• No results found

Wat ons eigenlijk een sterke spoorslag kan geven tot het beoefenen van deze devotie zijn de beloften door Jezus gedaan aan hen die zijn H. Hoofd zullen vereren en navolgen.

Daar Teresa het grote verlangen van de Meester ook voelde en meende niet genoeg te doen voor de verspreiding, daar zij langs de ene kant Zijn grote begeerte gewaar werd, en anderzijds getuige was van de trage ontwikkeling ervan, viel zij in vertwijfeling. Jezus kwam dan zelf haar bemoedigen en liet de grote glorie zien, die Hem door de godsvrucht eenmaal zou gebracht worden en de bijzondere beloning voor hen die haar zouden bevorderen.

En gezien haar geestelijke leider ook deze vertwijfeling deelde, schreef zij hem een bemoedigend woord vanwege Jezus zelf: “U moest zich niet laten ontmoedigen door moeilijkheden, die zich zullen voordoen en door kruisen die talrijk zullen zijn”. En hier vinden wij een eerste belofte. “Een ieder die zal meehelpen om deze devotie te verspreiden, zal duizendvoudig gezegend worden”. Zij voegt er ook aan toe: “Aan hen die Mij eren, zal ik van mijn macht mededelen: ik zal hun God zijn en zij mijn kinderen: op hun voorhoofd zal ik mijn teken zetten en een merk op hunne lippen” (1).

Maar wat meer is, meerdere malen beloofde Hij nog grotere weldaden en zegeningen en zei dat al wat Hij beloofd had aan hen die naar behoren zijn H. Hart zouden liefhebben en vereren, ten deel zou vallen aan dezen die zijn H. Hoofd zelf zouden vereren, of bewerken dat anderen het deden.

Dit laat Teresa verstaan aan haar leider in de meimaand van het jaar 1883, wanneer zij schrijft: “Opnieuw drukte Hij mij op het hart dat alle beloften door Hem gedaan ten opzichte van de liefdepraktijken en de devotie tot zijn H. Hart, honderdvoudig zouden in vervulling

gaan bij hen die de devotie van de Zetel van de goddelijke Wijsheid in praktijk zouden brengen” (2).

Dit is wel een belofte, die ons kan verheugen en aanwakkeren om Jezus’ verlangen in te volgen, maar laten wij verder luisteren naar Teresa hoe zij getuige was van de glorie bereikt door enige vurige verspreiders: “Voor het aangezicht van engelen en mensen zou Hij in het hemelse hof met glorie bekleden al wie Hem op aarde met eer bekleed hadden. Hij zou hun een kroon opzetten voor hun eeuwig geluk.” Ik nam de glorie waar, bestemd voor drie of vier van dezen en ik stond verbaasd over de grootte van hun loon en ik begreep dat Onze Lieve Heer en zijn H. Moeder deze hulde beschouwden als een vergoeding voor de beledigingen de alwijze en heilige God aangedaan, toen Hij uit spot werd gekroond en gehuldigd en als een dwaas werd gekleed en gekrenkt (3).

Een heel aparte beloning zou volgens de verzekeringen van Christus hierin bestaan, dat aan hen zou vervuld worden de belofte van het Boek der Openbaring, hoofdstuk 22, vers 4, waar er voorzegd wordt door de H. Apostel Johannes: “En zij zullen zijn Gelaat aanschouwen en zijn Naam zal op hun voorhoofd staan”. En niet enkel in de Hemel, maar ook reeds op aarde zou dit bewaarheid worden. Hierop zegt de Z. E. Heer Kwakman in zijn brochure over de godsvrucht: “In wat zin het eerste deel van die belofte in vervulling zou gaan; hoe zij die Jezus’ H. Hoofd zouden vereren ook op aarde zijn H. Hoofd zouden “zien”, of dit louter van diepe kennis, dan wel nog iets anders te verstaan is, valt moeilijk te zeggen. Het tweede deel van de tekst “en zijn Naam zal op hun voorhoofd staan” zou moeten betekenen, dat zij het kenmerk van Christus, Zijn Wijsheid, op het voorhoofd zouden dragen. Wie Hem om zijn Wijsheid zou aanbidden, zou ook op zeer opvallende wijze in zijn Wijsheid delen. God gave het, dat het ons allen te beurt mocht vallen. Wij hebben het zo nodig” (4).

Wij onderschrijven geheel het verlangen van deze vurige verspreiders der devotie. Gave de Heer dat er wat meer christelijke wijsheid in deze dwaze wereld kwam!

Maar tegenover deze schone en hartversterkende beloften staan harde en wrede bedreigingen en wij vragen ons af hoe dicht deze godsvrucht aan het Hart van de Meester moet liggen, indien Hij zo spreekt. Hij rijst hier op in de houding, die Hij aannam tegenover de farizeeërs en spreekt het ‘Wee’ uit: Wee degene, zegt de Meester, die ze verwerpt of die in dit opzicht Mijn verlangen tegenwerkt: hij zal door mijn wraak vermorzeld worden en van zijn plaats verdwijnen.

En van angst beeft Teresa voor de zware straffen die hen wachten, die de bevordering ervan zouden verhinderen of trachten te verhinderen. “Hun monden, zegt Jezus, zullen gesloten worden zoals die van de leeuwen in de kuil waar Daniël was opgesloten; ze zullen te gronde gaan en als niets worden.”

Nog wreder klinkt de volgende bedreiging: “En degenen die zullen beproeven, met woorden of werken, ze te verhinderen of te doen ophouden, het zal met hen vergaan als met een glas dat stuk gesmeten wordt of als een ei dat tegen de muur wordt gegooid, dit wil zeggen; ze zullen verbrijzeld en tot niets gemaakt worden, ze zullen uitdrogen en verdorren als gras boven op het dak” (5).

Na zulke waarschuwingen bidden wij samen met Teresa het schone gebed, dat spontaan uit haar ziel moet ontsprongen zijn bij deze vreselijke voorspellingen en dat ze ons ook nagelaten heeft in een van haar brieven: “O Heilig Hoofd, moge Uwe Wijsheid ons altijd leiden: moge

uw Heilige Tong ons altijd zegenen en vragen om genade en vergeving en mochten wij toch nooit het vonnis horen, uitgesproken tegen degenen, die deze devotie zouden tegenwerken of minachten” (6).

(1) Teresa Higginson, blz. 125.

(2) Teresa Higginson, blz. 142.

(3) Teresa Higginson, blz. 130.

(4) H. Hoofd van Jezus, Kwakman, blz. 59.

(5) Teresa Higginson.

(6) Teresa Higginson, blz. 126.

Zesde Hoofdstuk: Beledigingen en Eerherstel