• No results found

Bijlage 7: Een kleine uitstap naar de psycholinguïstiek

In document Nederlands Maatschappelijk functioneren (pagina 161-164)

7. BIJLAGEN

7.7 Bijlage 7: Een kleine uitstap naar de psycholinguïstiek

Het taalgebruikersmodel in de psycholinguïstiek is een theoretisch model dat toelaat de mentale processen die spelen bij lezen en schrijven, in kaart te brengen.

Ter verantwoording de volgende schets van het lees- en schrijfproces32 :

“….Voor een verder goed begrip maken we even een kleine uitstap naar een aantal begrippen uit de psycholinguïstiek, m.n. het taalgebruikersmodel. Dit is een theoretisch model dat toelaat de mentale processen in kaart te brengen die spelen bij lezen en schrijven.

Volleerde taalgebruikers hebben hun taal ontwikkeld vanaf de geboorte. Het taalgebruikersmodel vertrekt van het begrip “Language Acquisition Device” (LAD): het aangeboren vermogen tot het ontwikkelen van taal. Dit LAD laat toe de taal van de omgeving te leren spreken en begrijpen. Dit is een grotendeels natuurlijk verwervingsproces. Lezen en schrijven is een proces dat later in gang wordt gezet (op ongeveer zesjarige leeftijd). Geschreven taal wordt op school op een gestructureerde manier aangeleerd.

Het taalgebruikersmodel laat toe zowel het verwerven van gesproken taal als het leren van geschreven taal te beschrijven. We beperken ons hier verder tot de geschreven taal. Schematisch gezien ziet het taalgebruikersmodel er als volgt uit:

Het werkgeheugen van een lezer “screent” de tekst. Het is in staat om: * tekens te herkennen (tekenherkenner)

* woorden te herkennen (woordherkenner)

WERKGEHEUGEN:

LANGE TERMIJN GEHEUGEN

WERKGEHEUGEN

TAAL OPNEMEN

(LTG) TAAL VOORT-

(lezen)

BRENGEN

(schrijven)

CONCEPTUEEL SYSTEEM

selectie, l&s-doelen, l&s-plezier, motivatie

algemene, niet-talige kennis

kennis van logische structuren en

betekeniscombinaties

kennis van morfemen: betekenisvolle

woorddelen

talige kennis

KENNIS VAN DE WERELD

KENNIS VAN ZINNEN

(syntactisch niveau)

KENNIS VAN WOORDEN

(lexicaal niveau)

betekenis van woorden, soorten

woorden, uitspraak, schrijfwijze

KENNIS VAN KLANKEN EN TEKENS

(fonologisch niveau)

plus kennis van waarschijnlijkheid van

teken- en klankcombinaties

zinsontleder

teken-

herkenner

zinnenmaker

woordmaker

schrijver

woord-

herkenner

* uitingen te interpreteren (conceptueel systeem)

Het werkgeheugen van een schrijver moet om een tekst te produceren: * gedachten en bedoelingen vormen (conceptueel systeem)

* die gedachten uitdrukken in zinnen (zinnenmaker)

* passende woorden met bijhorende juiste schrijfwijze zoeken (woordmaker) * de juiste tekens leesbaar neerschrijven (schrijver).

Het werkgeheugen (of korte termijn geheugen) kan haar werk niet doen zonder de taalkennis die opgeslagen ligt in het lange termijn geheugen van de lezer/schrijver. Dit is de “harde schijf” of het “lees/schrijfbrein”. Dit LTG wordt gestuurd door het conceptuele systeem. Hier situeren zich het algemene begrippenkader van de lezer/schrijver; het vermogen hoofd- van bijzaken te onderscheiden, motivatie, en beleving van het lezen of schrijven.

In het LTG liggen verschillende kennismodules opgeslagen, van algemeen naar specifiek, van niet specifiek talig tot zeer (technisch) talig. Die modules zijn:

* kennis van de wereld: algemene contextkennis;

(* tussenniveau: kennis van logische structuren, oorzakelijkheid, relatiewoorden);

* kennis van zinnen: regels die bepalen of een zin goed gevormd is, woordvolgorde, regels voor het passief maken van een zin bijv, enz.);

* kennis van woorden: woordenschat, directe woordherkenning (lezen), automatische woordbeelden (schrijven);

