rijk in E u r o p a , zijn toch deelen van den Nederlandschen Staat. Zij staan onder dezelfde Regering als het m o e d e r l a n d , al hebbe die Regering daar andere organen dan hier. H a r e wetgeving beeft h a r e n grond ook in onze Grondwet. Ook daar wordt regt gesproken in n a a m van denzelfden Koning. Spreekt de Ned. regter regt krachtens dele-gatie des K o n i n g s , dan mag hij niet treden in den w e r k k r i n g van den Ned. Indischen r e g t e r , die zijne regtsmagt aan dezelfde bron ontleent.

De regter n u , die uit den aard der zaak t» cas« bevoegd i s , is de

35 —

Ned. Indische regter. Arit. 32 en 3.3 van de Algemeene Bepalingen van wetgeving wijzen den regter aan. Zij regelen de vervolging van Inlanders wegens feiten, buiten 's lands begaan.

De Nederlandsche regter k a n zijne regtsmagt in casu niet d e n v e r e n van den K o n i n g , want deze heeft voor deze gevallen op een anderen regter de regtsmagt overgedragen.

E n met welk regt worden nu de beschuldigden aan h u n n e n natuurlij-ken regter onttroknatuurlij-ken ?

Met welk regt eischt men de toepassing eener w e t , die Volgens art. I1S der Grondwet alleen voor het Rijk in Europa verbindende i s , op feiten, in Afrika gepleegd door Aziaten P

De g r o n d e n , waarop men dat regt doet rusten, zijn mij nog onbe-kend. Maar wanneer men de wet raadpleegt, dan ziet men , dat deze de vervolging, zoo als zij in casu plaats heeft, w r a a k t ; dat z i j , wel verre van aan den Nederlandschen regter het regt van strafvordering tegen de beklaagden toe te k e n n e n , h a a r alleen voor het vierde punt van beschuldiging gedoogt, voor de drie anderen uitdrukkelijk weigert.

E r zijn in casu, behalve de reeds behandelde algemeene en relatieve grond van onbevoegdheid, twee bijzondere absolute r e d e n e n , welke ik achtereenvolgens zal ontwikkelen.

Ad I. De eerste dient voorafgegaan te worden door de beantwoor-ding der v r a a g :

H o e komen de beschuldigden h i e r ? Daarvan blijkt uit de instructie niets.

I k lees in de acte van beschuldiging, dat zij in d e haven van F u n « chal op het eiland Madeira zijn aangehouden.

I n de processale stukken lees i k , en van de beschuldigden heb ik v e r n o m e n , dat ze te Madeira in de gevangenis zijn gezet.

Maar hoe zijn ze van M a d e i r a , dat aan Portugal toebehoort, hier g e k o m e n ?

I k k e n maar ée'ne wettige wijze, waarop dit k a n hebben plaats g e h a d , namelijk door uitlevering.

E r heeft dus uitlevering plaats g e h a d , en er is e'én s t u k , hetwelk klaarblijkelijk hierop betrekking heeft.

Volgens het tractaat van uitlevering, met Portugal gesloten, k a n creene uitlevering plaats hebben dan na vertoon van een vonnis van regtsingang met bevel van gevangenneming, of wel van een vonnis van veroordeeling of in staat van beschuldiging-stelling. (Men zie het tractaat van 22 Junij 1854, {SM. n". 141).

Onder de stukken un is zoodanig vonnis van regtsingang gewezen toen de beschuldigden nog op Madeira Waren , den 9 Dec. 1 8 5 6 , en eerst in February aan de beschuldigden betcekend. (Men zie productie no. 2 , litt, a.)

Hierop moet de uitlevering hebben plaats gehad.

N u is het b e k e n d , en ook bij genoemd tractaat a a n g e n o m e n , dat alleen wegens enkele zeer zware misdrijven uitlevering wordt toege-staan , en onder die misdrijven is ook brandstichting.

