fïïiiïiiii~iii1 areltje was van 't begin af aan niet zoo tierig en lustig geweest als Lientje. Maar hij leek toch een gezond kindje, dronk eIken dag zijn buikje vol, en groeide daar flink van. Dit nam echter opeens een treurige keer. 't Ventje wilde niets van melk of pap meer weten; deed niet anders dan schreien en chreeuwen. 't Was altijd zoo'n zo t, tevreden jongetje geweest, arm Careltje moest zich dus wel heel ziek voelen, en hij kon niemand vertellen wat er eigenlijk aan scheelde. Mama wist 't ook niet, en de
132
dokter, die dagelijks kwam kijken, begreep 't evenmin.
Er werd van alles geprobeerd, om Careltje weer aan 't eten te krijgen, doch 't kindje kon 't er niet in houden, wanneer het met oneindig veel moeite gelukt was, hem wat in te geven. En intusschen vermagerde hij voortdurend. ,,'t Is of Careltje's oogen iederen dag grooter worden," fluisterde Poekie teuen Nel. Dit leek echter maar zoo, omdat het kleine, bleeke gezichtje steeds meer inkromp, en al smaller werd.
Mama gunde zich dag noch nacht rust. Ze wilde alles zelf doen voor haar lief, ziek jongetje, en de dokter knorde, dat mevrouw 't zoo niet zou kunnen volhouden, en zelf ziek zou worden.
De tweelingen werden nooit meer samen gebaad.
't Was te treurig om 't vermagerde lijfje van Careltje waarin men de ribbetjes kon tellen, naast dat van mollig Carolientje te zien. 't Droevigst van alles was 't voort-durend klagelijk huilen van het zieke kindje, bijna niet om aan te hooren, nu men niets voor 't arme kereltje kon doen. Maar, toen dat klagend stemmetje eindelijk voor goed zweeg, was 't nog veel eJlendiger. Den vorigen avond was Careltje juist nog al goed geweest, hij had wat melk kunnen inhouden, en rustig op mama's schoot gezeten met zijn kopje tegen haar borst.
Dolf had 't speJletje van: "Er was een mUISJe, dat kwam gekropen" met hem gespeeld, en bij 't: kiele, kiele in 't halsje," had Careltje telkens eventjes gelachen. T oen was mama met hem rondgegaan om iedereen een goeienacht zoentje te geven, en had hem in zijn bedje gelegd,
Hij schreeuwde niet zooals anders, en mama zag met blijdschap, dat haar zoontje gauw insliep. Ze liet hem onder de trouwe hoede van Tidjem, doch ging telkens nog eens naar hem kijken. Ook 's nachts.
't Ventje scheen gerust te slapen. Zoo meende Tidjem ook, die als een trouwe hond voor het bedje sliep.
Maar 's morgens lag Careltje bleek en koud. Evenals een lampje, waarin de olie is opgebrand, uit moet gaan, was ook zijn levenslichtie, bij gebrek aan kracht, zachtjes uitgedoofd.
Akelig bleek, met verwezen oogen, hield mama haar gestorven kindje in de armen. Ze wilde 't niet loslaten, kreunde van smart. 't Kostte papa en den dokter heel veel moeite mama hier ten laatste toe te bewegen, toen zakte ze ineen. Gelukkig kwamen eindelijk de ontspanning brengende tranen. Ze biggelden papa ook langs de wangen, terwijl hij haar trachtte te troosten.
Hoe moeilijk ook te dragen, 't was beter zóó. Careltje
134
zou nooit een flinke, gezonde jongen geworden ZIJn, en 't was, volgens dokter, een zegen, dat een heel treurig, altijd sukkelend leven hem nu bespaard was gebleven.
De kinderen waren dien ochtend stil naar school gegaan. Ze hadden mama en broertje nog niet gezien, van niemand gehoord, dat 't kindje gestorven was.
Maar Nel vooral was erg ongerust, ook over mama, die er zoo slecht en overspannen uitzag. Ze stortte 't overvol hart eens uit bij Lous, en dat deed haar goed. Doch onder de les kreeg ze 't weer te kwaad, en toen de Juffrouw een aanmerking maakte over haar niet opletten, kon ze zich niet langer inhouden, legde haar hoofd op de bank en snikte 't uit.