(* tussenniveau: kennis van morfemen: kennen en herkennen van woorddelen als één geheel. bijv.: voorzetsels, dt in werkwoordvervoeging, -en als aanduiding van meervoud. Morfeemkennis laat toe de structuur van woorden te vatten);

* kennis van klanken en tekens: de Nederlandse spraakklanken liggen hier opgeslagen; hun connectie met tekens (letters) en de kennis over welke klinker- en medeklinkercombinaties kunnen voorkomen. Deze modules worden tijdens het lezen en schrijven geactiveerd door het werkgeheugen, dat in feite constant de kenmerken van de (te lezen of te schrijven) tekst vergelijkt met de kennis in het LTG. Die activering gebeurt gelijktijdig, maw. een geoefend lezer/schrijver werkt gelijktijdig op alle vier de niveaus (wereld, zin, woord en klank/teken).

Hier worden tenslotte twee lees- en schrijfstrategieën onderscheiden:

* een informatiestroom van de tekst naar het LTG: de tekst is uitgangspunt en wordt in principe “achteraf” getoetst aan de kennis in het LTG. Dit is de zgn. bottom-top strategie (of datadriven strategie);

* een informatiestroom die start in het LTG: de aanwezige kennis, verwachtingen, voorspellingen zijn in het LTG aanwezig, en worden in principe “achteraf” aan de tekst getoetst. Dit is de zgn. top-bottom strategie (of knowledge-driven strategie).

Ook hier geldt dat de geoefende lezer/schrijver beide strategieën gelijktijdig uitvoert.

Wat kan er nu aan de hand zijn met volwassenen die lees- en schrijfproblemen hebben? Een opsomming:

* het werkgeheugen is beperkt in capaciteit (woorden, schrijfwijzes, zinnen “vasthouden”);

* auditieve en visuele indrukken worden verkeerd verwerkt (analyse, synthese, auditieve of visuele volgorde, enz.). Dit is het gebied van de zgn. lees- en schrijfvoorbereiding: processen die moeten functioneren zodanig dat het werkgeheugen snel en optimaal haar “heen-en weer”-arbeid kan verrichten;

* kennisgebieden in het LTG zijn onvolledig of onjuist opgevuld, of verkeerd gestructureerd (een taalpsychologische invulling van “Ik heb het niet op school geleerd”);

* negatieve schoolervaringen zorgen voor emotionele blokkades; het conceptuele systeem stuurt het lees/schrijfproces op een niet optimale manier;

* de lezer/schrijver hanteert eenzijdig een van de twee strategieën ipv. beide samen: eenzijdig bottom top (spellers in het lezen; letterschrijvers in het schrijven) of eenzijdig top bottom (gokkers in het lezen; weerkerende fouten in woorden en zinnen schrijven).

Wat is er nu aan de hand met die volwassenen die dyslectisch zijn, resp. met technische lees- en schrijfproblemen kampen?

* de kennis van klanken/tekens ontoereikend is (LTG);

* de kennis van woorden ontoereikend is (LTG): bij het lezen is er geen automatische

woordherkenning, en bij het schrijven kan er geen beroep gedaan worden op automatisch voorhanden schriftbeeld;

* de modules in het werkgeheugen die voor de connectie zorgen met het talige deel van het LTG (woordherkenner, tekenherkenner, woordmaker, schrijver) werken te traag omdat visuele en auditieve operaties gebrekkig verlopen.

Ten gevolge van deze tekorten bezigen dyslectische volwassenen vaak een eenzijdige bottom-top strategie. Maar het omgekeerde kan zich ook voordoen: als volwassenen in het dagelijks “lees- en schrijfverkeer” (en eigenlijk ook al als kind op school) ontwikkelen ze eenzijdig

compensatiestrategieën, en proberen hun probleem te compenseren door maximaal van niet-talige kennis gebruik te maken. Bij een aantal mensen lukt dat behoorlijk tot op zeker niveau. Bij anderen blijft de onderontwikkeling van talige kennis dermate ernstig dat hun pogingen tot voorspellen op basis van context verzanden in ongericht gokken. Ze zijn immers niet in staat om gelijktijdig langs talige kennis te controleren of hun voorspellingen effectief overeenkomen met de vormkenmerken van de tekst die voorligt.

Deze uitstap naar de taalpsychologie laat ons toe om dyslexie te vertalen naar de wereld van volwassen cursisten in NT1….”

In document Nederlands Maatschappelijk functioneren (pagina 161-164)