• No results found

Bruggen en vlonders 1 Algemeen.

3 Duurzame ontwikkeling en duurzaam beheer 3.1 Algemeen.

14 Bruggen en vlonders 1 Algemeen.

Vanuit ecologisch belang dient bij de bepaling van materialen, waar mogelijk, te worden gekozen voor duurzame materialen.

De mate waarin een watergang tijdens de uitvoering kan worden gestremd is sterk afhankelijk van de functie van de watergang. Dit moet in overleg met de beheerder en het Hoogheemraadschap van Delfland worden bepaald.

De afscheiding tussen particulier/gemeente eigendommen dient duidelijk in de constructies herkenbaar te zijn en tevens fysiek gescheiden, door bijvoorbeeld een dilatatievoeg.

14.2 Bepalingen.

Er moet gebruik worden gemaakt van de “Leidraad duurzaam ontwerpen in de grond-, weg-, en waterbouw” (CUR rapport 99-6).

14.3 Ontwerpeisen.

- Classificatie van de brug dient plaats te vinden volgens het “Strategisch Beheerplan Kunstwerken” Gemeente Den Haag (SB 2006-3826), dat is gebaseerd op het stedelijk Verkeersplan.

- Indien de brug in de ecologische hoofdstructuur is gelegen, dienen maatregelen te worden getroffen om deze hoofdstructuur in stand te houden of indien mogelijk zelfs te verbeteren. - Doorvaarthoogte minimaal 1,00 m. ten opzichte van het hoogste waterpeil (over de volledige doorvaartbreedte). Nieuwe constructies binnen de stadsgrachtengordel dienen een

doorvaarthoogte van 1,50 m. te hebben.

- Doorvaartbreedte minimaal 4,00 m. over het gehele doorvaartprofiel.

De constructie mag, ter plaatse van het doorvaartprofiel, niet leiden tot een beperking van de doorvaartdiepte zoals die op dat moment ter plaatse aanwezig is.

- Brugdekbreedte afhankelijk van aansluitend wegontwerp / verkeersintensiteit. - Ontwerpen van betonnen constructies volgens NEN 6723 (zie artikel 14.4.1)

stalen constructies volgens NEN 6788

beweegbare constructies volgens NEN 6786

houten bruggen volgens NEN 6760/TGB 1990

- De belastingen op bruggen en viaducten moeten aan de NEN 6706 (Eurocode), NEN-EN-1991-1-1 worden ontleend, waarbij het belastingmodel in overleg met de beheerder wordt vastgesteld. - Er mogen geen kabels en leidingen aan bruggen worden bevestigd (zie artikel 8.6).

14.4 Technische eisen.

14.4.1 Beton:

- Berekenen volgens de voorschriften beton, NEN-EN-206-1: 2001/A2 2005 Beton deel 1

Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit NEN 8005: 2004 Nederlandse invulling van NEN-EN-206-1:

Beton deel 1

Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit VBU 2002 NEN 6722 Voorschriften Beton Uitvoering

VBC 1995 NEN 6720, Voorschriften Beton Constructies met de volgende aanvullingen:

- Minimaal milieuklasse XD3 met uitzondering van objecten binnen een strook van 300 m uit de kustlijn waar milieuklasse XS1 geldt.

- Hoogovencement toepassen.

VBB 1995 NEN 6723, Voorschriften Betonnen Bruggen met de volgende aanvulling:

- De nabehandeling van het oppervlak van de beton moet minimaal bestaan uit een behandeling met Curing Compound of gelijkwaardige behandeling. De nabehandeling moet geschieden volgens CUR aanbeveling 31.

- Betonsterkteklasse voor gewapend beton minimaal C28/35 en maximaal C53/65 en voor voorgespannen beton minimaal C35/45 en maximaal C53/65.

- Horizontale betonoppervlakken en schampkanten moeten, om indringen van dooizout te voorkomen, minimaal worden gehydrofobeerd.

14.4.2 Hout:

Met uitzondering van toepassingen in het water/wind gebied (waterlijn), en daar waar geen

milieuvriendelijke alternatief voorhanden is, is het gebruik van tropisch hardhout niet toegestaan. Voor het water/wind- gebied kan Azobe worden toegepast en moet dan voldoen aan NEN 5480 uit 1983 Azobe.