"Maar Nel, wat is dat nu?" vroeg de Juffrouw verschrikt.
Lous stond op en vroeg, met de oogen zelf vol tranen, of ze met Nel naar buiten mocht gaan.
"Haar kleine broertje is erg ziek, Juffrouw," ver-telde zij, en Nel is bang, dat hij niet beter zal worden.
"Och dat wist ik niet, .. . Ja Lous ik geloof, dat 't 't beste is als je Nel maar even thuis brengt. 't Arme kind heeft toch haar hoofd niet bij de les."
Dat deed Lous dus, en Nel, door een angstig
voor-135
gevoel gedreven, had maar haast om thuis te komen.
Ze vloog 't erf op, 't huis in .. -naar de achtergalerij.
Er was niemand te zien, en 't leek zoo vreemd stil overal ... Onder de achterwaranda vonden de meisjes Poekie met een beschreid gezichtje. Hij zat naast Lientje's kinderwagen, waarin zuske gerust lag te slapen, en zorgde er voor, dat er geen vliegjes op haar rose koontjes gingen zitten. Van hem hoorden zij 't treurig nieuws, dat Careltje gestorven was. Papa had 't hem een poosje geleden komen vertellen, en er bijgevoegd, dat hij erg stil moest zijn, en maar bij Lientje blijven. Mama was héél náár geweest, maar nu al een beetje kalmer. Morgen zou Broertje begraven worden . . .
Nel snikte 't overnieuw uit, en liet zich door LOlls naar haar kamer brengen, waar Lous hartelijk en lief voor haar zorgde, haar hielp en troostte.
Poekie bleef trouw bij Lientje, ofschoon zijn hart trok naar Nel, maar hij kon en wilde zijn kindje niet alleen laten.
's Avonds mochten de kinderen Careltje voor 't laatst nog even zien. Hij lag op zijn bedje, als een was-bleek engeltje, te midàen van een overvloed van witte bloemen.
136
Snikkend kusten allen de kleine bleeke handjes.
't Was aandoenlijk droevig. Toen kusten de kinderen hun ouders, en slopen stil weer weg.
D~n volgenden morgen ging alleen pa mee achter het kleine kistje. Mama zag akelig bleek en beschreid, maar ze trachtte zich toch goed te houde;,. En toen Poekie als den besten troost, dien hij bedenken kon, met Lientje aankwam, en 't kraaiend kleintje op haar schoot zette, bukte ze zich over het kindje, en liet haar tranen op 't goudblond kopje vallen, maar ze lachte toch even terug tegen zuske.
Toen trok ze de jongens en Nel om beurten tot zich, en zei, dat ze haar zulk een grooten steun en troost waren geweest in deze droeve dagen, en hoe dankbaar zij hen daar voor was. Door dit verdriet, samen gedragen, was de bànd tusschen hen nog veel vaster en inniger geworden. Allen waren ze zoo lief en zorgzaam voor Careltje geweest, hadden hem zoo menig prettig oogenblik bezorgd in zijn kort leventje, dat zou mama nooit vergeten.
T oen papa terug kwam, bleef hij langen tijd stil naast zijn arme vrouw zitten, haar hand in de zijne, terwijl Lientje op haar schoot gerust lag te slapen.
En de kinderen zaten ook stil bijeen, en spraken
fluisterend over Careltje.
"Ja,
waarom moest dat lieve kleine ventje nu toch van ons heengaan f' vroeg Dolf, die erg aan zijn broertje gehecht was geweest. Maar daar wist niemand antwoord op. En Poekie dacht:'k Wou ook, dat Careltje nog leefde, maar ik ben toch blij, dat
mfJn
kindje niet gestorven is."Een week later gingen papa en mama met hen allen 't graf je bezoeken, en legden er de versche bloemen op, die Nel had meegebracht. In 't midden stond al een mooie kat ja pizing struik, die Dolf stil uitgegraven, en 's morgens in de vroegte op Careltjes graf had geplant.
XIX
ARME JAN
XIXlïi!~jiiiiiiii!ii1lug als die Dolf wasl Altijd zat hij één.