E n daar het vonnis van 9 Dec. juist wegens brandstichting tegen al de beschuldigden regtsingang verleende, zoo werd op grond van d a t vonnis wegens brandstichting de uitlevering door het Portngesche Gouvernement gedaan.

En nu — nu ze uitgeleverd zijn, wordt er slechts één wegen«

brandstichting vervolgd.

— 36 —

AI de anderen worden vervolgd wegens een misdrijf, waarvoor zij met zijn uitgeleverd, waarvoor zij niet zouden heblien kunnen w o r -den uitgeleverd.

Zoodanige vervolging is ongeoorloofd. Zij is in strijd met de piesüs aangegane tractaten. ° *

Wanneer twee Regeringen een tractaat sluiten, waarbij zij zich verluiden elkander wederkeerig uit te leveren alle personen, die van zekere bepaalde misdaden beschuldigd w o r d e n , maar tevens weigeren zulks voor alle andere misdaden te doen , dan volgt daaruit, dat de ééne Regering n i e t , door den schuldige van een andere misdaad te be-schuldigen dan hij werkelijk pleegde, der andere Regering dien per-soon mag uit de handen spelen.

Dan volgt daaruit van zelf, dat de e'éne Regering noeh middellijk noch onmiddellijk den uitgeleverde m a g vervolgen voor d a d e n , voor welke de andere Regering de uitlevering weigert.

H e t is in strijd met den geest en de bedoeling der uitleverings-tracta-ten , het is eene bepaalde schending van de internationale goede t r o u w , het i s eene beleediging jegens het Portugesche G o u v e r n e m e n t , wan-neer men de beschuldigden wegens andere feiten veroordeelt dan brandstichting.

_ Het heilige beginsel der gastvrijheid verpligtte Portugal de uitleve-ring wegens rebellie te weigeren; het Portugesche Gouvernement mögt die uitlevering niet toestaan, het was verpligt de beschuldigden te beschermen. Het m a g niet dulden , dat het door zijdelingsche middelen tot schending dier verpligting gebragt worde.

H e t is strijdig met de eer en waardigheid van ons V a d e r l a n d , het-welk die gastvrijheid steeds als eene der heiligste pligten beschouwde en handhaafde, tot zoodanige schending de aanleiding te zijn.

Zelfs wanneer het Portugesche Gouvernement de beschuldigden wegens rebellie, wegens een feit, waarvoor het niet mögt uitleveren had uitgeleverd , zou de Nederlandsche regter moeten weigeren zich complice te m a k e n van die onregtvaardige handeling.

Maar nu — nu het Portugesche Gouvernement te goedertrouw de a a n k l a g U n het vonnis van 9 Dec. j l . vervat, heeft geloofd , nu moet men zich aan die aanklagt houden.

E n het doet niets ter zake, of dat vonnis te goeder trouw is o p g e -m a a k t , en alleen door dwaling o-mtrent de gebeurde feiten eene ver-keerde uualificatie daaraan heeft gegeven.

Het is niet geoorloofd, het is tegen de meest onbetwijfelbare regts-begiuseleu , van eigen dwaling te willen profiteren. De goede trouw eischt, dat men zich honde aan de voorwaarden, waarop de uitlevering werd toegestaan.

Kan men aüeen den tweeden beschuldigde wegens brandstichting te i egt stellen , dan moet men de anderen ontslaan.

De regter mag op de andere feiten geen acht slaan ; hij is onbe-voegd daarvan kennis te n e m e n , omdat die kennisneming alleen door eene daad van onregt is mogelijk g e w o r d e n , omdat die kennisne-ming de bevestiging, de sanctie zoude zijn van eene omkruipin<' van liet tractaat met Portugal.

H e t beginsel, dat men den uitgeleverden misdadiger alleen mag vervolgen wegens de m i s d a a d , waarvoor hij is uitgeleverd, is ook onder alle beschaafde volken algemeen aangenomen en erkend.