Als er voor tropisch hardhout moet worden gekozen, mag alleen hardhout uit kweekbossen worden gebruikt dat is voorzien van een FSC-keurmerk. Dit hardhout moet voldoen aan NPR 5493 uit oktober 2003 t.w. kwaliteitseisen voor hout in waterbouwkundige werken en dient aan klasse I te voldoen met als aanvulling dat de gekozen houtsoort geschikt voor de toepassing dient te zijn. Het gebruik van gecreosoteerde - en/of gewolmaniseerde houtsoorten is verboden.

14.4.3 Staal:

- Wapeningsstaal FEB 500 - Constructiestaal S235

Met uitzondering van het wapeningsstaal dient al het staal, inclusief het bevestigingsmateriaal, thermisch verzinkt te worden.

14.4.4 Metselwerk:

Als metselsteen t.b.v. kademuren dient de kwaliteit B4 gebruikt te worden. Het voegwerk moet voldoen aan de CUR aanbeveling nr. 61, "Het voegen van metselwerk” Voor alle waterbouwkundige objecten dient trascement toegepast te worden.

14.4.5 Coatings:

Van de coating wordt een garantiecertificaat geëist volgens de VVVF.

- Op hout toepassen: een verfsysteem op basis van gesiliconiseerde alkydhars. Kleur in overleg met ontwerper.

- Op verzinkt staal: een 3-laags verfsysteem op basis van een HS epoxy/polyurethaan: 1e en 2e laag: HS Epoxy ter dikte van 80 mu droge laagdikte.

3e laag : Polyurethaan lakverf ter dikte van 50 mu droge laagdikte.

- Op onbehandeld staal dient een extra laag HS epoxy (van 80 mu) te worden aangebracht (onderhouds-/reparatiewerk).

14.4.6 Brugdek:

Het brugdek heeft minimaal dezelfde stroefheid als de aansluitende verhardingen.

Een houten dek moet worden voorzien van een anti-sliplaag met een gegarandeerde levensduur van 3 jaar op slijtvastheid en hechting. Deze anti-sliplaag dient te bestaan uit een twee componenten epoxy systeem, waarin zich geen teerproducten bevinden.

Instrooimateriaal gebruiken met een minimale korrelgrootte van 2 tot 3 mm. Kleuren instrooimatriaal: zwart voor rijweg

rood voor fietspad zandkleur voor voetpad.

Bij een combinatie houten dek met stalen c.q. houten liggers dient men er op te letten dat zich tussen dek en ligger een strook asfaltpapier bevindt van voldoende breedte (ruim vallend over de ligger). Een brugdek van beton of metselwerk dient voorzien te worden van een waterdichte laag. 14.4.7 Landhoofd/ tussensteunpunt:

De landhoofden en/of tussensteunpunt(en) uitvoeren in beton. 14.4.8 Voegovergang:

Voegovergangen dienen vlak te worden uigevoerd en mogen niet worden overbouwd (door bijvoorbeeld trottoirbanden).

14.5 Vlonders :

Met in achtneming van de bepalingen van artikel 13.1 gelden nog de volgende aanvullende eisen ten aanzien van de aanleg van vlonders:

- Er mogen geen vlonders worden aangelegd als er sprake is van een natuurvriendelijke oever. - Er mogen geen (ondersteunings-)palen in het water te komen staan.

- De rand van de vlonder mag maximaal 0,50 m. over de sloot uitsteken. - De vlonder mag, boven het water, maximaal 4,00 m. breed worden.

- Het onderhoud van het water, onder en vlak naast de vlonder, dient door de eigenaar van de vlonder uitgevoerd te worden.

Voor de aanleg van een vlonder dient men vergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Delfland en het betrokken stadsdeelkantoor.

14.6 Overdrachtsfase.

Er dient, indien van toepassing, een visuele opneming plaats te vinden, tesamen met de toekomstig beheerder.

Voor de overdrachtsfase wordt verder verwezen naar artikel 1.8.

Bij de beheeroverdracht wordt gebruik gemaakt van de formulieren “procesverbaal van

15

Tunnels.