Hij werd nu gauw zestien, en kwam dan in de Sde klasse H. B. S. Doch Jan hoorde tot de jongens, die
lnee-l.!!~~~~~ komen, meer niet, en zijn rapporten waren over 't geheel genomen maar matig. Hij moest altijd gepord worden: "ran is je werk klaar? hoe is 't mogelijk, ,dat je nu al je vraagstukken àf hebt, je bent er nauwelijks aan begonnen, enz. enz. Papa moest
138
porren, mama niet minder; 't resultaat bleef povertjes.
De laatste twee keeren waren Jan's rapporten echter bepaald slecht geweest. Ging 't zoo door, dan bleef hij vast zitten.
Vader keek verdrietig, mama een beetje bezorgd. Jan werd zoo'n lange slungel, hij groeide te hard, hij kon ook zoo flauw uit zijn oogen kijken. Net of er in 't geheel geen fut of pit meer in den jongen zat.
Af en toe moest hij thuis blijven met koorts of zware hoofdpijn. En als de dokter had verklaard, dat hij weer beter was, trok Janneman maar traag naar school.
Met Nel was 't ook niet je ware· Die deed al net als Jan: groeien en nog eens groeien. Op haar veer-tiende jaar was ze mama, die toch niet tot de kleinsten hoorde, al boven 't hoofd gewassen. Ze zag ook erg betrokken meestal. Jan en zij klaagden veel meer over de warmte dan de anderen. 't Was net of mama daar ook veel minder tegen kon dan in het begin. Zij ging nog steeds gebukt onder 't verlies van Careltje. 't Waken en tobben had haar gestel erg aangegrepen.
Ze deed wel haar best, die lieve, steeds aan anderen denkende moed r, om ter wille van man en kinderen, opgeruimd te zijn, en niet te klagen. Maar 't viel haar wèl moeilijk.
139
't Zou een nare, duffe boel zijn geworden, volgens Fritsje, als ... Lientje er niet was geweest. Die kleine dot werd met iederen dag meer 't zonnetje van het huis. Altijd gezond, blij en vroolijk, lachte ze van den ochtend tot den avond, en, viel er al eens een traantje, 't werd dadelijk gedroogd.
Frits, niet langer Poekie (Nel noemde hem alleen nog maar zoo bij vergissing, of als zij een teeder buitje had) was nu een stevige baas van acht jaar.
Zijn krullen waren al lang afgeschaft en zijn bolletje leek wel geschoren, zoo kort moest 't haar er altijd afgeknipt.
Frits hield er nog steeds de zelfde koelbloedige manier van spreken en de zelfde gédécideerde meenig op nà, doch hij had een gevoelig hart, en een trouwe aanhankelijke natuur. Aan Nel bleef hij even innig gehecht als toen hij nog Poekeloekie heette. Haar vertelde hij alles, volgde haar raad in moeielijke gevallen en vocht met de jongens, die hem uitlachten en plaagden, omdat zijn zuster zijn beste kameraad was.
Frits schaamde er zich volstrekt niet voor dit gul toe te geven, en wist voor zich zelf, dat dit ook altijd zoo zou blijven. Over Lientje baasde hij, goedhartig en toegevend, maar ook wel eens een beetje streng. Had
echter een ander wat op 't kleine ding aan te merken, dan werd hij woedend.
De ouderen lachten dikwijls bij zich zelf over Fritsjes manier van Lientje op te voeden, en haar tot rede te willen brengen als ze een stout buitje had. Van al zijn wijsheid kon zuske immers nog niets begrijpen?
Maar ze wist al gauw, dat ze echt ondeugend was als ze een tik op haar kuiltjeshandje kreeg, en dan deed ze net als Fritsje vroeger. Ze strekte haar armpies uit, en wilde 't dadelijk met zoentjes goed maken ...
Nel had koorts gehad, en was een week thuis ge-bleven. Ze zag nog bleek en smalletjes, maar mocht toch weer naar school. Veel zin had ze er niet in, wel vreemd voor ijverige Nel, die dol op leeren was, en doodsbang om achter te raken.
,,'t Bevalt me niks", zei mama tegen papa, dat Nel, en Jan zoo lusteloos en hangerig blijven, ik zal innig dankbaar zijn als 't vacantie is, en we ze in de wei
·kunnen sturen."
"Weet je wat we zullen doen, Vrouw?" Zoo gauw mogelijk wil ik er werk van maken, dat we de passang grahan (een soort logement voor ambtenaren) van Sin kir in bruikleen krijgen voor de vacantie.
Daar gaan we dan allen heen, jij hebt 't ook noodig,
Suze, en blijven er tot den laatsten vacantiedag. Komen we allen, genezen en versterkt door de fri ·sche berg-lucht, weer in Soerabaia terug, dan moeten we 't nog een jaartje hier zien uit te zingen tot Dolf klaar is, en ik ook met jullie mee kan gaan naar . .. . Holland."
De vreugdetranen sprongen mama in de oogen. "Hoe heerlijk I Zou 't heusch kunnen, lieve man?"
,,'t Moet maar kunnen," scherste de heer Canne-heuvel, "alleen laat ik julJie in geen geval gaan. We zullen 't de kinderen zoo lang vooruit nog maar niet vertelJen, vind je wel?"
"Neen, daar heb je gelijk in, stemde mama toe· Er zou best wat tusschenbeide kunnen komen, want we kunnen nog lang niet aan 't pakken beginnen voor de reis naar 't lieve Vaderland."
Dolf was schitterend overgegaan, Nel maar "eventjes", en Jan in 't geheel niet.
Hij had er zelf geducht spijt van, en kwam zeer bedrukt en ontdaan met 't bericht thuis. Tegen beter in, (want zijn rapporten waren er ni t op verbeterd) had hij tot 't laatste toe gehoopt.
Zijn ouders, op den uitslag voorbereid, knorden niet.
en waren ook niet boos.
142
,,'t Is natuurlijk jammer, vent," sprak papa, maar mama en ik maken je er geen verwijt van. Je hebt door ziekte nog al eens moeten verzuimen. Trek je dus de zaak niet zoo erg aan, en haal de schade later in."
Maar Jan sloop mismoedig weg, en toen mama hem in zijn kamer kwam opzoeken, vond ze hem in een verdrietige, ongelukkige stemming. Hij zou zelf graag een deuntje gehuild hebben als dat voor zoo'n sliert van een jongen niet al te kinderachtig was geweest.
"Kom Jan," 't hoofd omhoog," troostte mama, met een hartelijk drukje op zijn schouder. We weten immers, dat je niet 7.00 goed kon als je wel wilde. Je hebt een naren tijd gehad, jongen, en vooral voor jou en Nel verheug ik mij er erg op, dat we nu zoo gauw moge-lijk de bergen ingaan. Jullie hebt 't bepaald hard noodig.
Naderhand begin je weer met frissehen moed, Jan."
Maar Jan zuchtte: ,,'t Is echt lam, Fré en Henk en Geurt, al mijn vrinden, zijn wèl overgegaan, nou raken we natuurlijk heelemaal uit elkaar."
Dat hoeft nog- niet vent; de vrienden weten immers ook wel, dat je niet door je eigen schuld telkens thuis moest blijven. Kom, vooral Fré is een veel te trouwe vrind om je ooit in den steek te laten. Maar Jan
143
wat zie ik? tranen? Tob niet langer, beste jongen, en denk liever aan de leus van Dolf: "den kop er tegen 111
Jaromir."
Jan wischte zIJn natte oogen af, en gaf mama een zoen. "V is toch maar de heste "troosteres", zooals Frits vroeger altijd van Nel zei," verzekerde hij, al wat opgebeurd, en met de beste voornemens bezield om door dubbel zijn best te doen den verloren tijd in te halen.
Allen, mama en papa niet uitgezonderd, vonden 't verrukkelijk om 't warme, stoffige Soerabaia voor ge-ruim~n tijd vaarwel te zeggen. 't Zou wel wat behelpen zijn "boven" maar men kon 't mooie geriefelijke huis nu eenmaal niet mee nemen. En voor een poosje was dat ook zoo erg niet.
Van de dieren ging alleen Philax mee. Hij moest al acht jaren worden, doch droecy zijn jaren met eere.
TiIla, Ne\'s hertje was intusschen gestorven. Git je werd hoe langer hoe meer een kampong kat, en Frits voelde niets meer voor den dikken kater, die alleen maar af en toe thuis kwam om zijn buikje vol te eten, en dan weer dagen achtereen in velden noch wegen te zien was.
Hij zat dikwijls vol bloed van 't vechten, en vol
144
stof en vuil van 't over den grond rollen. 't Was nu zelfs zoo ver gekomen tusschen Frits en Git je, dat hij hem weg joeg als hij te dicht in Lientjes buurt kwam miauwen. Zoo kan ook de grootste vriendschap sterven.
Nel had op mama's verzoek haar muizenrommel ge-heel opgeruimd. Telkens raakten er muisjes los, en mama vond verdachte gaatjes in kleedingstukken, die niet eiken dag gebruikt werden, en sporen van scherpe tandjes in de etenswaren.
Nel werd ook te groot voor dansmuisjes, en op een goeien dag hield ze groote muizen uitdeeling onder de kleine zusjes van haar vriendinnen, en zoo hadden de veertig stuks in een ommezientje een ander tehuis ge-vonden. Maar de aapjes, Coco en Grijp, waren er nog, en zelfs met een vermeerderd. Want Jan had er een loetoeng bijgekregen, een bizon der lief, zachtzinnig dier, dat geen schepsel kwaad deed, en bepaald verzot was op baas Jan. Coco en Grijp waren heel anders.
Die hadden zich aan niemand gehecht. Coco de levendigste, kon bizonocr koddig doen. Zoo gebeurde 't eens, dat Frits Coco niet gauw genoeg de pisang gaf, waarop hij zat te wachten, en toen was hij met een leelijke grijns en zeer onvriendelijke bedoelingen, op Frits toegesprongen.
Papa trok zijn zoontje net bij tijds achteruit, en gaf
"menheer Ongeduld," een flinken klap om de ooren.
Coco keek sip, en bracht zijn handje, met zulk een menschelijk gebaar van pijn en beklag, tegen zijn gezicht, dat 't potsierlijk was om aan te zien. Nooit zag hij, ná dien dag, papa aankomen, of hij legde met 't zelfde droevige gebaar zijn handje op zijn wang, en school achter Glory weg.
Glory, Flik en Flok moesten natuurlijk ook thuis blijven onder de hoede van den nieuwen koetsier.
Want Wiro had een pelgrimstocht naar Mekka onder-nomerl. Fritsje had hem dat nog sterk afgeraden, want 't was hard de vraag of je uit dat verre, onveilige land heelhuids weêr thuis kwam. Doch 't had niks geholpen, Wiro was toch gegaan.
Behalve de dieren, waren er ook nog de planten, waarvoor gezorgd moest worden. Mama hing erg aan haar mooie chevelures, waarvoor ze buiten een apart huisje had, dat geheel naar den eisch en de behoeften van die fraaie, teêre planten was ingericht.
't Toezicht op dier en plant kon niet alleen aan de bedienden worden overgelaten. Ze waren goed en willig . genoeg, maar vergeetachtig en een beetje onverschillig
er bij.
10
146
Wie zou dus een wakend oogje houden op een en ander al die weken lang?
Wie anders dan die behulpzame ziel: tante Let je ? Voor de gezelligheid kwam ze al een week eer de familie vertrekken zou, en als van ouds met een massa losse pakken en pakjes, en haar kanarie'lOgelkooitje in de hand.
Tjiepie was ook oud geworden, hij zong niet meer, en zag er een beetje geplukt uit, maar tantje Let je hield even veel van hem, als toen hij nog in zijn jonge dagen was.
Nu ze Frits niet meer mocht aanhalen, haalde tantje Let je de schade in bij Lientje. 't Kleintje wilde dadelijk weten van de dikkerd met haar vriendelijk gezicht, en binnen een paar dagen was 't een dierbare vriendschap geworden tusschen Let je en Lientje. Die verkoos zelfs
Nu ze Frits niet meer mocht aanhalen, haalde tantje Let je de schade in bij Lientje. 't Kleintje wilde dadelijk weten van de dikkerd met haar vriendelijk gezicht, en binnen een paar dagen was 't een dierbare vriendschap geworden tusschen Let je en Lientje. Die verkoos zelfs