Zoo zegt P O E L I X in zijn bekend Trade du droit international, 2de ed., bl. 58,3:

- 37

.11 est aussi de règle quo l'individu dont l'extradition a été con-sentie , ne peut être poursuivi et juge' que pour le crime à raison duquel son extradition a été obtenue.»

H e t is eene vaste regel dat de persoon , wiens uitlevering is toe-gestaan , alleen kan worden vervolgd en veroordeeld wegens de mis-daad , waarvoor hij is uitgeleverd.

Het zou ligt zijn hier eene menigte van citaten (1) opeen te sta-pelen; maar T waar het algemeen erkend regtsbeginsel geldt, is dit overbodig.

Merkwaardig is echter nog eene circulaire van den i r a n s c n e n minister van Justitie van 5 April 1 8 4 1 , bij F O E L I X , op blz. 588 m e -gededeeld.

H e t is hier niet eenvoudig een regtsgeleerde, het is een der hoogste staats-ambtenaren , die spreekt.

Uitdrukkelijk wordt door hem v e r k l a a r d , d a t , wanneer iemand , van eene misdaad en een wanbedrijf beschuldigd, wordt uitgeleverd , hij alleen wegens die misdaad mag worden vervolgd ; terwijl boven-dien nog uitdrukkelijk wordt e r k e n d : dat de uitlevering het feit be-paalt, waarvoor kan vervolgd worden , zóó zelfs, d a t , wanneer onder de instructie eene andere misdaad aan het licht k w a m , een nieuw verzoek om uitlevering zou moeten worden gedaan.

. L ' e x t r a d i t i o n (zest de minister) énonce le fait qui y donne l i e u , et ce fait seul doit être recherché ; de là il suit que s i , pendant le pro-cès sur le crime qui a motivé l'extradition, il surgit des preuves d un nouveau c r i m e , une nouvelle demande d'extradition doit être formée. •

Ook bij ons is dit beginsel aangenomen.

De heer D E BOSCH K E M P E R reeds zeide, toen de uitlevering nog niet was geregeld door de wet: «Wanneer eene uitlevering geschied i s , k a n alleen de strafvordering plaats hebben ter zake van die m i s -d a a -d , welke bij het aanzoek tot uitlevering is opgenoem-d. » E n se-dert is het nog bekrachtigd.

In de meeste uitleveringstractaten wordt het uitdrukkelijk uitge-sproken, b. v. in die met België, F r a n k r i j k , B a d e n , P r nissen , O l d e n b u r g , Zwitserland, Zweden en Noorwegen. Zoo het in de wet van 1849°en in enkele tractaten niet woordelijk is o p g e n o m e n , het was eenvoudig , omdat dit geheel overbodig was. _

Het volgt zoo zeer uit den aard der z a a k , dat het alleen in die tractaten staat, waarin de mede contracterende mogendheid de uit-drukkelijke opname verlangde.

Zoo a'ls de heer ZILCKEN in het tijdschrift de Themis zegt: het is eene geheele overtollige bijvoeging, die zeer gevoegelijk had k u n n e n worden weggelaten.

Maar even als men in enkele tractaten de politieke misdaden uit-drukkelijk heeft uitgesloten , niettegenstaande zulks overbodig was:, maar omdat de andere mogendheid zulks verlangde , zoo is het ook m e t dit beding. . .

(Men zie de verhandeling van Mr. ZILCKEN i n d e Jhemis, j a a r g a n g 1 8 5 5 , blz. 3 en blz. 11 en 12.)

Ad II""1. Fischt dus de naleving van het tractaat met P o r t u g a l , dat dit Hof zich onbevoegd verklare van de drie eerste punten van (1) V e r g . L E G R A V E K E N D , Légal, crim., I , p. 8 7 , 8 8 ; M A Ö N I N , de Je ion publique,!, n". 7 6 ; FAUSTIN H É L I E , Traité de Cochon pubti-l'action publiq

que,'i, n°. 9 6 4 , enz

— 38 —

aanklagt kennis te nemen, niet minder vordert dit het Nederlandsche

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN